VMRG Kwaliteitseisen en adviezen

Dé basis voor het VMRG Keurmerk. Alle bedrijven met VMRG Keurmerk worden op deze hoge eisen gekeurd. Schrijf het VMRG Keurmerk voor in uw bestek, dan bent u verzekerd van een kwaliteitsgevel.

Filter

Selecteer
Hoofdstuk/Paragraaf

Kwaliteitseisen en Adviezen 2024

1 Inleiding

1.1 Inleiding

Welkom op het onderdeel VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen. In dit onderdeel staan de eisen beschreven waaraan de bij de VMRG aangesloten opdrachtnemers, de VMRG gevelbouwers, moeten voldoen.

De eisen die door de VMRG gesteld worden boven de door de wetgever gestelde minimum eisen zijn op een grijze achtergrond afgedrukt en worden VMRG eisen genoemd.

In de tekst zijn passages opgenomen die alleen van toepassing zijn op hoogbouw. Dit wordt aangegeven middels het volgende icoon:

1.1 Hoogbouw.jpg

De VMRG geeft hier de stand van zaken omtrent de actuele gevelbouw weer. De doelgroep voor de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® bestaat uit o.a. opdrachtgevers, architecten, aannemers, onderwijsinstellingen, toeleveranciers, applicateurs en VMRG gevelbouwers.

1.2 Vakbekwaamheid

VMRG gevelelementen voldoen aan zowel de prestatienormen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) als aan de eisen genoemd in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® zoals deze drie maanden voor de dag van overeenkomst luiden, tenzij partijen schriftelijk een andere datum afspreken.

VMRG gevelelementen worden geleverd onder de VMRG Garantie- en Aansprakelijkheidsregeling, tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen.

De VMRG verzorgt vakgerichte opleidingen voor (de medewerkers van) de VMRG gevelbouwers teneinde kennis en vakmanschap op het gewenste niveau te brengen, c.q. te houden.

Constructeurs, tekenaars én binnen- en buitenmonteurs worden geschoold om hun taak op een verantwoorde wijze te kunnen verrichten. De VMRG ziet toe op de handhaving van het vakmanschapniveau van de VMRG gevelbouwers en op de naleving van de eisen van de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®.

Als bewijs dat het werk van een VMRG gevelbouwer voldoet aan de eisen gesteld in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®, kunnen VMRG gevelelementen voorzien worden van een VMRG Keurmerksticker.

VMRG gevelelementen worden geleverd onder VMRG Keurmerk®.

De productie van de VMRG gevelbouwer staat derhalve onder geregelde controle van SKG-IKOB in Geldermalsen.

1.2 SKG-IKOB-logo_RGB-groot.jpg

Op www.vmrg.nl is vermeld welke zaken door welke VMRG gevelbouwers geleverd kunnen worden.

Uitsluitend indien schriftelijk overeengekomen tussen opdrachtgever en VMRG gevelbouwer mag een VMRG gevelbouwer andere leveringen verrichten dan VMRG gevelelementen

1.3 VMRG gevelelementen

Onder “VMRG gevelelementen” worden verstaan: Kozijnen, ramen, deuren, puien, vliesgevels, lichtdaken en andere constructies, die in hoofdzaak vervaardigd zijn van metalen profielstaven, waarbij de openblijvende vakken worden gevuld met glas, panelen en andere vakvullingen die bedoeld zijn als scheiding tussen ruimtes in het gebouw zelf of als scheiding tussen het interieur van een gebouw en het buitenmilieu (dit is de uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving). Ook kunnen scheidingsconstructies in buiten-buiten situaties hierin zijn inbegrepen. Tenzij anders gespecificeerd, wordt met VMRG gevelelement steeds de uitwendige scheidingsconstructie bedoeld.

1.4 Profieltypen

De in VMRG gevelelementen toegepaste profielen kunnen ­worden onderscheiden in profielen met en zonder thermische onderbreking, ook wel aangeduid als geïsoleerde, respectievelijk ongeïsoleerde profielen. Onder profielen met thermische onderbreking wordt in dit verband verstaan: staafmateriaal van een constante doorsnede, bestaande uit twee (ongeïsoleerde) metalen profielen, die (doorgaans over hun volle lengte) mechanisch verbonden, maar thermisch gescheiden zijn door een isolator (meestal kunststof). 

Naast de mechanische methode die uitgaat van twee profielen, wordt bij geïsoleerde aluminium profielen ook de zogenaamde giethars-methode toegepast, waarbij één profiel over de volle lengte wordt voorzien van giethars.

Daarna wordt dit profiel mechanisch in twee delen gescheiden. Geïsoleerde profielen worden toegepast om het thermisch isolerend vermogen van gevelelementen te verhogen en om condensvorming zo veel mogelijk te vermijden. Het type en de afmetingen van de isolator bepalen mede de isolatiewaarde. Dit heeft tot resultaat dat geïsoleerde profielen aan hoge isolatiewaarden kunnen voldoen.

1.5 Basisvoorwaarden

Daar waar functionele eisen worden gesteld aan VMRG gevelelementen, gelden deze voor alle elementen, ongeacht de soort profielen waaruit deze zijn geconstrueerd. Voor gevelelementen waarin behalve aluminium of staal ook ander materiaal verwerkt wordt (hout, beton enz.) zullen deze functionele eisen alleen gelden voor zover zij logisch toepasbaar zijn op aluminium of stalen delen (bijvoorbeeld de schrankstijfheid van een aluminium of stalen draaideel in een houten kozijn).
Bij hybride combinaties geldt: product en eisen dienen bepaald te worden op basis van welke functie vervuld wordt. Indien de functie wordt vervuld door een aluminium of stalen deel dan dient dit aan de VMRG KE&A te voldoen.

Profielen en platen dienen, voor zover het voor dat materiaal vereist is, opgeslagen en verwerkt te worden in een droge en condensvrije ruimte. 

Bij het hanteren van bruut aluminium zonder handschoenen, kan er plaatselijk extra corrosie en/of lakonthechting ontstaan. Indien aluminium later wordt voorzien van een oppervlaktebehandeling, moet bruut aluminium met geschikte handschoenen worden gehanteerd en opgeslagen en verwerkt worden in een droge ruimte.

Zaag- en boormachines, frees-, stans- en knipgereedschappen dienen scherp te zijn alsmede correct te zijn afgesteld, waardoor beschadigingen voorkomen worden en braamvorming beperkt blijft. Dit geldt ook voor bewerkingseenheden.

Aluminium VMRG gevelelementen dienen geproduceerd te worden in een speciaal daartoe ingerichte werkplaats, waarin geen voor aluminium schadelijke stoffen worden verwerkt.

VMRG gevelelementen dienen, zowel bij in- en extern transport alsmede bij (tussen)opslag, op daartoe geschikte transportmiddelen te worden vervoerd en/of opgeslagen. VMRG gevelelementen moeten afdoende tegen beschadiging en vervuiling worden beschermd. Direct contact van de gevelelementen onderling en/of met wanden en/of met bodem moet worden voorkomen. Een uitzondering wordt gemaakt bij het productieproces waar sandwichpanelen worden gefabriceerd (mits er geen blijvende schade kan ontstaan).

De randaansluitingen van derden moeten voldoen aan de eisen genoemd in deze VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®.

De VMRG gevelbouwer dient te beschikken over een aantoonbaar kwaliteitsborgingsysteem waarbij ook de montage, montagearbeid en het toezicht op de montage opgenomen zijn.

De VMRG gevelbouwer blijft eveneens onverkort verantwoordelijk conform de vigerende VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® bij onderaanneming of uitbesteding.

1.6 Benamingen

Benaming

 

Toelichting

Anodiseren

 

Oppervlaktebehandeling voor aluminium, waarbij langs elektrochemische weg een ­oxydelaag van bepaalde dikte als bescherming wordt gevormd.

As-Built   Zoals gerealiseerd. Een BIM dataset van het gerealiseerde gebouw. Model waarin elementen staan zoals voorgesteld met relevante aanpassingen zoals in het werk gerealiseerd. Het detailniveau/informatieniveau staat niet vast. In de praktijk is dit vaak een (ontwerp)model wat tijdens de bouwfase is bijgewerkt (revisies).  (Bron: Nationaal BIM Handboek) 
Aspectmodel   Model van een aspect van het gebouw. Een aspectmodel is een onderdeel van een discipline. In de praktijk zijn er meerdere aspectmodellen per discipline. Zo kan een constructie model (discipline) uit de aspectmodellen voor fundering en rest bestaan. (Bron: Nationaal BIM Handboek)
BIM   De afkorting ‘BIM’ wordt in de praktijk in drie samenhangende betekenissen gebruikt: 
1. ‘Bouwwerk Informatie Model’: de digitale representatie van de functionele en technische karakteristieken van een bouwwerk, dat uitganspunt is voor en ondersteunend aan activiteiten en besluitvorming in alle fasen van de levenscyclus van het bouwwerk; 
2. ‘Bouwwerk Informatie Modellering’: het proces van het digitaal modelleren van een bouwwerk en (samen-)werken met behulp van digitale bouwwerkmodellen; 
3. ‘Bouwwerk Informatie Management’: de opbouw, het beheer en (her)gebruik van digitale bouwwerkinformatie in de hele levenscyclus van het bouwwerk.    Het begrip ‘BIM’ omvat het geheel van deze drie betekenissen. (Bron: BIR Kenniskaart 0 “Wat is BIM?”) 
 
BIM-bronbestand   IFC databestand gegenereerd uit door onderaannemer vastgestelde software, versie eventueel in overleg met opdrachtgever.
BIM-coördinator  

Persoon die verantwoordelijk is voor het proces- en systeemtechnisch coördineren van het BIM-specifieke aspect van het bouwproces.                            (Bron: BIR Kenniskaart nr. 3 “BIM-rollen en -competenties”)

BIM-extract   Bouwwerkinformatieproduct dat wordt afgeleid of geëxporteerd uit het BIM, c.q. het BIM-bronbestand.
BIM-modelleur   Engineer en/of 3D modelleur binnen het BIM-proces en specialist in het bouwen en uitbreiden van digitale bouwwerkmodellen.                                                 (Bron: BIR Kenniskaart nr. 3 “BIM-rollen en -competenties”) 
BIM-norm   Niet-projectspecifieke eisen die worden gesteld aan de kwaliteit, de ordening en de structuur van de data in een (op te leveren) BIM. VMRG BIM Uitvoeringsplan – Versie 1.0 6 / 27 
BIM-protocol   Contractuele eisen en voorwaarden m.b.t. de toepassing van BIM in het project.
BIM-regisseur   Procesmanager en informatiemanager van het BIM-project. (Bron: BIR Kenniskaart nr. 3 “BIM-rollen en -competenties”) 
BIM-uitvoeringsplan   Document waarin de projectpartners de BIM-gerelateerde (samenwerkings-)afspraken voor het project vastleggen en actueel houden, zodanig dat tenminste wordt voldaan aan de eisen en voorwaarden uit het BIM Protocol en de ILS en optimaal wordt voorzien in de daaruit voortvloeiende informatiebehoeften van de projectpartners onderling. 

Bouwkundige constructie

 

Dragende constructie waarlangs de optredende krachten naar de fundatie worden ­afgeleid.

Chromateren

 

Chemische voorbehandeling van aluminium of verzinkt staal ter bescherming tegen ­corrosie door middel van het aanbrengen van een chromaatlaag.

Coating

 

Een deklaag (nat- of poederlaksysteem) op een voorbehandeld oppervlak.

Component

 

Onderdeel van een gevelelement zoals glas of een paneel.

Coördinatiemodel   BIM-model waarin aspectmodellen van en voor verschillenden disciplines zijn samengevoegd ten behoeve van onderlinge afstemming.                                    (Bron: Juridische handreiking relatie BIM-Protocol en de DNR 2011 voor adviseurs en opdrachtgevers, BNA 2015) 
Data drop   Vast moment waarop door de verschillende disciplines data wordt aangeleverd.
Definitief model   Het definitieve model is het laatste aspectmodel van de opdrachtnemer waarin alle opmerkingen van de opdrachtgever verwerkt zijn en die door opdrachtgever is gecontroleerd op clashes met andere aspectmodellen. Het definitieve model dient te worden goedgekeurd door de opdrachtgever. 

Deur

 

Beweegbaar deel in een scheidingsconstructie bedoeld om doorgang mogelijk te maken.

Dilatatievoeg

 

Voeg die beweging van de gevelelementen ter plaatse van de voeg t.o.v. elkaar mogelijk maakt.

Disciplinemodel   Model, of verzameling van modellen van een bepaalde discipline van een gebouw (bijvoorbeeld constructie, architect, etc). Disciplines (volgens NEN 2574) kunnen zijn: Bouwkundig; Constructie; Installatie (E,W,S enz.. zijn aspectmodellen); Inrichting (vaste en losse inrichting; meubels);Terrein.                              (Bron: Nationaal BIM Handboek) 
Document   Verzameling gegevens vastgelegd op een gegevensdrager. Dit kan zijn op papier of digitaal. 
(Bron: Wikipedia) 
Duplicaat   Object dat twee keer (of vaker) voorkomt in een aspect- of coördinatiemodel. 

Elektrolytisch verzinken

 

Het langs elektrochemische weg aanbrengen van een zinklaag op staal ter bescherming tegen corrosie.

Enkelvoudige gevelbekleding

 

Plaatwerk gemonteerd aan de gevel met als belangrijkste functie het geven van een esthetische waarde aan de gevel.

Fosfateren

 

Chemische behandeling van staal als maatregel ter bescherming tegen het optreden van corrosie en/of voor het verkrijgen van hechting, door middel van het aanbrengen van een fosfaatlaag.

Geïsoleerd profiel

 

Staafmateriaal van een constante doorsnede, thermisch gescheiden door een ‘isolator’ van een ander materiaal (meestal kunststof) en met een aanzienlijk geringer thermisch ­geleidingsvermogen dan de aluminium of stalen profielen die uit één stuk bestaan.

Gesloten voeg

 

Met toevoeging, meestal kit of rubber, afgedichte voeg.

Gevelelement

 

Fabrieksmatig met behulp van raamwerken vervaardigd zelfdragend bouwdeel, zoals kozijn, raamstrook en/of pui, met vaste vullingen en/of beweegbare delen met toebehoren, bestemd voor toepassing als (gevelvulling in een) uitwendige scheidingsconstructie.

Glasdak

 

Een zelfdragende beglaasde uitwendige scheidingsconstructie in een dakvlak.

Hoogbouw

 

Gebouwen met een dakrandhoogte van meer dan 70 meter.

Horizontale raamstrook

 

Op elkaar aansluitende gevelelementen die in een horizontale strook worden aangebracht tussen de vloeren en/ of borstweringen, maar vóór de wanden.

IFC   Industrial Foundation Classes: open BIM standaard voor de systeemonafhankelijke uitwisseling van objectgeoriënteerde data in bouwprojecten. VMRG BIM Uitvoeringsplan – Versie 1.0 7 / 27 
Informatie Levering Specificatie (ILS)   Specificatie van de content, de structuur en de dragers van de (BIM-)data die op door de OG gedefinieerde leveringsmomenten (data drops) moeten worden geleverd aan de OG ter ondersteuning van besluitvorming in de diverse fasen van de levenscyclus van het bouwwerk en ter ondersteuning van gebruik, beheer en onderhoud.

Ingangskeuring

 

Keuring door de VMRG gevelbouwer van de aangeleverde materialen.

Issue   Technisch of organisatorisch probleem in de afstemming van aspectmodellen, dat projectpartners in onderling overleg, onder leiding van de centrale BIM-coördinator, dienen op te lossen. 

Kier

 

Bedoelde of onbedoelde spleetvormige opening in een aansluitconstructie.

Kozijn

 

Raamwerk dat bestemd is om in een bouwkundig kader te worden bevestigd, eventueel met behulp van een stelkozijn of stellijst.

Lakken

 

Zie 'Coating'.

Leveranciermodellen   Een aspectmodel gemaakt door een leverancier/producent. Dit is een model waarmee ook de productie wordt aangestuurd.                                                        (Bron: Nationaal BIM Handboek) 

Moffelen

 

Het geforceerd uitharden van een coating onder invloed van een verhoogde temperatuur.

Naad

 

Aansluiting tussen (bouw-)delen, die kennelijk niet bedoeld is om die delen ten opzichte van elkaar (door bediening of anderszins) te laten bewegen.

Natlak

 

Een nat aangebrachte coating. Voor het uitharden kan gebruik gemaakt worden van moffelen, maar dit is niet per definitie noodzakelijk.

Object Type Library (OTL)   Digitale beschrijving van generieke, herbruikbare concepten (typen of soorten, inclusief hun kenmerken en onderlinge relaties), die betrekking hebben op : 
• Fysieke gebouwde (verbouwde, aangepaste) objecten in de wereld om ons heen (onze omgeving); 
• De gebruiksruimten en –gebieden, die door deze objecten worden gerealiseerd; 
• Gedurende de hele levenscyclus (concept, ontwerp, realisatie, gebruik, onderhoud, sloop); 
• Focus: as required (ontwerp, realisatie), as built (gebruik, onderhoud). 
 (Bron: “Instructie modelleren op basis van de OTL”, Rijkswaterstaat, 11 november 2016) 

Omtrekspeling

 

De ruimte tussen het bouwkundige kader en het gevelelement bedoeld om maattoleranties op te vangen.

Onderopdrachtnemer   Persoon of organisatie die in opdracht van de Opdrachtnemer, zonder voor hem in dienst te zijn, de Werkzaamheden, c.q. het Werk geheel of gedeeltelijk uitvoert.

Opdrachtnemer

 

VMRG gevelbouwer.

OpenBIM   OpenBIM is een universele benadering naar het collaboratief ontwerp, realisatie en exploitatie van gebouwen gebaseerd op open standaarden en workflows. OpenBIM is een initiatief van buildingSMART International (bSI) en verschillende toonaangevende softwareleveranciers die het  de open buildingSMART Data Model gebruiken.  (Bron: BuildingSMART International) 

Open voeg

 

Niet-afgedichte voeg.

Overeenkomst   Het contract gesloten tussen de partijen, bekend onder , waarvan dit BIM Protocol deel uitmaakt. VMRG BIM Protocol – Versie 1.0 6 / 11 
Participant   Elke deelnemer (persoon) aan het project, inclusief de Opdrachtgever. 

Poederlak

 

Een in poedervorm aangebrachte coating, waarbij uitharding plaatsvindt door middel van moffelen.

Poederlakken

 

Het aanbrengen van een coating door middel van moffelen van een langs elektrostatische weg op het werkstuk neergeslagen lak in poedervorm.

Projectpartner   Elke deelnemer aan het project: opdrachtgever, ontwerpers, adviseurs, derden adviseurs en zij die het object uitvoeren. 

Pui

 

Een gevelvulling samengesteld uit aan elkaar gekoppelde kozijnen.

Raam

 

Kader t.b.v. beglazing of andere vakvullingen.

Roestvaststaal

 

Bevestigingsmiddelen van roestvaststaal dienen van kwaliteit 304 of 316 te zijn of beter, waarbij 304 overeenkomt met A2 kwaliteit en 316 overeenkomt met A4 kwaliteit.

Rol   Een specifiek takenpakket dat is toegewezen aan een persoon. Een persoon of bedrijf kan meerdere rollen vervullen.

Ruit

 

Op maat gemaakte glasplaat om te worden toegepast in een scheidingsconstructie.

Scheidingsconstructies

 

Constructies bedoeld om bouwkundige ruimtes af te schermen van de buitenatmosfeer of van elkaar.

Schooperen (zinkspuiten)

 

Het door middel van vlamspuiten van zinkdraad of -poeder aanbrengen van een zinklaag op staal.

Sendzimir verzinkt plaatmateriaal

 

Plaatmateriaal dat als vlak bandstaal, in een continu proces, door een zinkbad wordt geleid, waardoor een dunne laag zink op het staal achterblijft.

Serre

 

Een zelfdragende beglaasde uitwendige scheidingsconstructie samengesteld uit op elkaar aansluitende gevel- en dakelementen. De bouwkundige constructie en fundering maken geen onderdeel uit van het begrip serre in dit document.

Sluitnaad

 

De aansluiting tussen een bewegend deel en kozijn.

Stelkozijn

 

Lucht- en waterdicht constructief element in een aansluitconstructie, geschikt als aanslag voor het monteren van een raamwerk (kozijn of pui) in een bouwkundig kader.

Stellijst

 

Plaatachtig constructief element in een aansluitconstructie, geschikt als aanslag voor het monteren van een raamwerk (kozijn of pui) in een bouwkundig kader.

Structurele beglazing

 

De ruiten worden niet in sponningen opgenomen maar door mechanische bevestiging tegen de achterliggende constructie bevestigd d.m.v. schroefverbindingen.

Structural Sealant Glazing (SSG beglazing)

 

De ruiten worden niet in sponningen opgenomen maar door “lijmen” of “verkleven” tegen de achterliggende constructie bevestigd, al dan niet ondersteund om het gewicht van het glas op te vangen.

Thermisch verzinken

 

Het door middel van dompelen in gesmolten zink aanbrengen van een zinklaag.

Vakvulling

 

Glas of niet-zelfdragende sandwichconstructies (-panelen), die toegepast worden in vliesgevels, elementengevels en kozijnconstructies als invulling van een vak met een kader.

Verticale raamstrook 

 

Op elkaar aansluitende gevelelementen die in een verticale strook worden aangebracht tussen de wanden maar vóór de vloeren. Die gevelelementen kunnen kozijnen zijn maar ook panelen.

Verzinken

 

Het aanbrengen van een zinklaag.

Vliesgevel

 

 

Zelfdragend uitwendige scheidingsconstructie, ter plaatse in het werk opgebouwd uit gevelelementen en/of een stijl- en regelwerk van profielen tot een systeemwand, welke door verankering aan de achterliggende bouwconstructie is bevestigd en waarin beweegbare delen en/of vullingen met toebehoren zijn opgenomen.

VMRG gevelbouwer 

 

Gevelbouwer in bezit van VMRG Keurmerk®.

VMRG Keurmerk®

 

Bewijs dat een gevelbouwer gekwalificeerd is als VMRG gevelbouwer.

Voeg
 

 

Een ten behoeve van dichting met een afdichting gevulde naad, teneinde voor de betreffende toepassing een doeltreffende duurzame afdichting te realiseren.

Werk   Het eindproduct waarop de Overeenkomst betrekking heeft.

Zelfdragend gevelelement

 

Gevelelement dat geen externe constructieve krachten kan opnemen.
 

 

1.7 Aanduidingen op tekeningen

Deze paragraaf is opgesplitst in een subparagraaf over beweegbare delen, geveltypen, en benamingen van profielen en hoofdmaten van profielen.

1.7.1 Beweegbare delen

In de praktijk worden verschillende benamingen en aanduidingen gebruikt. Ter wille van de duidelijkheid en de eenheid in terminologie worden onderstaande aanbevelingen gegeven die grotendeels ontleend zijn aan normbladen. De aanbevolen projectiemethode komt overeen met de navolgende projectiemethode. Indien niet uitdrukkelijk anders schriftelijk overeengekomen zullen de tekeningen volgens deze methode worden vervaardigd.

Op tekening wordt het buitenaanzicht aangegeven. Dat wil zeggen: alsof de beschouwer buiten het gebouw staat en het gevelelement beziet.

Bij de horizontale doorsnede is de buitenzijde onder en bij de verticale doorsnede is de buitenzijde links. Beweegbare delen kunnen als volgt worden geopend:

  • Naar buiten;
  • Naar binnen;
  • In het vlak van de gevel (schuifelementen).

1.7.1 Aluminium_inleiding_beweegbare-delen.jpg

Beweegbare delen die naar buiten kunnen worden geopend, worden op tekeningen aangegeven door een getrokken lijn.

Beweegbare delen die naar binnen toe open gaan worden door een stippel- c.q. streepjeslijn aangegeven.

Bij schuifelementen wordt door middel van een pijl aangegeven welk deel beweegbaar is. De pijlpunt geeft de openingsrichting aan.

Draairichting
De draairichting van beweegbare delen wordt -in bovenaanzicht- rechtsom sluitend genoemd als het beweegbare deel met de wijzers van de klok mee gesloten kan worden, en linksom sluitend als de sluitrichting tegen de wijzers van de klok in is (NEN 270).

Draairichting

1.7.1 Aluminium_inleiding_draairichting.jpg

Typen beweegbare delen

1.7.1 Aluminium_inleiding_typen-beweegbare-delen1.jpg

1.7.1 Aluminium_inleiding_typen-beweegbare-delen2.jpg

1.7.2 Geveltypen

Metalen gevelelementen zijn zelfdragend. Zij leveren geen bijdrage aan de dragende constructie van het gebouw. Zij worden lichte gevelelementen genoemd en zijn in hoofdzaak samengesteld uit metaal, glas, natuursteen, vezelachtige producten en kunststoffen.

1.7.2 Aluminium_inleiding_geveltypen.jpg

1.7.3 Benaming van profielen en hoofdmaten van profielen

1.7.3 Aluminium_inleiding_profielen.jpg

1.8 Belasting van het milieu

De VMRG gevelbouwers dragen er zorg voor dat bij het produceren en monteren van aluminium gevelelementen gebruik wordt gemaakt van materialen en processen die het milieu zo min mogelijk belasten. Aluminium is vrijwel volledig terugwinbaar en kan onbeperkt en vrijwel zonder kwaliteitsverlies worden hergebruikt. De VMRG gevelbouwers zijn aangesloten bij de Stichting AluEco.

De VMRG gevelbouwers dragen er zorg voor dat bij het produceren en monteren van stalen gevelelementen gebruik wordt gemaakt van materialen en processen die het milieu zo min mogelijk belasten. Staal is vrijwel volledig terugwinbaar en kan onbeperkt en vrijwel zonder kwaliteitsverlies worden hergebruikt.

Er worden bij de fabricage van VMRG gevelelementen uitsluitend CFK-vrije materialen gebruikt.

In verband met renovatie en/of vervanging dient in de ontwerpfase rekening te worden gehouden met de demontage van gevelelementen en/of componenten.

1.9 Vormgeving

In het ontwerpstadium dient, mede ter voorkoming van corrosie o.a. met de volgende punten rekening te worden gehouden:

  • Horizontale vlakken blijven langer nat en vervuilen sneller;
  • Capillaire naden houden vocht en vuil vast;
  • Moeilijk bereikbare plaatsen worden meestal niet of slecht onderhouden;
  • Hellende gevels zijn lastig schoon te maken;
  • Zeer grote draaiende delen zijn vanwege de grotere afmetingen minder gebruikersvriendelijk en meer windgevoelig, dus kwetsbaar;
  • Slecht bereikbare ruiten zijn moeilijk herplaatsbaar.


Ruiten met grote afmetingen of bijzondere specificaties kunnen consequenties hebben voor aspecten zoals:

  • levertijd;
  • fabricage;
  • uitvoerbaarheid;
  • transport;
  • montage;
  • vervangbaarheid;
  • risico op breuk.
     

1.10 Relatie met het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en normen

De VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® zijn mede afgestemd op het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en de BRL 2701. De VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® bevatten hogere, aanvullende en nadere eisen op het Besluit bouwwerken leefomgeving en de BRL 2701. Voor een juist gebruik van de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® is het noodzakelijk kennis te nemen van de specifieke toepassing.

In de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® wordt mede verwezen naar normen en bepalingen. De VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® worden voortdurend aangepast aan de op dat moment geldende eisen, normen en adviezen. Op o.a. deze website en www.bouwbesluitonline.nl zijn steeds de actuele gegevens beschikbaar.

Partijen die overeenkomsten sluiten onder toepassing van de VMRG eisen genoemd in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® worden geadviseerd uit te gaan van de actuele gegevens.

1.11 Integriteit

De VMRG en haar leden stellen vertrouwen als een beginsel waar men trots op is. Concreet wordt de inhoud van het integriteitprincipe weergegeven door: “De leden zullen zich zorgvuldig, integer en maatschappelijk verantwoord gedragen”. Directie en medewerkers van de leden zullen zich onthouden van:

  • gedragingen die in strijd zijn met het Europees Nederlands Mededingingsrecht;
  • gedragingen op grond waarvan een aannemer ingevolge artikel 24, sub c t/m sub g van de Richtlijn 93/37/EEG [1] (en de corresponderende bepalingen in de overige Europese aanbestedingsrichtlijnen) kan worden uitgesloten van deelname aan een aanbesteding;
  • andere strafbare gedragingen in het verkeer met opdrachtgevers en concurrenten.
     

1.12 Integrale veiligheid

Bij het realiseren van een gebouw is de integrale veiligheid van groot belang. Daarmee wordt gedoeld op alle veiligheidsaspecten tot en met de fase waarin demontage of sloop van het gebouw plaatsvindt. Veel aspecten die te maken hebben met de integrale veiligheid van het gebouw worden bepaald door het ontwerp van het gebouw. De opdrachtgever dient in de ontwerpfase een gevel­ontwerp te realiseren waarbij rekening gehouden is met de aspecten in relatie tot veiligheid zoals:

  • de maakbaarheid;
  • de logistieke veiligheid;
  • de gebouwomgeving;
  • de montage;
  • het gewicht en de afmetingen;
  • de toleranties en zettingen van het gebouw;
  • de materiaaleigenschappen;
  • het gebruik;
  • de reiniging, het onderhoud en inspectie;
  • de demontage en recycling van gebouwonderdelen.

2 Functionele eisen

2.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de verschillende functionele eisen behandeld die aan VMRG gevelelementen worden gesteld. Naast enkele algemene zaken worden de bouwfysische eigenschappen van gevelelementen behandeld. Vervolgens komen enkele specifieke eisen van speciale producten aan bod. Voor de opdrachtgever is het o.a. van belang dat de VMRG gevelelementen voldoende beschutting bieden tegen weersinvloeden en geluidsoverlast en dat beweegbare delen goed te bedienen zijn.

Voor het vaststellen van de toetsingsdruk met betrekking tot de luchtdoorlatendheid en waterdichtheid is de ligging van het gebouw in Nederland bepalend. Voor de luchtdoorlatendheid / waterdichtheid alsook het vaststellen van de winddruk voor het berekenen van de sterkte geldt de indeling volgens NEN-EN 1991-1-4(NB). Deze norm geeft voor windsnelheidsgebied I en II de indeling in “bebouwd”, “onbebouwd” en “kust”.

Voor binnenpuien geldt alleen het gestelde onder Bediening van sluitwerk; voor winkelpuien en entreepartijen zoals hardglazen deuren, (automatische) schuifdeuren, tourniquets, vouwwanden, schuifwanden alsmede trafodeuren geldt het onder Winkelpuien, entreepartijen en trafodeuren gestelde. Deze waarden gelden voor ramen en deuren met een rondom doorlopend kader.

2.2 Luchtdoorlatendheid

De luchtdoorlatendheid van VMRG gevelelementen is van invloed op het comfort in een ruimte en op de energiezuinigheid van een gebouw. Voor wat betreft het comfort is het van belang dat onder extreme omstandigheden ofwel bij grote luchtdrukverschillen (storm) de gevelelementen niet te veel lucht doorlaten. Voor wat betreft de energiezuinigheid is het van belang, dat de luchtdoorlatendheid bij kleine drukverschillen, te weten 10 Pascal, gering is. Een geringe luchtdoorlatendheid bij 10 Pascal heeft immers een positief effect op de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van een gebouw.

Hieronder zal op beide facetten nader worden ingegaan, zowel voor ramen en deuren, als voor vliesgevels. Tevens wordt ingegaan op de gegevens bij CE-markering.

2.2.1 Luchtdoorlatendheid bij 10 Pa conform het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Algemeen
Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt uit oogpunt van energiezuinigheid een eis aan de mate van luchttoetreding door naden en kieren. Als eis geldt, dat bij een drukverschil van 10 Pa niet meer dan 0,2 m3/s (720 m3/h) lucht mag toetreden naar het totaal van verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie, gerelateerd aan een inhoud van 500 m3 (Qv10-waarde). In dit verband is het dan ook van belang de mate van luchttoetreding te kennen door naden en sluitnaden bij een drukverschil van 10 Pa.

Onder naden wordt verstaan de ontmoeting tussen glas en het kozijn of de glaslat, alsook de ontmoeting tussen het kozijn en de glaslat. Bij buitenbeglazing bedraagt de naadlengte 1x de glasomtrek; bij binnenbeglazing 2x de glasomtrek.

Ramen en deuren
De luchtdoorlatendheid van ramen en deuren wordt bepaald met behulp van een beproeving in een proefkast overeenkomstig NEN-EN 1026. Daarbij wordt de luchtdoorlatendheid in m3/h gemeten bij drukverschillen van 50, 100, 150, 200, 250, 300, 450 en 600 Pascal. Op basis van die gegevens kan door extrapolatie de luchtlekkage bij 10 Pa bepaald worden. Voor ramen en deuren gelden de volgende prestatie-eisen bij een drukverschil van 10 Pa:

  • Max. luchtlekkage van naden (rubber en ontmoetingen tussen profielen):
    0,1 m3/h per strekkende meter;
  • Max. luchtlekkage van sluitnaden met een dubbele dichting:
    0,15 m3/h per strekkende meter;
  • Max. luchtlekkage van sluitnaden met een enkele dichting:
    0,4 m3/h per strekkende meter;
  • Max. luchtlekkage van borstelafdichtingen tussen schuivende delen:
    1,0 m3/h per strekkende meter.

Vliesgevels
De luchtdoorlatendheid van vliesgevels wordt bepaald met behulp van een beproeving in een proefkast overeenkomstig NEN-EN 12153. Daarbij wordt de luchtdoorlatendheid in m3/h gemeten bij drukverschillen van 50, 100, 150, 300, 450 en 600 Pascal. Op basis van die gegevens kan door extrapolatie de luchtlekkage bij 10 Pa bepaald worden.

Voor vliesgevels geldt hetzelfde als voor ramen en deuren met dien verstande, dat sluitnaden en borstelafdichtingen bij vliesgevels niet voorkomen. Voor vliesgevels geldt de volgende prestatie-eis bij een drukverschil van 10 Pa:

  • Max. luchtlekkage van naden:
    0,1 m3/h per strekkende meter.

Opmerking:
Onder naden wordt verstaan de ontmoeting tussen glas en het (rubber)profiel. De naadlengte bedraagt: 1 x de glasomtrek.

2.2.2 Luchtdoorlatendheid bij de optredende toetsingsdruk

Inleiding
Er gelden voor het bepalen van de luchtdoorlatendheid bij de optredende toetsingsdruk twee eisen. Namelijk een eis per strekkende meter, m1, en een eis per vierkante meter, m2.

Eisen per m1
Om te voorkomen dat bij toetsingsdrukken volgens NEN 2778 een te grote luchtlekkage kan optreden geldt er een absoluut maximum en zijn er bij een beproeving conform NEN-EN 1026 (ramen en deuren) of NEN-EN 12153 (vliesgevels) geen grotere luchtverliezen toelaatbaar dan:

  • 0,5 m3/h per strekkende meter naad;
  • 3,0 m3/h per strekkende meter sluitnaad met een dubbele dichting;
  • 6,0 m3/h per strekkende meter sluitnaad met een enkele dichting;
  • 9,0 m3/h per strekkende meter borsteldichting;
  • Per lengte-eenheid van maximaal 100 mm over de omtrek van een sluitnaad, ter plaatse van scharnieren, is de plaatselijke bijdrage aan de luchtvolumestroom ten hoogste 1,8 m3/h per scharnier.

De minimale toetsingsdruk waarbij deze eisen gelden bedraagt 150 Pa.

Eisen per m2
Naast de eisen aan de luchtverliezen ten gevolge van naden en sluitnaden worden bij een beproeving conform NEN-EN 1026 (ramen en deuren) of NEN-EN 12153 (vliesgevels) de volgende eisen gesteld aan de luchtlekkage van een gevelelement per m2:

2.2.2 tabel-2e_grijze_achtergrond.jpg

De minimale toetsingsdruk waarbij deze eisen gelden bedraagt 150 Pa.

Opmerkingen:
1. Bij gecombineerde gevelelementen worden de eisen van het totale gevelelement bepaald door een beoordeling per vakgrootte plaats te laten vinden en deze vervolgens bij elkaar op te tellen om de totale luchtlekkage van het totale gevelelement te bepalen.
2. Geconcentreerde luchtverliezen zijn mogelijk bij onder andere openstand van glaslatten.

Opmerking:
Bij vliesgevels met te openen delen dient per deel (vaste delen, beweegbare delen) rekening gehouden te worden met de luchtdoorlatendheid zoals in bovenstaande tabel is vermeld.

2.2.3 Bepaling luchtdoorlatendheid in het kader van CE-markering

Ramen en deuren
Door de luchtdoorlatendheid, na beproeving conform NEN-EN 1026, per m1 sluitnaad en m2 oppervlak grafisch weer te geven kan het beproefde gevelelement worden geklasseerd overeenkomstig klasse 1, 2, 3 of 4 van NEN-EN 12207.

Het beproefde element wordt geklasseerd op basis van het oppervlak en de lengte van de sluitnaad.

  • Indien beide in dezelfde klasse vallen: het gevelelement wordt geklasseerd in deze klasse;
  • Indien er 1 klasse verschil is: het gevelelement wordt geklasseerd in de beste klasse;
  • Indien er 2 klassen verschil is: het gevelelement wordt geklasseerd in de tussenliggende klasse;
  • Indien er meer dan 2 klassen verschil is: het gevelelement kan niet geklasseerd worden.


Classificatie luchtdoorlatendheid van ramen en deuren volgens NEN-EN12207

2.2.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Ramen-en-Deuren_Bepaling_Luchtdoorlatendheid.jpg

De tussenliggende waarden die tijdens de test worden gemeten kunnen uit bovenstaand figuur afgelezen worden. Het testobject behoort tot een bepaalde klasse als geen enkel testresultaat de bovenste grenswaarde (dikke lijn) overschrijdt van die bepaalde klasse. Verwacht mag worden, dat ramen en deuren van gangbare afmetingen en voorzien van rubber afdichtingsprofielen (o.a. een middendichting ter plaatse van de sluitnaad) geklasseerd kunnen worden in klasse 3. Voor schuiframen en -deuren voorzien van borsteldichtingen kan uitgegaan worden van klasse 2.

Opmerking: het bovenstaande is niet van toepassing op zogenaamde vaste vakken of vaste beglazing. Er mag van uitgegaan worden, dat de naden in vaste vakken tot een toetsingsdruk van 650 Pa niet meer lucht doorlaten dan 0,5 m3/h per strekkende meter naad.

Vliesgevels
De luchtdoorlatendheid van vliesgevels wordt bepaald met behulp van een beproeving in een proefkast volgens NEN-EN 12153. De resultaten van de beproeving worden geclassificeerd volgens NEN-EN 12152. De classificatie (onderstaande tabel) is gebaseerd op de luchtdoorlatendheid gerelateerd aan het oppervlak (m3/h·m2) en op de naadlengte (m3/h· m1). In de tabel wordt per klasse de luchtdoorlatendheid aangegeven die op mag treden bij de bij die klasse behorende maximale testdruk.

Classificatie luchtdoorlatendheid van vliesgevels volgens NEN-EN12152

2.2.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_Classificatie.jpg

Verdeling van Nederland in drie windsnelheidsgebieden volgens figuur NB.1 uit NEN-EN 1991-1-4 (NB)

2.2.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_WindsnelheidsgebiedenNL.jpg

Mogelijke locaties met terreincategorie 0 (kust) volgens figuur NB.4 uit NEN-EN 1991-1-4

2.2.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_WindsnelheidsgebiedenKust.jpg

Toetsingsdruk in Pa volgens tabel 2 van NEN 2778

2.2.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_Toetsingsdruk.jpg

2.3 Waterdichtheid

De constructie van VMRG gevelelementen dient zodanig te zijn, dat het zich in de sponning bevindende water niet zodanig kan spatten dat delen nat zouden worden die droog moeten blijven en dat een gecontroleerde afvoer gegarandeerd wordt.

1.1 Hoogbouw.jpg

Voor gebouwen met een hoogte van meer dan 150 meter geldt als minimum een toetsingsdruk van 750 Pa. De opdrachtgever wordt aanbevolen om voor productie de gevelelementen te onderwerpen aan een test zoals op de wind- en waterdichtheid. Daarbij is het aan te bevelen ook de bouwkundige aansluitingen te testen.

2.3.1 Ramen en deuren

De waterdichtheid van ramen en deuren wordt bepaald met behulp van een beproeving in een proefkast volgens NEN-EN 1027. Tijdens de beproeving wordt er een drukverschil onder waterbelasting over het gevelelement aangebracht, oplopend van 0, 50, 100, 150 enz. Pa. Voor de klasse-indeling wordt gekeken naar de waarde van de toetsingsdruk voorafgaand aan de toetsingsdruk waarbij lekkage optreedt. De resultaten van de beproeving worden geclassificeerd volgens NEN-EN 12208 (tabel Classificatie).

Classificatie waterdichtheid van ramen en deuren volgens NEN-EN 12208

2.3.1 Aluminium_Functionele-Eisen_Waterdichtheid_Ramen-en-Deuren.jpg

2.3.2 Vliesgevels

De waterdichtheid van vliesgevels wordt bepaald met behulp van een beproeving in een proefkast volgens NEN-EN 12155. Tijdens de beproeving wordt er een drukverschil onder waterbelasting over het gevelelement aangebracht, oplopend van 0, 50, 100, 150 enz. Pa. Voor de klasse-indeling wordt gekeken naar de waarde van de toetsingsdruk voorafgaand aan de toetsingsdruk waarbij lekkage optreedt. De resultaten van de beproeving worden geclassificeerd volgens NEN-EN 12154 (tabel Classificatie).

Classificatie waterdichtheid van vliesgevels volgens NEN-EN 12154

2.3.2 Aluminium_Functionele-Eisen_Waterdichtheid_Vliesgevels.jpg

Genoemde testmethoden kunnen ook gebruikt worden voor het bepalen van de waterdichtheid van gevelelementen anders dan ramen, deuren en vliesgevels.

2.3.3 Toepassingsgebied

Na de vaststelling van de klasse met betrekking tot de waterdichtheid kan met behulp van tabel 2 van NEN 2778 vastgesteld worden tot op welke hoogte het gevelelement toegepast mag worden in de drie verschillende windsnelheidsgebieden. Voor indeling in windsnelheidsgebieden en het bepalen van mogelijke kustlocaties, zie figuur NB.1 en NB.4 uit NEN-EN 1991-1-4(NB) (zie onderdeel Luchtdoorlatendheid).

De minimale toetsingsdruk waarbij VMRG gevelelementen waterdicht dienen te zijn, bedraagt 150 Pa.

2.4 Thermische isolatie

Een belangrijke reductie van warmteverliezen wordt verkregen door het toepassen van geïsoleerde profielen, isolatieglas, isolerende panelen enz. Desalniettemin kan er toch condens op deze bouwdelen optreden. Dit is afhankelijk van de oppervlakte­temperatuur, luchtvochtigheid e.d. Zie Condensvorming.

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt dat een uitwendige scheidingsconstructie overeenkomstig NTA 8800, ten minste een Rc-waarde moet hebben van 4,7 m2.K/W. Deze eis geldt niet voor een deur, raam, kozijn en een daarmee gelijk te stellen gevelelement. Hiervoor geldt de eis in het Besluit bouwwerken leefomgeving dat de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) bepaald volgens NTA 8800 ten hoogste 2,2 W/(m2.K) is met een gemiddelde U-waarde van alle ramen, deuren en dergelijke in het bouwwerk van maximaal 1,65 W/(m2.K).

"Een uitwendige scheidingsconstructie zijnde een paneel voldoet aan de Rc-waarde als achter het paneel zich nog een bouwkundige constructie bevindt. Dit paneel maakt dan geen deel uit van de berekening van de u-waarde van het overige geveldeel. Is deze bouwkundige constructie achter het paneel niet aanwezig dan gedraagt het paneel zich als onderdeel van de gevel en wordt de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waarde) bepaald volgens NTA 8800.
Of
(tekst uit Besluit bouwwerken leefomgeving)
Ramen, deuren en kozijnen gelijk te stellen constructieonderdelen moeten wel ieder afzonderlijk een U-waarde van ten hoogste 2,2 W/(m².K) hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om in kozijnen opgenomen borstweringen (panelen) of de zijwangen van een dakkapel."

De warmtedoorgangscoëfficiënt van een raam of deur is afhankelijk van het type profiel en het type glas inclusief de randverbinding van het glas. De warmtedoorgangscoëfficiënt van metalen raam- en deurprofielen is vooral afhankelijk van de soort en afmeting van de isolator (koudebrugonderbreking) (zie grafiek Isolatiewaarde).

Isolatiewaarde in relatie tot dikte isolator

2.4 Aluminium_Functionele-Eisen_Waterdichtheid_Isolatiewaarden.jpg

De kleinste afstand tussen de beide metalen profieldelen (d) in mm, mag niet kleiner zijn dan de waarde die uit de lijn in de figuur kan worden afgeleid. Voor kleinere afstanden dient door beproeving te worden aangetoond dat het profiel voldoet.

Gearceerd gebied: vanuit talrijke praktijkmetingen verkregen bandbreedte welke de U-waarde geeft van thermisch onderbroken metalen kozijnprofielen.

In NTA 8800 worden berekeningsmethoden aangegeven om de U-waarde van raam of deur vast te stellen. Hierin moet voor het geprojecteerde oppervlakte van het raam worden uitgegaan van het buitenaanzicht.

De isolatiewaarde (U-waarde) van VMRG gevelelementen is afhankelijk van de gebruikte isolator in het aluminium profiel. Iedere VMRG gevelbouwer kan aangeven wat de U-waarde van een specifiek gekozen profiel is. Hoe lager de U-waarde van een profiel, hoe beter het profiel isoleert. Moderne aluminium profielen hebben een U-waarde van 2,6 W/(m2.K) of lager. Er zijn momenteel aluminium profielen beschikbaar met een U-waarde van 1,0 W/(m2.K) of lager. De totale U-waarde van een VMRG gevelelement is daarnaast afhankelijk van het type beglazing en/of panelen. Tegenwoordig wordt meestal HR++ beglazing met een U-waarde van 1,1 W/(m2.K) toegepast.

De isolatiewaarde (U-waarde) van VMRG gevelelementen is afhankelijk van de gebruikte isolator in het stalen profiel. Iedere VMRG gevelbouwer kan aangeven wat de U-waarde van een specifiek gekozen profiel is. Hoe lager de U-waarde van een profiel, hoe beter het profiel isoleert. Moderne stalen profielen hebben een U-waarde van 2,6 W/(m2.K) of lager. De totale U-waarde van een VMRG gevelelement is daarnaast afhankelijk van het type beglazing en/of panelen. Tegenwoordig wordt meestal HR++ beglazing met een U-waarde van 1,1 W/(m2.K) toegepast.

Bij de reële aanname dat het metalen kozijnoppervlak 20% van het totale oppervlak van een kozijn, raam, deur, pui, vliesgevel, glasdak of serre bedraagt, kan voor het opzoeken van de totale U-waarde van een VMRG gevelelement onderstaande tabel (U-waarde VMRG gevelelement) worden gebruikt. Indien deze gegevens voor een EPC-berekening benodigd zijn en er nog geen specifiek metalen profiel, glas en/of panelen gekozen is, kan worden uitgegaan van de genoemde uitgangspunten en tabel U-waarde VMRG gevelelement. Voor het bepalen van de specifieke U-waarde van een VMRG gevelelement kan een berekening gemaakt worden. Indien een thermisch verbeterde glasrandverbinding wordt toegepast kan worden uitgegaan van de waarden in tabel U-waarde VMRG gevelelement met thermisch verbeterde glasrandverbinding. Voor de psi-waarde van de thermisch verbeterde glasrandverbinding wordt meestal 0,08 aangehouden. Voor een juiste indicatie van de psi-waarden voor de glasrandverbinding zie NEN-EN-ISO 10077-1, tabel E.1 en E.2.

U-waarde VMRG gevelelement

2.4 Aluminium_Functionele-Eisen_Thermische-isolatie_U-waarde_VMRG-Element.jpg

U-waarde VMRG gevelelement met thermisch verbeterde glasrandverbinding

2.4 Aluminium_Functionele-Eisen_Thermische-isolatie_U-waarde_VMRG-Element_Glasrand.jpg

2.4.1 Temperatuurfactor panelen

Er worden aan panelen opgenomen in ramen en deuren nadere eisen gesteld aan de temperatuurfactor fri, zulks als omschreven in en te bepalen volgens NEN 2778. Voor panelen in woongebouwen geldt een minimale temperatuurfactor fri = 0,65; voor niet voor bewoning bestemde gebouwen geldt een minimale temperatuurfactor fri = 0,50.

Door de opdrachtgever kunnen hogere eisen worden gesteld, zodat aan specifieke wensen voldaan kan worden.

2.4.2 Condensvorming

Afhankelijk van de relatieve vochtigheid in een ruimte en de oppervlakte-temperatuur van de metalen profielen van de gevelelementen kan condensvorming optreden. Om condensvorming tegen te gaan is het van belang dat aan de binnenzijde de oppervlaktetemperatuur van de metalen profielen zo hoog mogelijk is. Daarnaast is het belangrijk om voldoende te ventileren om de relatieve vochtigheid laag te houden. De oppervlaktetemperatuur is weer afhankelijk van de buitentemperatuur en de warmtegeleiding door het profiel. De warmtegeleiding kan beperkt worden door geïsoleerde profielen toe te passen. Bij gegeven binnen- en buitentemperatuur ontstaat de hoogste oppervlaktetemperatuur aan de binnenzijde van het profiel indien het grootste oppervlak naar binnen is gekeerd en dus het kleinste oppervlak naar buiten. Opgemerkt moet worden dat in die situatie ten gevolge van het grotere temperatuurverschil tussen het binnen- en buitenoppervlak de warmtestroom groter kan zijn.

2.4.3 Infrarood thermografieën

Tegenwoordig worden in de praktijk steeds vaker infrarood thermografieën (IR-foto’s) gebruikt om warmtelekken van gevels te beoordelen. Deze methode is echter een kwalitatieve testmethode voor het opsporen van temperatuurverschillen in de gebouwschil. Deze methode dient niet om de isolatiewaarde of de luchtdichtheid van een gevel of bouwwerk te bepalen. Hiervoor zijn andere onderzoeksmethoden noodzakelijk.

2.5 Geluidwering

De werkelijke geluidwering van een gevelelement kan alleen zuiver worden vastgesteld door meting. In het ontwerpstadium is de mate van de te verwachten geluidwering uitsluitend door berekening te bepalen.

Bij de verschillende geveltypen uit Aanduidingen op tekeningen gelden voornamelijk de volgende aandachtspunten met betrekking tot geluidsoverdracht:

1. Vliesgevel: 
   - Geluidwering buiten - binnen;
   - Geluidtransport via stijlen (contact- en luchtgeluid);
   - Geluidtransport via regels (contact- en luchtgeluid);
   - Aansluiting tussen gevel en plafond (luchtgeluid);
   - Aansluiting tussen gevel en wand (luchtgeluid).

2. Horizontale raamstrook:
   - Geluidwering buiten - binnen;
   - Geluidtransport via regels (contact- en luchtgeluid);
   - Aansluiting tussen gevel en wand (luchtgeluid).

3. Verticale raamstrook:
   - Geluidwering buiten - binnen;
   - Geluidtransport via stijlen (contact- en luchtgeluid);
   - Aansluiting tussen gevel en plafond (luchtgeluid).

4. Pui:
   - Geluidwering buiten - binnen.

Buitengevels:
Gevelelementen in de buitengevel leveren al snel een geluidswering van 26 dB(A), mits de beweegbare delen rondom aansluiten tegen een dichtingsrubber. Omdat bij deuren meestal de onderzijde niet afgedicht wordt, is deze geluidwering bij deuren meestal niet te bereiken. Daar zal de geluidwering ca. 20 dB(A) zijn.

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt als eis dat een uitwendige scheidingsconstructie in gesloten toestand een geluidwering van minimaal 20 dB(A) op moet leveren. Afhankelijk van de geluidsbelasting en de soort binnenruimte kan deze eis hoger liggen. Dus om aan de eisen van het Bbl te kunnen voldoen dient de opdrachtgever de VMRG gevelbouwer nauwkeurig te informeren over de eisen t.a.v. de geluidwering van het te leveren gevelelement.

Een VMRG gevelelement, mits voorzien van een rondomlopend kader en zonder ventilatierooster(s) e.d., heeft in gesloten toestand een geluidwering van minimaal 23 dB(A).

Bij VMRG gevelelementen met uitstekende delen, zoals waterslagen of lightshelves, dient extra aandacht besteed te worden aan contactgeluidisolatie. Indien gekozen wordt voor een oplossing met antidreunfolie dient bij horizontale delen voor een goede werking ca. 2/3 van het oppervlak bedekt te zijn.

Er kunnen hinderlijke windgeluiden ontstaan door het toepassen van bijvoorbeeld roosters, scherpe hoeken en holle profielen in gevelelementen. Dit is door de VMRG gevelbouwer niet te voorzien. Indien deze vorm van geluidhinder optreedt, dient achteraf beoordeeld te worden hoe dit door de opdrachtgever verholpen kan worden.

2.5.1 Bepaling geluidwering

De werkelijke geluidwering van een gevelelement kan alleen zuiver worden vastgesteld door meting. In het ontwerpstadium is de mate van de te verwachten geluidwering echter uitsluitend door berekening te bepalen.

In het kader van CE-markering voor ramen en deuren geeft Bijlage B van de zg. Productnorm NEN-EN 14351-1 voor ramen en buitendeuren hiervoor een goede en eenvoudige mogelijkheid.

Uitgangspunten voor het mogen/kunnen toepassen van voornoemde Bijlage B met bijbehorende tabellen (zie onderstaand) zijn:

De tabellen zijn alleen van toepassing bij gebruik van isolerende beglazing. De geluidwerende eigenschappen uitgedrukt in Rw(C;Ctr) van het isolerende dubbelglas dienen bekend te zijn. Hierin is Rw de globale geluidwering tegen luchtverkeerslawaai van het isolerende dubbelglas, terwijl C en Ctr correctiefactoren zijn voor geluid met relatief hoge frequenties (bijv. snelwegverkeer en treinverkeer) resp. voor geluid met relatief lage frequenties (bijv. stadsverkeer). Zo heeft isolerend dubbelglas 6-12-8 een geluidsisolatie Rw(C;Ctr) van 35(-2; -5)dB ofwel 33 dB, namelijk 35-2 tegen hoogfrequent geluid en 30 dB, namelijk 35-5 tegen laagfrequent geluid. De geluidwerende eigenschappen kunnen overeenkomstig NEN-EN-ISO 10140-1 t/m -5 in een laboratorium worden gemeten. Het proefstuk waarop de metingen dienen plaats te vinden heeft een afmeting van 1,23 x 1,48 = 1,82 m2.

Rw van een raam, bepaald uit Rw van de isolerende beglazing

2.5.1 Aluminium_Functionele-Eisen_Geluidwering_Rw_Raam.jpg

Rw+Ctr van een raam, bepaald uit Rw+Ctr van de isolerende beglazing

2.5.1 Aluminium_Functionele-Eisen_Geluidwering_Rw_Rc_Raam.jpg

Legenda bovenstaande figuren:
a) Beproeving volgens NEN-EN-ISO 10140-1 t/m -5 of gegevens volgens EN 12758 of EN 12354-3.
b) Vaste en of te openen ramen die voldoen aan ten minste luchtdoorlatendheidsklasse 3 (Klasse 3 van NEN-EN 12207 t.b.v. CE-markering).
c) Schuiframen die voldoen aan ten minste luchtdoorlatendheidsklasse 2 (Klasse 2 van NEN-EN 12207 t.b.v. CE-markering).
d) Aantal dichtingen voor ramen, die geopend kunnen worden.

Bepaling van de geluidsisolatie Rw (C; Ctr) van een raam op basis van bekende geluidwerende eigenschappen van het isolerende dubbelglas in het raam:

  1. Rw van het raam kan bepaald worden uit de bekende waarde van Rw van het isolerende dubbelglas; zie tabel Rw van een raam.
  2. Rw + Ctr van het raam kan bepaald worden uit de bekende waarde van Rw + Ctr van het isolerende dubbelglas; zie tabel Rw + Ctr van een raam.
  3. De waarde van C van het raam bedraagt in alle gevallen -1 dB.
  4. Ctr is nu eenvoudig te berekenen door de waarde Rw van het raam af te trekken van de waarde Rw + Ctr van het raam.

De waarde van Rw + Ctr van het isolerende dubbelglas als weergegeven in tabel Rw + Ctr van een raam is normaliter overeenkomstig NEN-EN-ISO 10140-1 t/m -5 gebaseerd op een glasafmeting van 1,23 x 1,48 = 1,82 m2. Bij toepassing van isolerend dubbelglas in ramen van andere afmetingen kan gebruik worden gemaakt van tabel B.3. Uit deze gegevens blijkt, dat de geluidsisolatie van een raam afneemt naarmate de afmeting van het raam toeneemt.

Extrapolatieregels voor verschillende raamafmetingen

2.5.1 Aluminium_Functionele-Eisen_Geluidwering_Extrapolatieregels.jpg

Voorbeeld: Bereken de geluidsisolatie Rw(C;Ctr) van een draaivalraam met enkele dichting. Het draaivalraam heeft een afmeting van 1250 x 1600 mm (= 2,0 m2) en is voorzien van isolerend dubbelglas met een geluidisolatie van Rw(C;Ctr) = 30 (-1; -4).

Met een Rw van het isolerende dubbelglas van 30 dB bedraagt overeenkomstig tabel Rw van een raam de geluidsisolatie van het draaivalraam: 33 dB. Met een Ctr van -4 dB van het isolerende dubbelglas bedraagt de waarde van Rw + Ctr van het isolerende dubbelglas derhalve 26 dB. De bijbehorende waarde van Rw + Ctr van het draaivalraam overeenkomstig tabel Rw + Ctr van een raam bedraagt 28 dB. Dit betekent, dat Ctr van het draaivalraam -5 dB bedraagt, namelijk 28 dB - 33 dB. Met een standaard waarde van C = -1 voor het draaivalraam bedraagt de geluidsisolatie Rw(C;Ctr) van het draaivalraam 33 dB (-1; -5).

Opmerking: correctie in verband met de oppervlakte is niet noodzakelijk. De oppervlakte bedraagt namelijk 2,0 m2 ofwel < 2,7 m2; zie ook tabel Extrapolatieregels voor verschillende raamafmetingen.

2.6 Winkelpuien, entreepartijen en ­trafodeuren

Voor winkelpuien en entreepartijen worden veelal hardglazen deuren, (automatische) schuifdeuren/vouwwanden, tourniquets en schuifwanden toegepast. Door de aard van dergelijke constructies is het veelal niet zonder bijzondere voorzieningen mogelijk de sluitnaden zodanig uit te voeren, dat voldaan kan worden aan de normale luchtdoorlatendheid- en waterdichtheidseisen als vermeld in de onderdelen Luchtdoorlatendheid en Waterdichtheid.

Bij toepassing van dergelijke constructies dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • In gesloten stand mogen kieren niet groter zijn dan 10 mm;
  • Door de opdrachtgever dienen aanvullende bouwkundige voorzieningen getroffen te worden in verband met de eis uit het Besluit bouwwerken leefomgeving “wering van vocht van buiten”.


Bouwkundige voorzieningen kunnen zijn het aanbrengen van:

  • Een luifelconstructie van voldoende grootte, zodat regenwater onder een hoek van 45° het beweegbare deel niet kan raken en stuwing van water wordt tegengegaan;
  • Een tochtportaal;
  • Een gootconstructie in de vloer, zodat eventueel naar binnen dringend regenwater effectief afgevoerd kan worden;
  • Tochtborstels.


Stuwing van water kan worden tegengegaan door installatietechnische maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door het creëren van permanente overdruk in de binnenruimte.

Aan deuren in bijzondere toepassingen, zoals trafodeuren, vluchtdeuren in tunnels, archiefdeuren e.d., kunnen met betrekking tot de luchtdoorlatendheid en waterdichtheid, door de opdrachtgever afwijkende en/of aanvullende eisen gesteld worden.

2.7 Vliesgevels en serres

De diverse geveltypen kunnen worden onderscheiden naar de wijze van constructie en naar de wijze van functioneren. Men spreekt van stijl- en regelgevel, componentengevel, warmespouw gevel, koudespouw gevel, klimaatgevel, tweedehuid gevel, reactieve gevel enz. Alhoewel specifieke gevelconstructies met betrekking tot ontwerp en uitvoering hun eigen specifieke problemen met zich meebrengen, kan gesteld worden:

De in deze VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen® gestelde eisen zijn onverkort van toepassing op vliesgevels, glasdaken en serres.

Nadere informatie is te vinden in VMRG publicatie “Gevels en Architectuur”, ISBN: 90.9009266.8.

2.8 Schuine glasgevels en glasdaken

Bij het ontwerpen, fabriceren, monteren en gebruiken van glasdaken en schuine glasgevels moet rekening worden gehouden met een aantal factoren die bij verticaal geplaatste gevels een andere rol spelen. Die factoren hebben betrekking op o.a.:

  • De constructieve veiligheid;
  • De brandveiligheid;
  • De waterhuishouding;
  • De licht- en zontoetreding;
  • De thermische isolatie;
  • De beglazing;
  • De bereikbaarheid (montage/technisch onderhoud/reiniging);
  • Condensafvoer.
     

2.9 Ventilatie

Veelal wordt de toevoer van de noodzakelijke verse buitenlucht in utiliteitsgebouwen verzorgd door het ventilatiesysteem dat deel uitmaakt van het verwarmingssysteem. In woningen daarentegen ontbreekt meestal een actief ventilatiesysteem. De ventilatie moet dan tot stand worden gebracht door openingen in de buitengevel, zoals roosters en uitzetramen.

De benodigde ventilatie moet worden bepaald volgens NEN 1087 en voldoen aan de eisen zoals gesteld in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

De eisen die aan ventilatie worden gesteld hebben o.a. betrekking op:

  • De ventilatiecapaciteit, ofwel de hoeveelheid buitenlucht die toetreedt bij een drukverschil van 1 Pa;
  • De geluiddemping in geopende stand;
  • De regelbaarheid;
  • De luchtdichtheid in gesloten stand;
  • De mogelijkheid tot schoonmaken van binnen uit.


Voorts dient de ventilatievoorziening waterdicht te zijn tot een toetsingsdruk overeenkomstig NEN 2778 in gesloten stand.

De luchtsnelheid van de toegetreden buitenlucht dient bij een luchtdrukverschil van 10 Pa lager te zijn dan 0,20 m/s op een afstand van 1 m van de gevel. Ventilatievoorzieningen geplaatst boven 1,8 m vloerhoogte worden geacht hieraan te voldoen. Deze eis heeft te maken met comfort.

Aangezien de VMRG gevelbouwer onvoldoende inzicht heeft in de geluidsbelasting op de gevel (bepalend voor de vereiste mate van geluiddemping van het rooster) en de grootte van het verblijfsgebied (bepalend voor de mate van de ventilatiecapaciteit) dient de opdrachtgever de vereiste geluiddemping en de ventilatiecapaciteit bij de aanvraag op te geven.

Nadat alle eisen bekend zijn waaraan het ventilatierooster dient te voldoen, is selectie van het juiste rooster te bepalen aan de hand van de KOMO kwaliteitsverklaringen op basis van BRL 5701. In deze KOMO kwaliteitsverklaringen van de fabrikanten van ventilatieroosters wordt namelijk een opgave verstrekt van de prestaties, die de diverse typen en uitvoeringen leveren.

1.1 Hoogbouw.jpg

Bij het toepassen van ventilatieroosters dient rekening gehouden te worden met hoge windsnelheden.

2.10 Bediening van sluitwerk

Om de bedieningskrachten van ramen en deuren te bepalen dienen testen uitgevoerd te worden conform NEN-EN 12046-1 (ramen) en NEN-EN 12046-2 (deuren). De resultaten uit de testen kunnen geclassificeerd worden volgens NEN-EN 13115 (ramen) of NEN-EN 12217 (deuren).

In onderstaande tabellen is de wijze van classificeren weergegeven. Genoemde klassen worden op het CE-document weergegeven.

VMRG gevelelementen dienen minimaal te voldoen aan klasse 1 volgens EN 13115 voor ramen en klasse 1 volgens EN 12217 voor deuren.

Schuifdeuren mogen voldoen aan klasse 0, met een maximale bedieningskracht van 150N.

Classificatie van ramen volgens NEN-EN 13115

2.10 Aluminium_Functionele-Eisen_Ventilatie_Classificatie-Ramen.jpg

Classificatie van deuren volgens NEN-EN 12217

2.10 Aluminium_Functionele-Eisen_Ventilatie_Classificatie-Deuren.jpg

1.1 Hoogbouw.jpg

Voor gebouwen met een hoogte van meer dan 150 meter geldt als minimum een toetsingsdruk van 750 Pa. De opdrachtgever wordt aanbevolen om voor productie de gevelelementen te onderwerpen aan een test zoals op de wind- en waterdichtheid. Daarbij is het aan te bevelen ook de bouwkundige aansluitingen te testen.

2.11 Elektromagnetisch spectrum

Gebouwen kunnen door hun vorm en/of afmetingen radarsignalen verstoren. Bij het ontwerp van het gebouw dient door de opdrachtgever daar rekening mee te worden gehouden. Dit kan gevolgen hebben voor bijvoorbeeld de positie van de gevel, de gevelbeplating of het glas. Voorbeelden van locaties waar het bovenstaande kan optreden zijn:

  • Bouwlocatie nabij een vliegveld;
  • Bouwlocatie nabij een zendmast.


Daarnaast dient te worden opgemerkt dat moderne gevels dermate hoog isolerend kunnen zijn dat zij ook radiosignalen (bijvoorbeeld voor het gebruik van mobiele telefonie) niet meer doorlaten. Dit verschijnsel kan zich voornamelijk voordoen bij het gebruik van meervoudig glas in de gevel, al dan niet in combinatie met metaalcoating.

3 Legeringen en isolatoren

3.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de legeringen van aluminium en de eigenschappen van isolatoren behandeld. In de eerste paragraaf worden chemische, mechanische en fysische eigenschappen van aluminium gegeven. En in de laatste paragraaf komen tenslotte de ken-grootheden van isolatoren aan bod.

In dit onderdeel worden de legeringen van staal en de eigenschappen van isolatoren behandeld. In de eerste paragraaf worden eigenschappen van verscheidene soorten staal gegeven. En in de laatste paragraaf komen tenslotte de ken-grootheden van isolatoren aan bod.

3.2 Legeringen

3.2.1 Chemische samenstelling van ­aluminium ­legeringen

De meest gebruikte aanduidingen van voor gevelelementen veel toegepaste aluminiumsoorten zijn aangegeven in tabel Aluminiumsoorten.

De profiellegeringen 6060 en 6063 hebben nagenoeg dezelfde samenstelling en zijn ook wat hun eigenschappen betreft vrijwel gelijk. Zie ook NEN-EN 573-1 voor een overzicht van normen en coderingen van aluminium.

Aluminium plaatwerk dient uitgevoerd te worden in de kwaliteit 1050A (moffelkwaliteit) of 5005 dan wel 5005 EQ (decoratieve anodiseerkwaliteit). De eerste is een ongelegeerd aluminium met maximaal 0,5% toevoegingen. De tweede is een aluminium-magnesium legering. Beide kwaliteiten zijn goed te zetten en te lassen.

De chemische samenstelling van plaat- en profiellegeringen is vastgelegd in ANSI-H 35.1 volgens het “Registration Record of International Alloy Designations and Chemical Composition Limits for Wrought Aluminium Alloys” en ook volgens het “Wrought Aluminium Alloy Designation System” (zie tabel Samenstelling aluminium legering).

Indien andere legeringen gewenst of noodzakelijk zijn, verdient het aanbeveling advies in te winnen bij de VMRG gevelbouwer. Er dient rekening mee te worden gehouden dat bepaalde legeringsbestanddelen, zoals Si, Mn, Cr en Fe de kleur van het geanodiseerde materiaal kunnen beïnvloeden.

De VMRG gevelbouwer kan desgewenst een certificaat betreffende de samenstelling van de legeringen overleggen. Meer informatie hierover is te vinden in: NEN-EN 573 Deel 1 t/m 3.

Veel toegepaste aluminiumsoorten

3.2.1 Aluminium_Legeringen_Soorten.jpg


Samenstelling aluminium legering

3.2.1 Aluminium_Legeringen_Samenstelling.jpg

3.2.2 Mechanische en fysische eigenschappen van aluminium ­legeringen

De tabel "Mechanische en fysische eigenschappen aluminium" vermeldt de mechanische en fysische eigenschappen waaraan de onder de hiervoor genoemde legeringen moeten voldoen.

De genoemde eigenschappen zijn ontleend aan NEN-EN 755-2 voor profielen en NEN-EN 485-2 voor platen. Van elke soort is de gebruikelijke hardheidstoestand vermeld. Andere hardheids­toestanden, afhankelijk van de toegepaste vervorming en/of warmtebehandeling, zijn mogelijk.

Mechanische en fysische eigenschappen aluminium

3.2.2 Aluminium_Legeringen_Eigenschappen1.jpg

De meeste warmgewalste profielen en koudgewalste koker- of buisprofielen zijn vervaardigd van de legeringen zoals in onderstaande tabel aangegeven.

Mechanische en fysische eigenschappen staal

3.2.2 Staal_Legeringen_Staal.jpg

3.3 Isolatoren

Het thermisch en mechanisch gedrag van geïsoleerde profielen blijkt vooral te worden beheerst door:

  • Profielvorm en materiaal van de beide profieldelen;
  • De eigenschappen van de isolator, die numeriek kunnen worden vastgelegd in ‘ken-grootheden’.


De belangrijkste ken-grootheden zijn:

1. Thermische ken-grootheden
Deze grootheid bepaalt de thermische isolatie van het profiel. Meer informatie hierover is te vinden in Thermische isolatie.

2. Mechanische ken-grootheden

  • De vervormingsconstante C (in N/mm2) wordt gedefinieerd door:

C = T/б

         Hierin is T de schuifweerstand van de verbinding (in N/mm), en б is de door T
         veroorzaakte verplaatsing van de beide metaalprofielen ten opzichte van elkaar,
         in de lengterichting van de profielen (in mm). 

  • De bezwijkwaarde van T (bezwijken door scheuring of vervorming binnen de isolator, dan wel door onthechting van één van de metaalprofielen);
  • De bezwijkwaarde op normaalbelasting (Q-waarde) in N, dit is de bezwijkwaarde van een trekkracht die de beide metaalprofielen van elkaar verwijdert.


De waarden T, C en Q moeten voldoen aan de eisen, toetsen en beproevingen gesteld in NEN-EN 14024. Verder wordt de kwaliteit en duurzaamheid van de profielen bepaald aan de hand van de resultaten van de metingen van de karakteristieken bij verschillende temperaturen (-10 °C, 20 °C en 70 °C) evenals voor en na een versnelde kunstmatige veroudering.

De toeleveranciers van geïsoleerde profielen werken elk met hoogstens enkele isolatoren. Veelal worden glasvezelversterkte polyamide isolatoren toegepast. Het grote aantal geïsoleerde profielvormen ontstaat door de grote verscheidenheid van metaalprofielen. De mechanische ken-grootheden, die in principe per isolator verschillen, worden niet altijd door de toeleverancier vermeld.

De eigenschappen van isolatoren en hun hechting aan het metaal kunnen worden beïnvloed door oppervlaktebehandelingen van het metaal, de daarbij optredende temperaturen en de toegepaste chemicaliën.

4 Constructies

4.1 Inleiding

In dit onderdeel worden eisen gesteld aan en adviezen gegeven over de constructieve eigenschappen van VMRG gevelelementen. In het eerste gedeelte komen de sterkte- en stijfheidseigenschappen aan bod. Vervolgens worden de toleranties van verscheidene constructies gedefinieerd. De laatste twee paragrafen behandelen respectievelijk het hang- en sluitwerk en de waterhuishouding. Verder hebben alle Europese lidstaten hun nationale normen voor constructieberekeningen (in Nederland: NEN 6700 t/m NEN 6790) in 2010 ingetrokken, zodat nu alleen nog Eurocodes (NEN-EN 1990 t/m 1999) gebruikt worden. Het is hierbij van belang deze normen steeds inclusief de Nationale Bijlage (NB) te raadplegen. 

4.2 Sterkte

Voor de constructieve berekeningen dient de opdrachtgever de volgende gegevens te verstrekken:

  • de ligging in verband met het vaststellen van het wind­gebied;
  • bebouwd of onbebouwd gebied of kust;
  • gebouwhoogte;
  • gebruiksfunctie (bijvoorbeeld woonfunctie, kantoor­functie);
  • situatie t.o.v. eventuele nabijgelegen hoge gebouwen;
  • situatie in relatie met hoogteverschillen in het omringende terrein;
  • eventuele bijzondere belastingen.


De belangrijkste belastingen zijn: winddruk, windzuiging en eigen gewicht van de gevelvulling.

Gevelelementen zijn niet-dragende constructies en mogen dus niet worden belast door de omringende bouwkundige constructie. Op schuin geplaatste gevels (α < 60°) dient ook met sneeuwbelastingen rekening te worden gehouden. Voor het berekenen van de gevelelementen op sterkte wordt voor het bepalen van de windbelasting uitgegaan van de waarden van de stuwdruk uit tabel NB.4 van NEN-EN 1991-1-4 (NB). Deze stuwdrukken dienen te worden vermenigvuldigd met diverse factoren, overeenkomstig NEN-EN 1991-1-4(NB). Ook de verankeringen van VMRG gevelelementen dienen voldoende sterk te zijn om de optredende belastingen volgens NEN-EN 1990 en 1991 af te kunnen voeren.

Voor de berekening van (onderdelen van) de gevelconstructie, moet in principe de gevolgklasse van het gebouw worden aangehouden. Volgens tabel NB.20-B1 van NEN-EN 1990, mogen constructie-elementen in een lagere gevolgklasse worden ingedeeld, als mag worden verwacht dat de gevolgen van bezwijken van een geringere orde zijn.

Voor gevelelementen (stijlen & regels) kan in het algemeen worden uitgegaan van gevolgklasse CC2. Als het gebouw in gevolgklasse CC1 valt (zie tabel NB.21-B1 van NEN-EN 1990), mag voor de gevelelementen  ook worden uitgegaan van gevolgklasse CC1. In incidentele gevallen moet worden uitgegaan van gevolgklasse CC3.

In de (normatieve) bijlage H van NEN 2608 is onder H.2 opgenomen, dat voor vlakglas belast door sneeuw, wind of isochore druk uitgegaan worden van  gevolgklasse CC1 en dat vrijwel alle overige toepassingen in gevolgklasse CC2 vallen. Bij gebouwen die in gevolgklasse CC3 vallen in combinatie met een hoog risico op letsel RL > 10 moet worden uitgegaan van gevolgklasse CC3 voor het glas.

Toelichting voor gevelconstructies:
In verband met de voorwaarde t.a.v. het gewicht in principe alleen van toepassing voor plaatmaterialen op het element, dus veelal:

  • glas, gevelprofielen en verankeringen CC2
  • plaatmaterialen op gevel CC1

Zie ook VMRG publicatie “Gevels en Statica”. 

Naast de windbelasting dient het gevelelement in voorkomende gevallen ook bestand te zijn tegen horizontale belastingen t.g.v. personen en meubilair. Dit geldt voor die gevallen waar het gevelelement ook als kering moet functioneren, waarbij de hoogte tussen de niveaus aan weerszijden groter is dan 1,0 m. In 6.4 van NEN-EN 1991-1-1(NB) wordt hiervoor verwezen naar de bijbehorende bijlagen NB.A en NB.B. Dit zijn een lijnbelasting, puntlast en stootbelasting. Voor de grootte en plaats van de punt- en lijnlast zie bijlage NB.6 in bijlage NB.A.

Teneinde een eenvoudige berekening van de stijlen en regels te krijgen, zijn deze lijnbelasting, puntlast en stootbelasting vervangen door een minimum gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2 (rekenwaarde).

De controle op sterkte bij deze belastingen volgens 6.4 van NEN-EN 1991-1-1(NB) is dus niet noodzakelijk mits gerekend is met deze gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2.

Het glas dient uiteraard wel te worden gecontroleerd bij de belastingen volgens 6.4 van  NEN-EN 1991-1-1(NB).

Voor binnenpuien dient een minimale belasting aangehouden te worden van 0,2 kN/m2. In het geval dat binnenpuien dienst doen als kering, moet echter worden gerekend met bovengenoemde  gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2.

Behalve door deze belastingen kunnen gevelelementen ook worden belast door glazenwasinstallaties, zonweringen e.d.

De opdrachtgever verschaft vooraf de plaats en grootte van eventuele bijkomende belastingen.

Het gevelelement mag niet bezwijken ten gevolge van de windlast, eigen gewicht en/of eventuele andere belastingen. De sterktecontrole kan eventueel langs proefondervindelijke weg plaatsvinden. In NEN-EN 12211 is hiervoor een beproevingsmethode vastgesteld. De vereiste beproevingsdruk moet gelijk zijn aan de berekende waarde volgens NEN-EN 1991-1-4(NB).

In het ontwerpstadium kan de sterktecontrole echter alleen op rekenkundige wijze gebeuren. De rekenwaarden van de materiaalsterktes zijn vermeld in de normen:

  • NEN-EN 1993-1-1(NB): staalconstructies - algemene regels en regels voor gebouwen;
  • NEN-EN 1999-1-1(NB); aluminiumconstructies - algemene regels en regels voor gebouwen;
  • NEN 2608: glas.
     

4.3 Doorbuiging

4.3.1 Algemeen

Voor het beperken van de spanningen in het glas alsook voor het in goede staat behouden van de glasrandverbindingen worden in geval van isolerende beglazing eisen gesteld aan de maximaal toelaatbare doorbuiging van de profielen die het glas ondersteunen.

Het spreekt derhalve voor zich, dat de stijfheid van raamprofielen afgestemd moet worden op de beperkingen die toepassing van glas inhouden. Deze beperkingen volgen onder andere uit de bepalingen in NEN 2608, waarin eisen aan glas zijn gesteld met betrekking tot o.a. de weerstand tegen windbelasting.

4.3.2 Horizontale doorbuiging

Stijlen en regels in zowel VMRG vliesgevels als in VMRG gevelelementen mogen bij de hierna bepaalde windbelasting (“frequente combinatie”) op geen enkel punt van hun overspannende lengte meer doorbuiging (w) vertonen dan:

lengte L ≤ 3,0 m:
3,0 m < L ≤ 7,5 m:
L > 7,5 m:

w ≤ L / 200;
w ≤ 5 + L / 300;
w ≤ L / 250

4.3.3 Verticale doorbuiging

Regels mogen ten gevolge van het totaal van de verticale belastingen, veroorzaakt door eigen gewicht, het gewicht van glas en/of van andere vakvullingen, in het verticale vlak niet meer doorbuigen dan:

  • 3 mm: bij gevelconstructies;
  • 3 mm: bij ramen en deuren.

Bij gebruik van geïsoleerde profielen dient het gewicht van het glas of andere vakvulling te worden afgedragen aan het ondersteunende metaalprofiel, tenzij de isolator op de overbrenging van deze krachten is berekend.

4.3.4 Windbelasting

De in rekening te brengen windbelasting om tot verantwoorde profielen te komen, dient bepaald te worden overeenkomstig NEN-EN 1991-1-4(NB).

Voor de berekening op sterkte (alleen wind) in de uiterste grenstoestand (UGT) geldt de volgende formule:

qd = yQ . qp . cp

Hierin is:

  • yQ = 1,35 (belastingfactor, CC1)
  • qp = de extreme stuwdruk bij de betreffende referentiehoogte, zie tabel NB.4;
  • cp = de drukcoëfficiënt voor de gecombineerde in- en uitwendige druk, bepaald volgens hoofdstuk 7.2, in het bijzonder 7.2.2 en 7.2.9, van NEN-EN 1991-1-4(NB).


Voor de berekening van de doorbuiging, kan worden uitgegaan van de frequente combinatie in de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT). Bij de elastische doorbuiging van gevelelementen is immers sprake van een omkeerbare situatie, waarbij geen blijvende vervormingen optreden:

q = Ψ1 · qp · cp = 2/3 . qd

Hierin is Ψ1 = 0,90, de factor behorende bij een terugkeertijd van 12,5 jaar.

De extreme stuwdruk is afhankelijk van:

  • het windgebied (zie figuren NB.1 en NB.4);
  • ligging aan de kust of in een aldanniet bebouwde omgeving;
  • de referentiehoogte van het (beschouwde onderdeel van het) gebouw.


Voor de bepaling van cp wordt ook verwezen naar de VMRG publicatie “Gevels en Statica”. Voor de bepaling van de referentiehoogte moet worden uitgegaan van Tabel 5 NB van 7.2.2 van NEN-EN 1991-1-4.

In incidentele gevallen moet de extreme stuwdruk als gevolg van locale effecten worden verhoogd. Dit is het geval bij:

  • nabijgelegen (hoge) bouwwerken, zie hiervoor bijlage A.4 van NEN-EN 1991-1-4(NB);
  • hoogteverschillen in het omringende terrein, denk aan solitaire heuvels en steile taluds. Dit wordt in rekening gebracht door de orografie factor c0, zie hiervoor bijlage A.3 van NEN-EN 1991-1-4(NB)


Ter voorkoming van een situatie waarin de gevelelementen te slap “aanvoelen”, zijn door VMRG de volgende aanvullende eisen gesteld:

  • Bij gevelelementen met beweegbare elementen geldt als ondergrens een belasting van 0,5 kN/m2.
  • Voor binnenpuien zonder beweegbare delen moet een minimale belasting aangehouden worden volgens artikel 7.2.9 van NEN-EN 1991-1-4(NB) met een absoluut minimum van 0,2 kN/m2.


Voor meer informatie over sterkte- en stijfheidsberekeningen zie NEN-EN 1990/1991/1993/1999(NB) en de VMRG brochure “Gevels en Statica”.

4.3.5 Controle op doorbuiging

De controle op stijfheid kan langs proefondervindelijke weg worden uitgevoerd. In NEN 3660 is hiervoor een meetopstelling beschreven.

De vereiste beproevingsdruk moet minstens gelijk zijn aan de berekende waarde volgens 4.3.4. De constructie dient te voldoen aan de stijfheidseisen van 4.3.2. In het ontwerpstadium kan controle op de doorbuiging echter alleen plaatsvinden langs rekenkundige weg.

4.3.6 Windtunnelonderzoek

Voor hoge gebouwen, gebouwen met een afwijkende vormgeving en gebouwen op een kritische locatie wordt de opdrachtgever aanbevolen om een windtunnelonderzoek uit te laten voeren. Daarmee zijn de gebouwspecifieke waarden voor de windbelasting te bepalen. Aanbevolen wordt om bij de uitvoering en de analyse van het windtunnelonderzoek “CUR Aanbeveling 103” aan te houden.

Stuwdrukwaarde volgens tabel NB.4 van NEN-EN 1991-1-4 (NB)

4.3.6 Aluminium_Constructies_Stuwdrukwaarde.jpg

4.4 Instabiliteit

In elk geval dient nagegaan te worden of er gevaar bestaat voor instabiliteit van de profielen volgens NEN-EN 1999-1-1.

4.5 Stijfheid van beweegbare delen

Voor de doorbuiging van beweegbare delen gelden ook de eisen van 4.3.2 en 4.3.3. Tevens geldt de eis dat de profielen van beweegbare delen voldoende stijf dienen te zijn om de wind- en waterdichtheid te garanderen. Het aantal scharnieren en sluitpunten hangt o.a. af van:

  • De afmetingen van het beweegbare deel;
  • De winddruk op het beweegbare deel;
  • De stijfheid van de profielen;
  • De stijfheid van de ruit;
  • De hardheid van de dichtingsprofielen;
  • De constructie van het beweegbaar deel; (binnen- of buitendraaiend);
  • Het gebruiksdoel;
  • De voorschriften van de profielleverancier.
     

4.6 Sterkte van verbindingen

De sterkte van hoek-, T- en kruisverbindingen moet zodanig zijn dat, zonder blijvende vervorming, de volgende belastingen kunnen worden opgenomen:

  • Wind;
  • Eigen gewicht met vakvulling;
  • Hang- en sluitwerk;
  • Belastingen volgens NEN-EN 1990 en 1991.
     

4.7 Combinatie van metalen

In zijn algemeenheid dient contact van aluminium met andere metalen in de buitenlucht en/of in vochtige omgeving voor­komen te worden. Indien dit toch gebeurt kan er, door elektrolytische werking, contactcorrosie optreden zoals bij aluminium in combinatie met koper en/of lood.

(Onderstaande geldt niet voor hang- en sluitwerk en scharnieren)

Indien aluminium in contact is met de buitenlucht en/of in vochtige omgeving dienen:
- Stalen hulpconstructies, zoals consoles en bevestigingsankers, te zijn voorzien van een zinklaag van minimaal 35 micrometer;
- In aluminium toegepaste bevestigingsmiddelen van aluminium, roestvaststaal of kunststof te zijn, of van het aluminium te worden geïsoleerd.

In alle overige gevallen dienen:
- Stalen hulpconstructies te worden voorzien van een verflaag of een zinklaag van ten minste 10 micrometer;
- In aluminium toegepaste stalen bevestigingsmiddelen minimaal voorzien te zijn van een zinklaag van 5 micrometer.

4.8 Maattoleranties van profielen

De maattoleranties van geëxtrudeerde aluminium hoofdprofielen met de legeringskwaliteit EN-AW 6060 of EN-AW 6063 dienen te voldoen aan NEN-EN 12020-2. De toleranties van de overige aluminium profielen dienen binnen de grenzen van NEN-EN 755-9 te liggen. Van geïsoleerde aluminium profielen moeten de functionele maten liggen binnen de grenzen van de bovengenoemde norm NEN-EN 12020-2.

De maattoleranties van koudvervaardigde stalen gelaste buisprofielen en warmvervaardigde stalen buisprofielen dienen respectievelijk te voldoen aan NEN-EN 12019-2 en NEN-EN 12210-2.

4.9 Maatafwijkingen van bouwkundige constructies

4.9.1 Maatafwijkingen van constructies

Er moet zodanig geconstrueerd en gedimensioneerd worden dat maatafwijkingen kunnen worden opgenomen zonder schade of consequenties voor vereiste prestaties die een gevolg zijn van:

  • Toleranties op eigen werk;
  • Toleranties op het bouwkundig kader waarop moet worden aangesloten;
  • Stelruimte.

De opdrachtgever dient op te geven met welke toleranties t.o.v. stramienmaten en peilmaten het bouwkundig kader zal worden gerealiseerd.

4.9.2 Bewegingen in bouwkundige constructies

Gevels moeten bewegingen van hun componenten en van de bouwkundige constructie kunnen opvangen. Gebouwstructuren moeten daarentegen voldoende stijf zijn om dit mogelijk te maken. We hebben het dan over bewegingen van de bouwkundige constructie ten gevolge van:

  • Doorbuiging van vloeren ten gevolge van eigen gewicht en variabele belasting
  • Zettingen van de constructie
  • Thermische beweging van de constructie


Deze bewegingen dienen te worden afgestemd op het toe te passen gevelconcept. Deze afstemming tussen opdrachtgever/architect/constructeur en de gevelbouwer dient vooraf te gebeuren. De normen voor berekening van de bouwkundige constructies volgens de Eurocode, laten hogere doorbuigingen toe dan de maximaal toelaatbare beweging van de gevelconstructie.

De maximaal toelaatbare doorbuigingen in de gevelconstructies zijn gelimiteerd ten gevolge van:

  • Randspeling glas in de sponning. (kans op breuk waar glas het frame raakt); 
  • Toelaatbare krachten op de verbindingen;
  • Wind en waterdichtheid van de constructie;
  • Esthetische aspecten.


Constructies opgebouwd uit stijl en regelwerk (vliesgevelconstructies) kunnen minder doorbuiging van de bouwkundige constructie opvangen dan gevels opgebouwd uit elementen (elementengevels).

Voor de maximaal toelaatbare doorbuiging van de bouwkundige constructie die binnen de gevel nog opgevangen kan worden wordt in de regel het volgende aangehouden (het betreft de doorbuiging ten gevolge van de variabele belasting na installatie van de gevel):

  • Voor stijl en regelwerk (vliesgevels) 3 mm;
  • Voor elementengevels w = L/1000 met een maximum van 8-10 mm (systeemafhankelijk).


Afhankelijk van de opbouw van de gevelconstructie is afwijking hiervan mogelijk, dit dient met de gevelbouwer te worden afgestemd.

Toepassing van bewegende delen/te openen delen in de gevelconstructie kunnen tot zwaardere eisen leiden.

Figuur 1. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de vliesgevel

4.9.2 constructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_vliesgevel.jpg

Figuur 2. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de elementengevel (met doken)

4.9.2 constructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_elementengevel_met_doken.jpg

Figuur 3. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de elementengevel (zonder doken)

4.9.2 costructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_elementengevel_zonder_doken.jpg

4.10 Glaslatten

Klikconstructies dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat na ­minimaal 3x demontage nog steeds voldoende bevestiging gewaarborgd is. Deze eis geldt niet voor speciale constructies zoals inbraak- of brandwerende systemen.

Bij buitenbeglazing en bij VMRG gevelelementen voor binnentoepassing mogen de glaslatten aan de einden niet meer open staan dan 1 mm per zijde, evenredig verdeeld. Bij binnenbeglazing mag dit niet meer zijn dan 0,5 mm per zijde, even­redig verdeeld. Bij brandwerende puien kan hiervan afgeweken worden.

4.11 Maatvoering

De buitenmaten van een VMRG gevelelement inclusief de dagmaten bij een vliesgevel mogen ten opzichte van de nominale maten niet meer afwijken dan plus of min 1,5 mm voor VMRG gevelelementen tot 1 m en plus of min 2 mm voor gevelelementen met grotere afmetingen. Geen van de toleranties mag ten koste gaan van de wind- en waterdichtheid. De maatvoering tussen beweegbare delen en kozijnen moet zodanig zijn dat voldaan wordt aan de functionele eisen.

4.12 Haaksheid

De lengte van de diagonalen van een VMRG gevelelement mag in gebruikstoestand onderling niet meer verschillen dan 3 mm.

4.13 Scheluwte, schrikstijfheid en ­stijfheid tegen scheluwvorming

De beglaasde beweegbare delen dienen vlak te zijn. De scheluwte mag niet meer bedragen dan 3 mm.

De beglaasde beweegbare delen dienen, bepaald overeenkomstig NEN-EN 14608, voldoende schrikstijf te zijn (zakking maximaal 1 mm). De stijfheid tegen scheluwvervorming, bepaald overeenkomstig NEN-EN 14608 van beglaasde beweegbare delen dient aan het navolgende te voldoen: Bij een puntlast van +250 N en -250 N op het midden van een lange zijde van een op drie punten ondersteund beglaasd beweegbaar deel, mag na beproeving geen blijvende deformatie optreden.

4.14 Profielontmoetingen

De verstekken en T-verbindingen dienen zodanig (ge)dicht te zijn, dat blijvend voldaan is aan eisen van luchtdoorlatendheid en waterdichtheid. Bij het stellen van de eisen t.a.v. de profielontmoetingen wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Profielontmoetingen bij fabrieksmatig samengestelde gevelelementen;
  • Profielontmoetingen bij gelaste gevelelementen;
  • Profielontmoetingen bij op de bouw gekoppelde onderdelen.


Ad 1: Profielontmoetingen bij fabrieksmatig samengestelde gevelelementen:

Bij in de fabriek samengestelde VMRG gevelelementen mag de ongelijkheid van profielontmoetingen, gemeten in het vlak van de pui, bij versteknaden en T-verbindingen niet meer bedragen dan 0,5 mm bij profiel­diepten tot 90 mm.

Ten gevolge van profieltoleranties is het niet in alle gevallen mogelijk aan de eisen ten aanzien van de ongelijkheid van profielontmoetingen te voldoen.

De naden aan de zichtzijden mogen niet groter zijn dan 0,3 mm.

Ad 2: Profielontmoetingen bij gelaste gevelelementen
Profielen die in de hoekverbindingen en T-kruisingen worden gelast, moeten “vlak en strak” afgewerkt worden. Deze wijze van verbinden wordt veelal toegepast bij toepassing van koudgewalste kokerprofielen en/of warmgewalste stalen profielen. Opgemerkt wordt dat na het aanbrengen van het laksysteem de gelaste verbindingen nog zichtbaar (kunnen) zijn.

Ad 3: Profielontmoetingen bij op de bouw gekoppelde onderdelen:
Hieronder vallen vliesgevels, stijl- en regelwerk en op de bouw aan elkaar gekoppelde pui-onderdelen. De speling bij profielontmoetingen moet zodanig gekozen worden dat de werking in verband met temperatuurverschillen ongehinderd kan plaatsvinden, waarbij bewegingen van de bouwkundige constructie, volgens opgave van de opdrachtgever, zonder risico op blijvende gevolgschade gevolgd moeten kunnen worden.

Kieren mogen, exclusief profieltoleranties, niet groter zijn dan 2 mm. Kieren groter dan 2 mm moeten worden afgedicht met een hiervoor geëigend dichtingsmiddel.

4.15 Plaatconstructies

4.15.1 Plaatconstructies

Deze paragraaf behandelt zowel plaat- als sandwichconstructies. Het is technisch niet mogelijk plaatwerk te vervaardigen dat absoluut vlak is. Ook is er nog geen praktisch bruikbare reken­methode om de vereiste dikte van beplating te berekenen. Afwijkingen in hoekverdraaiingen bij plaatconstructies en lekdorpels zijn toegestaan mits de toepasbaarheid niet in het gedrang komt.

In elk geval is het volgende van belang voor een goed eindresultaat:

  • Constructiemethode;
  • Legering en hardheid;
  • Soort oppervlaktebehandeling;
  • Afmetingen;
  • Glansgraad na oppervlaktebehandeling;
  • De relevante ervaring van de VMRG gevelbouwer.


Het aantonen van relevante ervaring kan geschieden aan de hand van eerdere projecten.

Voor de materiaalkwaliteit wordt verwezen naar de paragraaf bij hoofdstuk Panelen.

Er dient apart gecontroleerd te worden dat de bevestiging van het paneel duurzaam is. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de oplegging en vermoeiing bij maximale doorbuiging. In de meeste gevallen is voor het ontwerp van plaatconstructies de onderdruk maatgevend. Spouwcompartimentering, zowel horizontaal als verticaal, speelt hierin een belangrijke rol.

De maximale afwijking van vlakheid in onbelaste toestand (inbegrepen temperatuurbelasting) en gemeten in de stand van zijn toepassing (in het vlak van het paneel) mag over de diagonalen gemeten onder een rei nergens meer bedragen dan ± 5 mm/m1 met een absoluut maximum van ± 10 mm. De maximale afwijking van vlakheid over een beperkt oppervlak mag over een afstand van 100 mm in absolute zin nergens meer bedragen dan ± 1 mm. Over een afstand van 500 mm bedraagt de maximale afwijking ± 2 mm.

Voor het meten van vlakheid dienen de volgende hulpmiddelen aanwezig te zijn:

  • Een meetinstrument waarvan de afleesbaarheid een nauw­keurigheid bezit van 0,1 mm;
  • Een reilat van voldoende stijfheid en met een lengte die tenminste gelijk is aan de lengte van de te meten overspanning vermeerderd met minimaal 150 mm;
  • Identieke (houten) klosjes met afmetingen van ca. 100 x 25 mm en dikte X. Het onder- en bovenvlak van de klosjes moet planparallel zijn.

Een paneel mag na montage niet meer dan 5 mm scheluw zijn.

Sandwichpanelen, gebruikt als uitwendige scheidingsconstructie, dienen te voldoen aan het gestelde in Thermische isolatie. Ter voorkoming van corrosie verdient het aanbeveling extra aandacht te besteden aan de hoeken van gezette buitenplaat van de panelen. Het is daarom vereist om de hoeken voortaan dicht te lassen. Dit is tevens een eis met betrekking tot de esthetische aspecten. Het gevelbeeld komt er strakker uit te zien met een gelaste hoek. Echter moet er wel rekening gehouden worden met een lasnaad die zichtbaar kan worden. Bij toepassing van zachte isolatie (bijv. minerale wol of steenwol) is het verplicht om aan de binnenzijde het paneel volledig dampdicht te maken ter voorkoming van vochtproblemen.

Voor overige eisen en adviezen over plaat- en sandwichconstructies wordt verwezen naar het onderdeel Panelen.

4.15.2 Dubbele beplating

Aan de buitenbovenzijde van opliggende dubbele beplating in een uitwendige scheidingsconstructie voor deuren, borstweringen en dergelijke mogen geen inwaterende naden voorkomen. Inwendig dient dubbele beplating te zijn gevuld met een isolerend materiaal. De onderdorpels dienen voorzien te zijn van beluchtingsgaten.

De beplating moet walshuidvrij zijn en inwendig zijn voorzien van een beschermende laag. Platen met circa 2 micrometer zink zijn niet toegestaan.

4.16 Hang- en sluitwerk

4.16.1 Algemeen

Hang- en sluitwerk van het VMRG gevelelement dient zonder blijvende vervorming bestand te zijn tegen belastingen overeenkomstig NEN-EN 1990 en 1991.

Indien ramen en deuren moeten voldoen aan een klasse voor inbraakwerendheid, bepaald volgens NEN 5096, mag voor de bepaling van gelijkwaardigheid met gegeven technische specificaties van een beproefd element voor de toepassing van alternatief hang- en sluitwerk gebruik worden gemaakt van BRL 3104. Het toegepaste hang- en sluitwerk tijdens de test mag worden vervangen door hang- en sluitwerk dat geschikt is voor metalen gevelelementen, minimaal dezelfde classificatie (sterren) heeft, en qua inbraakwerende aspecten functioneel gelijkwaardig is aan het toegepaste hang- en sluitwerk.

4.16.2 Scharnieren

De toegepaste materialen dienen ten alle tijde het risico op contactcorrosie (of galvanische corrosie) tussen de verschillende materialen en onderdelen van een gevelelement nagenoeg uit te sluiten.

De leverancier van materialen en onderdelen dient zekerheid hierover aan te tonen door onafhankelijk en gevalideerd onderzoek door een onderzoeksinstellingen die gekwalificeerd zijn als Notified Body voor de EU voor gevels en gevelelementen. De Notified Body en de VMRG TC kunnen besluiten dat dit overbodig wordt geacht gezien de aard en eigenschappen van materialen zoals bijvoorbeeld kunststoffen, aluminium en bepaalde RVS-soorten. 

Ringen moeten zijn vervaardigd uit roestvaststaal, hardbrons of materialen met gelijkwaardige eigenschapen. Bij messing scharnieren moeten roestvaststalen pennen worden toegepast. Aangezien hier sprake is van twee verschillende metalen, dient speciale aandacht geschonken te worden aan bescherming tegen corrosie.

Indien een eis is gesteld aan de inbraakwering dienen bij naar buiten draaiende ramen en deuren aan de scharnierzijde inbraakwerende voorzieningen te worden getroffen als bedoeld in het onderdeel Inbraakwering.

4.16.3 Sluitwerk

Hang- en sluitwerk moet tegen corrosie zijn bestand volgens EN 1670 minimaal klasse 3 en EN 13126. Indien aan ramen en deuren een eis is gesteld aan de inbraakwerendheid, dient ten minste één sluitpunt met een sleutel afsluitbaar te zijn, tenzij sprake is van toepassing van inbraakwerende beglazing (geldt niet voor alle klassen van inbraakwerendheid).

Inbraakwerende beglazing moet verhinderen dat door het maken van een handgat door glas, sluitingen voor het openen van raam of deur zouden kunnen worden bediend.

In inbraakwerende ramen en deuren zijn handbediende sluitpunten zonder weerstand tegen manipuleren niet toegestaan.

4.16.4 Wielen van schuifelementen

De wielen mogen geen blijvende vervorming vertonen ten gevolge van de normaal optredende belastingen, zoals het eigengewicht van het beweegbare deel, en/of ten gevolge van de gebruikelijke temperatuurwisselingen. De wielen van schuifelementen dienen ten minste eenmaal per jaar op hun werking gecontroleerd en waar nodig gesmeerd te worden.

4.16.5 Deuren in brand- en rookscheidingen

Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan weerstand tegen brand of rook geldt, moet volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zelfsluitend zijn. Een uitzondering geldt voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang en een deur van een cel. Deursluiters dienen CE-gemarkeerd te zijn conform EN 1154. Zelfsluitende constructieonderdelen in geopende stand vastzetten (bijvoorbeeld met kleefmagneten), is toegestaan mits deze bij brand en bij rook door brand automatisch worden losgelaten. Elektrische openstandhouders voor naar binnen of naar buiten draaiende deuren dienen CE-gemarkeerd te zijn conform EN 1155. Voor de brand- of rookwerende prestatie van ramen en deuren wordt verwezen naar het onderdeel Brandveiligheid.

4.16.6 Nooduitgangen en vluchtdeuren

Welke eisen gesteld worden aan deuren in vluchtroutes is sterk afhankelijk van het concept dat ten grondslag ligt aan het vluchten. De opdrachtgever dient, op grond van de keuze van o.a. gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, aantal personen en (sub)brand-/rook-compartimenten, de vluchtroutes te bepalen. De opdrachtgever dient de draairichting van elke deur te bepalen en duidelijk aan te geven aan welke eisen elke vluchtdeur dient te voldoen.

Opdrachtgevers en overheden kunnen eisen stellen aan het hang- en sluitwerk dat dient te worden toegepast in geval van nooduitgangen en vluchtdeuren middels verwijzing naar NEN-EN 179 respectievelijk NEN-EN-1125. In de EN 14351-1 staat dat scharnieren in vluchtdeuren aan EN 1935 dienen te voldoen.

Er kunnen 3 toepassingsgebieden worden aangeduid:

  • Paniekopeners
    In situaties en gebouwen waar een groot aantal mensen tegelijkertijd aanwezig zijn die geen goede kennis hebben van de situatie (scholen, winkelcentra, ziekenhuizen, theaters, discotheken, sportcomplexen, restaurants e.d.) Vluchtdeuren dienen te worden voorzien van paniekopeners volgens NEN-EN-1125 (d.i. met duwbalken of stangen) Dit product dient CE-gemarkeerd te zijn.
  • Noodopeners
    In situaties en gebouwen waar een kleiner aantal mensen aanwezig zijn, waarbij niet aangenomen kan worden dat ze allen goede kennis hebben van de situatie (kantoren, werkplaatsen e.d.) Vluchtdeuren dienen te worden voorzien van noodopeners volgens NEN-EN-179 (d.i. met kruk of duwplaat) Dit product dient CE-gemarkeerd te zijn.
  • Andere vluchtmogelijkheid
    Dit toepassingsgebied is niet genormeerd en betreft situaties waar slechts weinig mensen tegelijk aanwezig zijn, die bovendien goed op de hoogte zijn van de situatie (woningen, kleine kantoren e.d.). Hierbij kan worden volstaan met andere voorzieningen zoals knopcilinders of draaiknoppen.


De opdrachtgever dient voor elke deur in een vluchtroute duidelijk aan te geven welke vluchtsituatie van toepassing is en of hang- en sluitwerk volgens EN 179 of EN 1125 vereist is. Vluchtdeuren in niet-brandwerende buitendeuren dienen geleverd te worden met CE-markering en gecertificeerd te zijn conform EN 14351-1, zie onderdeel CE-markering van gevelelementen.

4.16.7 Onderhoud

Alle hang- en sluitwerk dient regelmatig te worden onderhouden zodat het geheel soepel blijft functioneren.

4.17 Waterhuishouding

Deze paragraaf is niet van toepassing voor binnenpuien.

Het is van belang dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat regenwater in sponningen dringt. Het water neemt vuil mee dat zich in de sponningen afzet. Vuil en water belasten de sponningomgeving zoals afdichtingen en oppervlaktebehandeling.

De volgende maatregelen zijn van belang:

  • Verstekken en aansluitingen van regels op stijlen alsook de onderlinge aansluiting van beglazingsrubbers en dichtingsrubbers moeten van een geschikte, waar nodig elastische, afdichting worden voorzien om binnendringen van regenwater te voorkomen;
  • De beglazingsdruk tussen de glasrubbers en de ruiten of panelen mag niet minder dan 500 N/m bedragen. Ter bescherming van de randverbinding mag bij toepassing van isolatieglas de beglazingsdruk een maximum van 1500 N/m niet overschrijden. Deze waarden gelden ook voor geschroefde glaslijsten over de gehele lengte;
  • Sponningbreedte, glasdikte en de stuik-drukeigenschappen van de beglazingsrubbers dienen op elkaar te zijn afgestemd;
  • Om te voorkomen dat regenwater in sponningen wordt aan­gezogen dient de luchtdruk in de sponningen zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de luchtdruk buiten. Daartoe dienen de sponningen voorzien te zijn van beluchtingsopeningen en naar de binnenruimte zo luchtdicht mogelijk te zijn afgewerkt.


De praktijk heeft geleerd dat ondanks de vele voorzorgsmaatregelen er toch regenwater in sponningen kan dringen. Het is derhalve van belang dat dit water zo snel mogelijk en op geschikte wijze wordt afgevoerd. Indien te kleine waterafvoergaten (zie Beglazingssystemen) bovendien als beluchtingsopeningen moeten dienen, ontstaat de situatie dat beluchting niet plaatsvindt omdat de gaten door het water worden afgesloten. Er ontstaat dan een waterkolom boven elk afvoergat. Indien gezien de aard van een sponningconstructie en de waterafvoer zich een waterkolom in de sponning kan opbouwen mag dat nooit tot gevolg hebben dat water komt op plaatsen die daar niet voor zijn ontworpen. Het opbouwen van een waterkolom in de sponning kan voorkomen worden door beluchtingsopeningen boven in de sponning aan te brengen.

Afwateren naar onderliggende gevelelementen is toegestaan mits de waterdichtheid met testresultaten kan worden aangetoond, er gaten in regels zijn opgenomen met voldoende afvoerend vermogen, en de waterhuishouding niet afwatert op of achter de onderliggende vakvullingen.

De volgende maatregelen zijn van belang:

  • Koudgewalste en koudgetrokken kokerprofielen dienen zo goed mogelijk te worden gesloten;
  • Bevestigingsgaten, uitsparingen voor scharnieren, zonweringen, sloten en dergelijke dienen zodanig te worden aangebracht, dat na montage in de stelopening geen of zo weinig mogelijk water in de kokers kan binnendringen;
  • Tijdens vervoer, opslag en in de montagefase kan er soms via bevestigingsgaten en dergelijke water in de kokers binnendringen (bijvoorbeeld tijdens opslag op zijn kant). Wanneer het raam in zijn juiste stand gehouden wordt, moet dit water naar buiten kunnen worden afgevoerd via gaten in de laagste delen van de raamconstructie. Deze gaten kunnen tevens dienst doen als dampontspanningsgaten. Doordat incidenteel regenwater in de kokerprofielen kan binnendringen, kan er inwendig enige lichte corrosie ontstaan. Uit onderzoeken is gebleken dat deze oppervlakkige corrosie, ook op langere termijn, niet schadelijk is voor de constructie. (Rapporten COT nr.1982 B-1470-2 en MCE 82101501 oktober 1982.);
  • Verstekken en aansluitingen van regels op stijlen alsook de onderlinge aansluiting van beglazingsrubbers en dichtingsrubbers moeten van een geschikte, waar nodig elastische, afdichting worden voorzien om binnendringen van regenwater te voorkomen;
  • Om waterinfiltratie onder de ruit en de glaslat te voorkomen, verdient binnenbeglazing de voorkeur. Bij toepassing van buitenbeglazing dienen aluminium glaslatten te worden toegepast;
  • Sponningbreedte, glasdikte en de stuik-drukeigenschappen van de beglazingsrubbers dienen op elkaar te zijn afgestemd;
  • De beglazingsdruk tussen de glasrubbers en de ruiten of panelen moet tussen de 500 en 1500 N/m liggen. Deze waarden gelden ook voor geschroefde glaslijsten over de gehele lengte.
     

4.17.1 Glassponningen

Buitenbeglazing
Bij toepassing van buitenbeglazing moet men ervan uitgaan dat er, via naden bij de glaslateinden, water in de sponning komt. De afwatering kan worden gerealiseerd d.m.v. openingen in de glaslatten. Tevens kan de beluchting van het glas plaatsvinden door deze openingen.

Waterafvoer via de kokers van profielen is niet toegestaan.

Binnenbeglazing
Bij toepassing van binnenbeglazing mag er geen water in de sponning worden toegelaten. Hiertoe dient het glas aan de buiten­zijde zorgvuldig te worden afgekit. Beluchting van het glas kan plaatsvinden via de naden aan de uiteinden van de glaslatten. Dit is niet bij alle glassoorten voldoende, daarom is overleg met de glasleverancier gewenst.

Vliesgevels
Elk vliesgevelsysteem heeft zijn eigen manier van water- en luchthuishouding. Overleg met de VMRG gevelbouwer is noodzakelijk.

4.17.2 Sponningen van beweegbare delen

De kozijnsponningen van naar binnendraaiende delen moeten t.b.v. een juiste waterhuishouding voorzien zijn van een opstand aan de binnenzijde en waterafvoergaten aan de buitenzijde.

Kozijnsponningen bij naar buitendraaiende delen behoeven in verband met waterafvoer bij naar buitendraaiende delen geen extra voorzieningen.

4.18 Geprefabriceerde VMRG gevelelementen

Voornamelijk bij hoogbouwprojecten is het aan te bevelen de gevel uit te voeren in geprefabriceerde VMRG gevelelementen. Daarbij dient in de ontwerpfase rekening gehouden te worden met aspecten zoals:

  • Lange voorbereidingstijd;
  • De logistiek tijdens productie, transport en montage;
  • Het gewicht en de montagewijze;
  • De vervangbaarheid van gevelcomponenten;
  • De visuele beleving van maatafwijkingen;
  • De visuele beleving van naden tussen elementen onderling;
  • De waterhuishouding;
  • Wind- en waterdichtheid van aansluitingen tussen gevel­elementen onderling en op het bouwkundig kader;
  • Bouwfysische aspecten bij de bouwkundige aansluitingen;
  • De gevel als gebouwomhulling.
     

4.19 Leidingen

De integratie van installaties in VMRG gevelelementen is niet ongewoon meer voor de gevelbranche. Daarbij kan de VMRG gevelbouwer te maken krijgen met leidingen voor bijvoorbeeld water, elektra, data, etc. Het is van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de werkzaamheden en de verantwoordelijkheden. Een aantal aandachtspunten daarbij zijn:

  • Doorvoeren (i.v.m. brandeigenschappen, luchtdoorlatendheid, geluidsisolatie);
  • Bereikbaarheid voor onderhoud, herstel en/of vervanging;
  • Bestandheid tegen vocht (bijv. kans op corroderen of kort­sluiting);
  • Aansluitingen tussen leidingen onderling en/of op de gebouwinstallatie;
  • Aansluiting op het Gebouw Beheer Systeem (GBS);
  • Aanwezigheid van elektrische spanning op gevelelementen (stroomvragend of stroomleverend);
  • Het aarden van VMRG gevelelementen.

5 Oppervlaktebehandeling aluminium

5.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de oppervlaktebehandeling die aluminium gevelelementen ondergaan. Achtereenvolgens worden de aan het aluminium, coaten, anodiseren en bandgelakt aluminium te stellen eisen behandeld. Tenslotte komt partijkeuring aan bod.

5.2 Algemeen

Voor zover een oppervlaktebehandeling in de vorm van een beschermlaag als (eind-)afwerking is voorgeschreven, gelden de eisen volgens 5.3 voor coaten c.q. de eisen volgens 5.4  voor anodiseren.

Een oppervlaktebehandeling is uit oogpunt van bescherming van het aluminium niet strikt noodzakelijk en heeft (in tegenstelling tot de oppervlaktebehandeling van staal) uitsluitend een esthetische betekenis, behoudens in die situaties waarin sprake is van een industriële of maritieme omgeving.

Om het oorspronkelijk uiterlijk en de kwaliteit van de beschermlaag zo goed mogelijk te behouden, moet aangehecht vuil verwijderd worden. Periodieke reiniging levert dan ook een belangrijke bijdrage tot het verlengen van de levensduur en het behoud van het uiterlijk (zie Technisch en Esthetisch onderhoud).

Het aanbrengen van een oppervlaktebehandeling op aluminium gevelelementen kan gebeuren door natlakken en poedercoaten, anodiseren of kwalitatief vergelijkbare systemen zoals bijvoorbeeld coilcoaten bij plaatmateriaal.

Aluminium profielen worden in de regel op handelslengte van een oppervlaktebehandeling voorzien. Pas daarna vinden de mechanische bewerkingen zoals zagen, boren, frezen en stansen plaats.

Om een goede kantendekking bij het coaten te krijgen, dienen de hoeken van geëxtrudeerde profielen aan de buitenzijde van de gevels te zijn voorzien van een afrondingsstraal van minimaal 0,5 mm.

Snij- en knipkanten van te lakken plaat voor buitentoepassing mogen vóór de oppervlaktebehandeling geen scherpe kanten en/of bramen bevatten.

Het te behandelen aluminium moet zodanig worden opgeslagen en/of vervoerd, dat vochtvorming of corrosie op het aluminium wordt voorkomen. Het verdient de voorkeur om ook gecoat aluminium zodanig op te slaan en/of te vervoeren, dat vochtvorming of corrosie op het aluminium wordt voorkomen.

5.3 Coaten

5.3.1 Algemeen

Voor het coaten van aluminium kan men kiezen uit de tabel 1 genoemde coatingsprocedures en -systemen.

Tabel 1: Coatingsprocedures en -systemen

 

Natlak

Poedercoating

Applicatie

Schilderen
Spuiten

Poedercoaten

Drogen

Aan de lucht
In oven (moffelen)

In oven (moffelen)

Type (meest
voorkomende)

Acrylaat
Polyurethaan
PVDF

Polyester
Polyurethaan
PVDF*
FEVE

*  PVDF niet toepasbaar is op geïsoleerde profielen, vanwege de te hoge drogingstemperatuur

 

Diverse nieuwe coatingsystemen en applicatiemethoden zijn in ontwikkeling. Wellicht kunnen deze, mits goedgekeurd volgens Qualicoat, een plaats gaan innemen naast de reeds bestaande systemen en methoden.

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte zichtvlakken. Directe zichtvlakken zijn die vlakken die men ziet aan de buiten- en binnenzijde van gevelelementen in beglaasde toestand met gesloten beweegbare delen. Indirecte zichtvlakken zijn die vlakken die alleen zichtbaar zijn wanneer een beweegbaar deel geopend is. Op indirecte zichtvlakken moeten ten minste gelijkmatig dekkend zijn behandeld.

Aan het oppervlak onder glaslatten, isolatoren en andere niet in het zicht zijnde delen worden geen eisen gesteld. Indien de beschreven kwaliteit eveneens voor het indirecte zichtvlak moet worden aangehouden, moet dit in de bestelling speciaal worden vermeld.

Directe zichtvlakken dienen op tekening te worden aangegeven door de VMRG gevelbouwer aan het applicatiebedrijf. De coating moet hier gelijkmatig van kleur en glansgraad zijn en goed dekken. Bij het beoordelen van de partij mogen geen storende verschillen in kleur en glans tussen de afzonderlijke werkstukken waarneembaar zijn. Het is aan te bevelen om de kleur en glansgraad voor de applicatie door middel van monsters vast te leggen. Als gevolg van het elektrostatisch spuitprocedé is het niet altijd mogelijk op verdiept gelegen delen de lak volledig dekkend aan te brengen. Aan de hechting van een eventuele oppervlaktebehandeling van isolatoren (kunststof delen) kunnen geen eisen worden gesteld.

Indien het geïsoleerde profiel uit twee verschillende profielen is samengesteld, is het mogelijk om elk profiel een andere oppervlaktebehandeling te geven. De verhoogde eisen aangaande de oppervlaktebehandeling gelden in dat geval uitsluitend voor het buitenste profiel dat met het buiten milieu in aanraking komt. Voor het profiel aan de binnenzijde van de gevel, dat niet is blootgesteld aan weersinvloeden en voor gevelelementen in niet-vochtige binnensituaties, gelden slechts de eisen uit Keuringseisen coating: Gevelelementen in niet-vochtige binnensituaties. De eisen aan kleur en glans en de punten ten aanzien van hechting, hardheid en stootvastheid volgens Qualicoat- blijven onverkort van kracht. Het is mogelijk om gelakte profielen over te schilderen. Dit dient echter in nauw overleg met een deskundig schildersbedrijf of applicatiebedrijf te gebeuren.

5.3.2 Voorbehandeling

De voorbehandeling dient te geschieden volgens de eisen van Qualicoat of G.S.B. (Gütegemeinschaft für Stückbeschichtung).

5.3.3 Keuringseisen coating

De oppervlakte behandeling moet aangebracht worden door Qualicoat, en/of GSB gecertificeerd bedrijf.

Alle coatings en coatingssytemen moeten voldoen aan de eisen van Qualicoat en hebben een qualicoat goedkeuringsnummer. of GSB volgt de goedkeurings- systemen van qualicoat.

Er bestaan poeders met verschillende klassen voor buitenduurzaamheid.

Klasse 1: Deze wordt standaard geleverd in de markt voor buitentoepassing. De nadruk ligt op goede mechanische eigenschappen met standaard UV-bestendigheid (kleur- en glansbehoud) - 1 jaar Florida test.

Klasse 2: Wordt geadviseerd voor buitentoepassingen waarbij een hoger glans en kleurbehoud gevraagd wordt - 3 jaar Florida test, de mechanische eigenschappen kunnen minder zijn.

Klasse 3: Poeders hebben excellente eigenschappen op gebied van UV-bestendigheid en glans, de mechanische eigenschappen kunnen minder zijn.

* Florida is de internationaal erkende benchmarklocatie voor verouderingstesten in de open lucht. De blootstelling aan het subtropische klimaat van Florida is niet alleen realistisch maar ook versneld. Een jaar zonneschijn in Florida expositie kan overeenkomen met ettelijke jaren veroudering op andere plaatsen

5.4 Anodiseren

5.4.1 Algemeen

Anodiseren is een electrochemische behandeling waarbij het natuurlijk oxideren wordt versneld. Deze natuurlijke oxidelaag beschermt het onderliggende aluminium langdurig tegen weersinvloeden Door anodisatie wordt de oxidelaag een onlosmakelijk deel van het onderliggende aluminium. Om de esthetische belevingswaarde van de anodiseerlaag te verhogen, kan deze in kleur worden uitgevoerd.

De laag biedt voordelen:

  • Kan niet verkleuren (bij electrolytische kleuren);
  • Glans gaat niet verloren;
  • Geen corrosie onder normale atmosferische omstandigheden;
  • Heeft weinig onderhoud nodig om meer dan 80 jaar mee te gaan.

De kleur wordt mede bepaald door de legering van het materiaal en het al dan niet toepassen van een voorbewerking (zie onderstaande tabel). Aangeraden wordt om aluminium van anodiseerkwaliteit te gebruiken voor het beste resultaat. Indien de opdrachtgever een mechanische voorbewerking verlangt, verdient het aanbeveling de gewenste oppervlaktegesteldheid vast te leggen aan de hand van proefstukken. Overleg tussen opdrachtgever en VMRG gevelbouwer over de keuze van de diverse kleurmethoden is aan te bevelen. Verder verdient het aanbeveling proefstukken te laten vervaardigen van zowel de toe te passen profielen als van de beplatingen. De keuringseisen van de anodiseerlaag staan beschreven in Qualanod en hebben betrekking op uiterlijk (kleur, voorbehandeling en glans) en corrosieweerstand (laagdikte en sealing).

5.4.2 Keuringseisen

Anodiseren voor gevelbouw geschiedt volgens de specificatie eisen  van Qualanod Architecture. Het anodiseerbedrijf moet in het bezit zijn van het Qualanod licentie voor Archtectural applications.

5.4.3 Corrosieweerstand: laagdikte en sealing

De laagdikte van de anodiseerlaag moet voor VMRG gevelelementen, die aan de buitenlucht worden zijn blootgesteld, moeten minimaal voldoen aan Qualanod Architecture:

-    A25 voor corrosieclassificaties C4 en C5 (zie 5.3.3.5);
-    A20 voor corrosieclassificaties C1, C2 en C3 (zie 5.3.3.5).

Dit houdt in dat ten minste de gemiddelde laagdikte 25 of 20 micrometer dient te zijn. Geen enkele meting mag minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte resp. meer bedragen dan 35 micrometer, met inachtneming van Partijkeuring. De ‘Specifications for the QUALANOD Architecture Quality Label for Sulphuric Acid-Based Anodizing of Aluminium’ en de NEN EN ISO 7599 worden hiervoor gehanteerd.

Zowel de anodiseerlaag als ook de sealing staan beschreven in Qualanod Architecture. Zoals eerder gesteld, moet het anodiseerbedrijf in bezit zijn van een geldig Qualanod Architecture certificaat om te leveren aan de gevelbouw.

5.5 Bandgelakt aluminium

Aan de band gelakte aluminium plaat (coil-coat) dient te voldoen aan de eisen volgens de ECCA voorschriften ("European Coil Coating Association") onverminderd de eisen welke aan laksystemen volgens de Qualicoat voorschriften in verband met de toepassing moeten worden gesteld.

5.6 Partijkeuring

Keuring van een partij geschiedt aan de hand van een steekproef, onder aanname van een normale verdeling van de eigenschappen over de partij. Onder partijgrootte dient te worden verstaan de totale hoeveelheid ter keuring aangeboden producten van gelijke aard of samenstelling.

De keuringsprocedure is gebaseerd op Qualicoat en Qualanod, waarin de steekproefgrootte een functie is van de partijgrootte. Uit de te keuren partij dient aselect het voor de steekproef benodigde aantal stuks te worden getrokken. De steekproefomvang is afhankelijk van de partijgrootte en moet voldoen aan het in tabel 5 gestelde.

De partij wordt geacht te voldoen aan de eisen, indien het aantal producten uit de steekproefgrootte dat niet voldoet aan de eisen, kleiner is dan of gelijk aan het toegestane aantal volgens tabel 5.

Tabel 5. Steekproef


Screenshot-Tabel 5. Steekproef.png

6 Oppervlaktebehandeling staal

6.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de oppervlaktebehandeling van stalen gevelelementen.

Als eerste worden de oppervlaktebehandelingsystemen besproken die mogelijk zijn op staal, zowel voor binnen- als voor buitentoepassing, alsmede voor binnentoepassing in vochtig milieu. Hierna komen de methoden van verzinken en de verschillende coatingsystemen aan bod. Tenslotte worden de eisen genoemd met betrekking tot de test­resultaten van coating, alsmede de eisen met betrekking tot het gecoate product.

N.B.: In tegenstelling tot gelakt aluminium zijn de Qualicoat eisen niet van toepassing op gelakt staal.

6.2 Oppervlaktebehandelingssystemen

1. Oppervlaktebehandelingsystemen voor binnentoepassing in droog milieu
Voor binnentoepassing in droog milieu is een zinklaag op het staal niet vereist.

Behalve de systemen voor buitentoepassing en binnentoepassing in een vochtig milieu is in een droog milieu ook mogelijk:

  1. Industrieel aangebrachte coating op niet-verzinkt staal;
  2. Industrieel aangebrachte grondlaag op niet-verzinkt staal en afgeschilderd in de bouw;


2. Oppervlaktebehandelingssystemen voor buitentoepassing en binnentoepassing in vochtig milieu

Alle stalen gevelonderdelen die met de buitenlucht in aanraking komen of in vochtige omgeving worden toegepast, moeten over het gehele buitenoppervlak worden voorzien van een zinklaag.

De onderstaande systemen zijn o.a. mogelijk:

  1. Zinkspuiten (schooperen) + industrieel aangebrachte coating;
  2. Alleen thermisch verzinken;
  3. Thermisch verzinken + industrieel aangebrachte coating;
  4. Continu verzinkt (sendzimir verzinkt) plaatmateriaal + industrieel aangebrachte coating;
  5. Zinkspuiten (schooperen) met een industrieel aangebrachte grondlaag en afgeschilderd in de bouw;
  6. Thermisch verzinken met een industrieel aangebrachte grondlaag en afgeschilderd in de bouw;
  7. Continu verzinkt (sendzimir verzinkt) met een industrieel aangebrachte grondlaag en afgeschilderd in de bouw.
  8. Zinkepoxy poederprimer + industrieel aangebrachte coating.
     

6.3 Methoden van verzinken

6.3.1 Zinkspuiten (schooperen)

Onder zinkspuiten (schooperen) wordt verstaan: het door middel van vlamspuiten van zinkdraad of -poeder aanbrengen van een zinklaag op staal.

Vóór het schooperen dient het staal te worden gereinigd door middel van stralen op zodanige wijze dat walshuid en roest zijn verwijderd.

De reinheid van het gestraalde materiaal moet tijdens het schooperen tenminste SA 2,5 bedragen (NEN-EN-ISO 8501). De ruwheid Ra volgens NEN-EN-ISO 4287 van het gestraalde materiaal moet tijdens het schooperen tussen 8 en 12 liggen, bij een testlengte van lt = 15 mm en een basislengte van λ = 2,5 mm.

De laagdikte van de aangebrachte zinklaag dient bij zinkspuiten tussen 25 en 50 micrometer te liggen.

6.3.2 Thermisch verzinken

Het thermisch verzinken, inclusief de laagdikte en repareren van beschadigingen, dient te voldoen aan NEN-EN-ISO 1461. Verzinkte materialen moeten vrij zijn van zinkresten, hardzink, zinkdruppels, zinkcorrosie producten en andere ongerechtigheden.

Door het thermisch verzinken kunnen er onregelmatigheden in de oppervlaktestructuur ontstaan, waardoor het uiterlijk wat minder glad en strak wordt. Vlakgeslepen lassen kunnen zich na het verzinken gaan aftekenen als gevolg van een doorgroei van de zinklaag (het Sandelin effect).

Door de hoge temperaturen is het mogelijk dat er vervorming van het materiaal optreedt. Hiermee dient in het ontwerp en in de productie, waar mogelijk, rekening te worden gehouden, doch enige vervorming is onvermijdelijk.

Thermisch verzinken van geïsoleerde stalen profielen is met de huidige stand der techniek niet mogelijk.

6.3.3 Continu thermisch verzinkt plaatmateriaal

Onder continu thermisch verzinkt (sendzimir verzinkt) plaatmateriaal wordt verstaan: plaatmateriaal dat als vlak bandstaal, in een continu proces, door een zinkbad wordt geleid, waardoor een dunne laag zink op het staal achterblijft.

De laagdikte bij continu thermisch verzinkt plaatmateriaal dient tussen de 15 en 20 micrometer te bedragen.

Platen met circa 2 micrometer zink (Zincor) zijn niet toegestaan voor buitentoepassing.

6.3.4 Aanbrengen zinkepoxy poederprimer

Voor het aanbrengen van de zinkepoxy poederprimer dient het staal te worden gereinigd door middel van stralen met een inert straalmiddel, waarbij de reinheid tenminste SA 2,5 bedraagt (volgens NEN-EN-ISO 8501) en de ruwheid R8-12 mu.

6.4 Industrieel aangebrachte coating

6.4.1 Algemeen

Na een voorbehandeling kan het staal worden voorzien van een deklaag, bestaande uit een nat- of een poederlak.

Door de aard van de bewerkingen (lassen, slijpen e.d.) zullen bij stalen onderdelen onvermijdelijk oneffenheden optreden. Indien deze onderdelen van een deklaag worden voorzien, zullen de oneffenheden duidelijker zichtbaar worden. Het is aan te bevelen de opdrachtgever hiervan vooraf op de hoogte te brengen.

6.4.2 Coating aangebracht op geschoopeerd staal

Geschoopeerde stalen onderdelen die van een deklaag worden voorzien, dienen na het schooperen, in hetzelfde bedrijf, te worden voorzien van een geschikte grondlaag. Daarna kan fabrieksmatig een coating worden aangebracht of worden afgeschilderd op de bouwplaats.

Met het oog op de porositeit van de schoopeerlaag (ca. 10%) dient de eerste corrosiewerende grondlaag binnen 24 uur na het schooperen te worden aangebracht. Als gevolg van de porositeit van de schoopeerlaag kunnen luchtblaasjes in de coating optreden.

6.4.3 Coating aangebracht op thermisch verzinkt staal

Indien thermisch verzinkte onderdelen van een deklaag worden voorzien, dient de verzinkerij hiervan vooraf op de hoogte te worden gesteld en dienen afspraken gemaakt te worden over wie het materiaal “deklaaggereed” maakt, conform NEN 5254. Voor het aanbrengen van de deklaag moet de zinklaag schoon, droog en stabiel zijn conform NEN 5254.

Bij eventueel tussentransport tussen het verzinken en aanbrengen van de deklaag dient voorkomen te worden dat onderdelen nat worden. Na het thermisch verzinken moet een hechtingsverbeterende behandeling plaatsvinden. Dit kan een chemische of mechanische behandeling zijn. Chemisch bijvoorbeeld door chromateren of fosfateren. Mechanisch door het zinkoppervlak onder gereduceerde druk, met een fijnkorrelig, scherp, niet metallisch, inert straalmiddel licht aan te stralen.

Hierna kan de deklaag worden aangebracht. Deze dient te worden aangebracht volgens de instructies van het applicatiebedrijf.

6.4.4 Coating aangebracht op sendzimir verzinkt staal

De coating op sendzimir verzinkt staal moet worden aangebracht volgens de instructies van het applicatiebedrijf.

6.4.5 Coating aangebracht op zinkepoxy poederprimer

De coating aangebracht op zinkepoxy poederprimer dient te worden aangebracht conform de instructies van de leverancier van de poederprimer.

6.4.6 Coating aangebracht op niet-verzinkt staal

De coating en/of grondlaag op niet verzinkt staal moet worden aangebracht volgens de instructies van het applicatiebedrijf.

6.4.7 Bandgeverfd staal

Onder bandgeverfd staal (coilcoating) wordt verstaan: staal dat als vlak bandstaal in een continu proces wordt voorzien van één of meer lagen kunststof, lak of folie. Bij toepassing van bandgeverfd staal in gezette uitvoering, bijvoorbeeld beplating, dient extra aandacht te worden geschonken aan de corrosiewering van de bewerkte kanten. De bewerkingen (o.a. zetten en knippen) kunnen namelijk de corrosieweerstand verminderen.

6.5 Prestatie-eisen en keuringsmethoden

Thans worden de eisen genoemd waaraan oppervlaktebehandelingssystemen dienen te voldoen. De prestatie-eisen verschillen in aard en aantal voor producten die binnen in een droog milieu worden toegepast met die welke in een vochtig milieu (buiten of in een vochtig binnenmilieu) worden gesitueerd.

Coating voor binnentoepassing in droog milieu wordt uitsluitend aangebracht door een goedgekeurde applicateur.

Coating voor buitentoepassing en voor binnentoepassing in vochtig milieu wordt uitsluitend aangebracht door een goedgekeurde applicateur.

Een goedgekeurde applicateur levert voor de VMRG gevelelementen uitsluitend een door de VMRG goedgekeurd coating-systeem. Hieronder wordt verstaan: een systeem dat voldoet aan de eisen zoals omschreven in deze paragraaf. Applicatiebedrijven die in het bezit zijn van een geldig QualiSteel coat label èn QualiSteel coatings en coatingsystemen toepassen voldoen eveneens aan deze eis. Een goedgekeurde applicateur wordt daarop gekeurd door een onafhankelijk erkend testinstituut.

Er bestaan poeders met verschillende klassen voor buitenduurzaamheid. Klasse 2 wordt normaal geadviseerd voor buitentoepassingen. Bij klasse 1  ligt de nadruk op mechanische eigenschappen (binnentoepassing). Klasse 3 poeders hebben betere eigenschappen op UV-bestendigheid en glans, ten koste van mechanische eigenschappen. Voor wat betreft de oppervlaktebehandeling van het profiel aan de binnenzijde van een gevel, dat niet is blootgesteld aan weersinvloeden (noch aan een nat binnenmilieu) gelden de eisen ten aanzien van binnenpuien in een droog milieu.

De eisen aan kleur en glans en de punten ten aanzien van hechting, hardheid en stootvastheid blijven onverkort van kracht. Aan de hechting van een eventuele oppervlaktebehandeling van isolatoren (kunststof delen) kunnen geen eisen worden gesteld.

6.6 Prestatie-eisen met bijbehorende testmethode

6.6.1 Keuringseisen coating

Alle VMRG gevelelementen voldoen aan de hieronder door de VMRG gestelde eisen over uiterlijk en laagdikte.

Uiterlijk
De oppervlaktebehandeling mag op het directe zichtvlak geen beschadigingen vertonen waardoor het metaal van de ondergrond zichtbaar wordt. Bij het bezien van de gecoate zichtvlakken, loodrecht op het oppervlak, mogen tijdens de ingangskeuring op een afstand van 3 meter, bij daglicht, geen gebreken storend zichtbaar zijn zoals:

  • Ruw oppervlak;
  • Zakkers;
  • Blazen;
  • Sinaasappeleffect;
  • Insluitingen;
  • Kraters;
  • Doffe vlekken;
  • Gaten;
  • Krassen.


De oppervlaktebehandeling moet in kleur en glans gelijkmatig en dekkend zijn.

  • Voor toepassing buiten geldt een beoordelingsafstand van 5 meter;
  • Voor toepassing binnen geldt een beoordelingsafstand van 3 meter.


Bij kleurverschillen dient de ?E-waarde te worden gehanteerd conform Qualisteelcoateisen.

Opgemerkt moet worden dat poedercoatings meestal minder glad en strak zijn dan natte laksystemen. Bij toepassing van een metallic-coating is het gewenst in verband met tintverschillen, dat de VMRG gevelbouwer vooraf in overleg treedt met de opdrachtgever. Als gevolg van de ondergrond is het uiterlijk van gelakt staal minder strak dan bij aluminium.

Voor de beoordeling van het gemonteerde product met betrekking tot gebreken gelden de criteria als vermeld in Controle in het onderdeel Montage VMRG Gevelelementen op de bouwplaats.

Laagdikte
Minimale gemiddelde laagdiktes in micrometer voor laksystemen (onderstaande tabel).

Bij de aanvraag dient door de opdrachtgever te worden vermeld of het project wordt blootgesteld aan een agressieve omgeving zoals:

Omgevingsfactoren:

  • Ligging binnen 25 km van de kust (zout neerslag);
  • Ligging direct boven maaiveld (opspattend vuil);
  • Ligging boven water (condens);
  • Stedelijk gebied (uitstoot verbrandingsgassen);
  • Industriële omgeving (uitstoot chemicaliën, rookgassen, ertsstof);
  • Verkeersbelasting (zwavelverbindingen, stikstofverbindingen, stofdeeltjes van remvoeringen, ijzer- en koperdeeltjes van railverkeer);
  • Overdekte gebieden (geen beregening);
  • Bevuiling door dieren (honden, katten, vogels).


Gebruiksfactoren:

  • Moeilijk bereikbaar voor doelmatige reiniging;
  • Veel handeling (deuren).


Oriëntatiefactoren:

  • Ongunstige ligging op de zon;
  • Weinig beregening.


De laagdikte dient door de applicateur per applicatie-charge te worden getest, de gemeten laagdiktes dienen hierbij schriftelijk te worden vastgelegd. Geen enkele meting mag minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte, met inachtneming van het bepaalde in Partijkeuring.

Minimale gemiddelde laagdikte in micrometer

6.6.1 Staal_Oppervlaktebehandeling_Prestatie-eisen.jpg

6.6.2 Keuring van het coating-systeem

De goedgekeurde applicateur gebruikt voor het coaten van VMRG gevelelementen een coating-systeem dat een coating oplevert die aan de onderstaande eisen dient te voldoen. Controle van het coating-systeem vindt plaats door een onafhankelijk erkend testinstituut door middel van proefmateriaal zoals hieronder wordt aangegeven.

Het coating-systeem voor binnentoepassing in droog milieu wordt niet onderworpen aan de snelverweringstest en ook niet aan de zoutsproeitest en voldoet derhalve niet aan de aldaar aan het proefmateriaal gestelde eisen.

Hechting voor en na vochtbelasting
De hechting wordt zowel na acclimatisering als direct na vocht­belasting bepaald.

De hechting van de lak- of poedercoating wordt bepaald door middel van de ruitjesproef volgens NEN-EN-ISO 2409 met tapebelasting. De onderlinge afstand van de insnijdingen is 1 mm indien de dikte van de laag minder is dan 60 micrometer en 2 mm als de laag tussen de 60 en 120 micrometer dik is en 3 mm voor dikkere lagen. Voor vochtbelasting dient het resultaat van de beproeving conform het gestelde van klasse 0-1 te zijn. Na een vochtbelasting gedurende 48 uur bij 100% relatieve vochtigheid en bij een temperatuur volgens NEN-ISO 3270 van 23-2°C mag geen enkele proef een slechter resultaat geven dan het gestelde in klasse 1. De proef wordt uitgevoerd op de ondergrond die in het betreffende coating-systeem wordt genoemd. Deze test wordt elk halfjaar uitgevoerd door een onafhankelijk erkend testinstituut.

Hardheid
De hardheid wordt bepaald door middel van de Buchholzmeting volgens NEN-EN-ISO 2815. De hardheid moet voldoen aan de door de lakfabrikant opgegeven waarde voor het uitgemoffelde product, maar mag niet lager zijn dan 80 bij de Buchholzmeting. Deze proef dient te worden uitgevoerd op sendzimir verzinkte plaat.

Deze test vindt plaats door een onafhankelijk erkend testinstituut bij invoering van een nieuw coating-systeem.

Slagvastheid
Bij een proefneming volgens ASTM-D-2794 met de laklaag naar boven (indeuken) met een slagvastheidsapparaat van Gardner type IG-1120 mag bij een energie van 1,0 Nm geen onthechting optreden of barsten voorkomen. Deze proef dient te worden uitgevoerd op sendzimir verzinkte plaat. Deze test vindt plaats door een onafhankelijk erkend testinstituut bij invoering van een nieuw coating-systeem.

Cementtest
Bij een proefneming volgens ASTM–D-3260, met een cementmortel volgens ASTM-C-207-06 moet na 24 uur in de beproevingskast onder standaardcondities (23°C en 50% relatieve vochtigheid) de cementmortel gemakkelijk en zonder de laklaag te beschadigen verwijderd kunnen worden. Er mag geen glansverlies optreden. Ook mogen er geen beschadigingen optreden zoals genoemd in ASTM-D-3260. Er behoeft geen rekening te worden gehouden met eventuele mechanische beschadigingen door de korrels. Deze test vindt plaats door een onafhankelijk erkend testinstituut bij invoering van een nieuw coating-systeem.

Zoutsproeitest (niet bij toepassing in droog milieu)
Bij de neutrale zoutsproeiproef volgens ISO 9227 mag na 500 uur de aantasting vanuit de kras niet meer bedragen dan 2 mm. Verder mogen er geen blaarvorming en/of onthechting optreden. De proef wordt uitgevoerd op de ondergrond die in het desbetreffende coating-systeem wordt genoemd. Deze test wordt elk halfjaar uitgevoerd door een onafhankelijk erkend instituut.

Snelverwering (niet bij toepassing in droog milieu)
Test voor kunstmatig verweren van deklagen en blootstellen aan straling in een apparaat volgens NEN-EN-ISO 16474. Op het gereinigde, aan verwering blootgestelde proefstuk en het niet aan verwering blootgestelde uitgangsmonster worden drie kleurmetingen op verschillende plaatsen verricht, met een onderlinge afstand van minimaal 50 mm. De maximale toelaatbare afwijkingen zijn voor glansverlies niet meer dan 50% van de oorspronkelijke glans en voor verkleuringen conform de toegestane afwijkingen zoals genoemd in tabel 2 van Qualicoat. Deze test vindt plaats door een onafhankelijk erkend testinstituut bij invoering van een nieuw coating-systeem.

6.7 Partijkeuring

Keuring van een partij geschiedt aan de hand van een steekproef, onder aanname van een normale verdeling van de eigenschappen over de partij. Onder partijgrootte dient te worden verstaan de totale hoeveelheid ter keuring aangeboden producten van gelijke aard of samenstelling.

De keuringsprocedure is gebaseerd op ISO 2859, waarin de steekproefgrootte een functie is van de partijgrootte.

Uit de te keuren partij dient aselect het voor de steekproef benodigde aantal stuks te worden getrokken. De steekproefomvang is afhankelijk van de partijgrootte en moet voldoen aan het in onderstaande tabel gestelde.

De partij wordt geacht te voldoen aan de eisen, indien het aantal producten uit de steekproefgrootte dat niet voldoet aan de eisen, kleiner is dan of gelijk aan het toegestane aantal volgens onderstaande tabel.

Steekproefgrootte in relatie tot partijgrootte

6.7 Staal_Oppervlaktebehandeling_Partijkeuring.jpg

6.8 Oppervlaktebehandeling RVS

Er zijn verschillende soorten oppervlaktebehandelingen bij RVS mogelijk. De toepasbaarheid van iedere soort oppervlaktebehandeling is o.a. afhankelijk van de constructie. Wij adviseren om hierover in overleg te treden met de leverancier.

7 Glas en andere vakvullingen

7.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de vulling van de vlakken van de VMRG gevelelementen met glas of andere materialen. Achtereenvolgens komen bepaling van de opbouw van glas, glasspecificaties, beglazingssystemen, sponning en steun- en stelblokjes aan de orde. Ten slotte komen veiligheidsbeglazing en de beoordeling van glas bij oplevering aan bod.

7.2 Glas en andere vakvullingen

In verband met de aan de constructie te stellen eisen kan de VMRG gevelbouwer alleen verantwoordelijkheid aanvaarden, indien de beglazing en andere vakvullingen onder zijn verantwoordelijkheid zijn geleverd en aangebracht.

Glas en andere vakvullingen die in gevelelementen worden geplaatst, dienen te voldoen aan de eisen die in NEN 2608 zijn gesteld. Als algemene eis geldt ook hier, dat alle materialen die voor een vakvulling worden gebruikt elkaar niet zodanig mogen beïnvloeden dat hierdoor de geschiktheid voor de gezamenlijke functie vermindert.

Toepassing van beveiligingsbeglazing en brandwerende beglazing moet altijd gebeuren volgens de testrapporten, certificaten of assessments van de toeleveranciers, of volgens de specifiek voor het project uitgevoerde testen.

Voor glas en andere vakvullingen die worden toegepast in gevelelementen met een onderdorpel lager dan 0,85m boven vloerniveau en die grenzen aan vides, trappenhuizen en buitenlucht met een hoogteverschil tot de aangrenzende vloer of aansluitend terrein groter dan 1,0m gelden aanvullende eisen. Indien er voor doorvalbeveiliging geen andere maatregelen zijn getroffen dient de vakvulling in dit geval bestand te zijn tegen een lijnbelasting, een geconcentreerde belasting en een stootbelasting; zie ook bijlage NB.A en NB.B van NEN-EN 1991-1-1(NB).

7.2 glas_scheidingsconstructie.png

Indien aan ramen en/of deuren een eis is gesteld m.b.t. de inbraakwerendheid in een klasse volgens NEN 5096, dient inbraakwerende beglazing te worden toegepast volgens het onderdeel Inbraakwering.

7.3 Bepaling van de opbouw glas

De opbouw van het glas dient overeenkomstig NEN 2608 te worden vastgesteld.

Glas van verschillende dikte en/of samenstelling, maar ook van verschillende leveranciers kan een verschil in kleur hebben. Hierdoor kan de kleurbeleving van verschillende naast of boven elkaar geplaatste  ruiten anders zijn. Dit is een normaal verschijnsel. Daarnaast kunnen er bij glas, dat bijvoorbeeld onder een hoek geplaatst wordt, reflecties optreden die in sommige situaties als hinderlijk worden ervaren. Bij meervoudig glas met grote afmetingen (vanaf circa 3 m2), een lengte:breedte verhouding van maximaal 1:2 (of andersom), en een relatief groot verschil in de glasdikten, kan een hinderlijke tijdelijke beeldvervorming optreden door bolling of holling van de zwakste ruit. Dit ontstaat door uitzetting of krimp van het gas in de spouw van het meervoudig glas (isochore druk). Maatregelen zoals het beperken van slagschaduw over het glasoppervlak, afstand te creëren tussen verwarming en glas (ca. 20 cm of meer), het beperken van koven en door warmteabsorberende vlakken achter het glas te beperken (gordijnen op ca. 15 cm of meer) dragen eveneens bij om het risico op thermische breuk verminderen. Het verdient de voorkeur hierover contact op te nemen met de glasleverancier.

Het uitvoeren van een thermo-stressanalyse kan de risico’s op thermische breuk in kaart brengen.

7.4 Specificaties glas

Voor termen en definities van de gangbare vlakglasproducten, bestemd voor het beglazen van gebouwen, wordt verwezen naar NEN-EN 572-1. NEN 1303 definieert de benamingen voor de bewerkingen van de zijkanten van vlakglas en randen van gaten in vlakglas. De volgende indeling kan worden gehanteerd:

  • Thermische isolatie (Ug);
  • Lichtdoorlatendheid (LT);
  • Zontoetreding (g-waarde);
  • Geluidwerendheid (Rw(C;Ctr), eenheid dB);
  • Brandwerendheid (min.);
  • Letselbeperkend (klasse);
  • Inbraakvertragend (klasse);
  • Kogelwerendheid (klasse).
     

7.5 Beglazingssystemen

In de praktijk worden diverse beglazingssystemen toegepast, die te onderscheiden zijn in:

  • Drukvereffenend beglazingssysteem met droge beglazings­profielen;
  • Drukvereffenend beglazingssysteem met elastische kit.


Bij de drukvereffenende beglazingssystemen wordt uitgegaan van het principe dat na plaatsing van de ruit de omtrekspeling in open verbinding staat met de buitenlucht. De beglazing moet voldoen aan het gestelde in NEN 3576.

Bij de drukvereffenende beglazingssystemen dient de sponning voorzien te zijn van de benodigde beluchtings- en afwateringsgaten. In de onderdorpel met een lengte tot 600 mm dient minimaal 1 opening, in langere onderdorpels dienen minimaal 2 openingen aanwezig te zijn om het eventueel naar binnen gedrongen water naar buiten te kunnen afvoeren. Een opening dient te bestaan uit een gat van Ø 8 mm of een sleuf van 5 x 25 mm.

Afwijkende afmetingen van beluchtings- en afwateringsgaten zijn toegestaan, mits via een keuring is aangetoond dat ze voldoen.

In aanmerking moet worden genomen dat kleinere beluchtings- en afwateringsgaten sneller vervuilen en dus sneller aan onderhoud toe zijn. Voor inspectie, onderhoud en herstel zie NPR 3577.

7.6 Sponning

In NPR 3577 worden aanwijzingen gegeven en eisen gesteld aangaande de sponningvorm, -hoogte en -breedte.

De sponningvorm moet geschikt zijn voor het toegepaste beglazingssysteem. Bij beglazingssystemen met behulp van kit behoort de vorm van de sponning en de glaslat zo te zijn, dat het volledig vullen van de daarvoor bestemde voegen met afdichtingsmateriaal mogelijk is.

Bij beglazingssystemen met droogbeglazingsprofielen mag de sponninghoogte 14 mm bedragen mits het rubberen droogbeglazingsprofiel de randafdichting volledig afdekt, er een netto aanslag is van minimaal 10 mm en een omtrekspeling aanwezig is van minimaal 3 mm.

De eisen die aan de sponninghoogte worden gesteld hebben enerzijds te maken met de toleranties van de glasafmetingen en anderzijds met het beschermen van de glasrandverbinding (butylband), tegen UV-licht. In overleg met de opdrachtgever en met goedkeuring van de glasfabrikant zijn geringere sponninghoogtes toegestaan. Dit speelt met name een rol indien slanke constructies vereist zijn. Bij alle glassoorten, dus ook bij bijzondere glassoorten, zoals kogelwerend of brandwerend glas, dienen de eisen van de glasfabrikant ten aanzien van de benodigde sponningvorm te worden opgevolgd.

In het geval van brandwerende constructies dient te allen tijde het testrapport aangehouden te worden tenzij de regelgeving op dit punt wijzigingen toestaat (Extended applications).

7.7 Steun- en stelblokjes

De steunblokjes zijn bedoeld om het gewicht van het glas over te brengen op de profielen. Om overmatige spanningen op de hoeken van de ruit te voorkomen, behoort de afstand tussen de hoek van het kozijn en de dichtstbijzijnde zijde van het blokje minimaal gelijk te zijn aan de lengte van het blokje, maar nooit minder dan 50 mm, en niet meer dan 25% van de lengte van de ruit. In bijzondere gevallen mag, na overleg met de glasleverancier, de afstand aangepast worden. Bij isolatieglas dienen beide glasbladen volledig ondersteund te worden.

Wanneer de afmetingen van het glasblad dit vereisen, kan het noodzakelijk zijn om deze blokjes boven de vaste punten in het raamwerk (ankers, schuifdeurwielen en dergelijke) te plaatsen. Stelblokjes dienen om de glasruit op zijn plaats te houden en te voorkomen dat de ruit met de sponning in aanraking komt. Het verdient aanbeveling een zelfklevende uitvoering toe te passen.

De minimumlengte van de steunblokjes is 50 mm voor ruiten tot 2 m2; 75 mm voor ruiten van 2 tot 3,25 m2 en 100 mm voor ruiten van 3,25 tot 5 m2. Voor stelblokjes is de minimum lengte 50 mm. Voor beide soorten blokjes is de minimum breedte gelijk aan de dikte van het glas plus de spouw vermeerderd met 2 mm. Bij afmetingen groter dan 5 m² de verwerkingsvoorschriften in overleg met de fabrikant bepalen.

Het verdient aanbeveling met de leverancier van het isolatieglas overleg te plegen over de plaatsingsvoorschriften. Het is noodzakelijk bij geïsoleerde profielen de via de steun- en stelblokjes optredende krachten af te laten dragen aan het ondersteunende metaalprofiel, tenzij de isolator op overbrenging van deze krachten is ontworpen.

De steunblokjes mogen de afwatering en/of beluchting van de sponning niet belemmeren. Bij inbraakwerende gevelelementen verdient het aanbeveling om extra midden-stelblokjes aan te brengen bij het middenslot of sluitpunt en daar recht tegenover in de hangstijl. Meer informatie hierover is te vinden onder Inbraakwering.

Steun- en stelblokjes

7.7 Staal_Glasvulling_Steunblokjes.jpg

7.8 Voorgespannen glas

Thermisch gehard (thermisch voorgespannen) glas met breuktype C of thermisch versterkt /halfgehard glas met breuktype A heeft verbeterde eigenschappen ten aanzien van sterkte en weerstand tegen temperatuurverschillen in de ruit. Er bestaan twee hoofdvarianten: thermisch gehard glas (“fully tempered / ESG ”) of thermisch versterkt glas (“heat strengthened - TVG”, voorheen ook ‘half gehard’ genoemd). Voorspannen kan door middel van een thermische behandeling of in een chemisch proces. De NEN 2608 spreekt alleen van thermisch gehard of thermisch versterkt glas. Bij breuk van thermisch gehard ontstaan glaskorrels, die hooguit lichte schaaf- of snijwonden veroorzaken (breuktype C). Bij breuk van thermisch versterkt glas, blijven de stukken scherfvormig (scherp), breuktype A. Glas dat wordt voorgespannen moet van tevoren alle mechanische bewerkingen hebben ondergaan (boren, slijpen, etc.). Naderhand is dit niet meer mogelijk, omdat bij het raken van de inwendige, aan trekspanningen onderhevige zone, de ruit in kleine stukjes uiteenspringt. Opgemerkt dient te worden, dat thermisch versterkt glas of thermisch gehard glas minder vlak is dan niet voorgespannen glas.

Het glasproduct kan verontreinigd zijn met nikkelsulfide. Bij thermisch thermisch gehard glas bestaat door groei van de verontreiniging het risico op spontane glasbreuk. Om dit breukrisico te verlagen kan er een heat-soak test volgens NEN-EN 14179-1 uitgevoerd worden. Deze test kan echter niet honderd procent zekerheid bieden, maar de kans op spontane glasbreuk door nikkelsulfide insluiting wel sterk reduceren. Bij chemisch en thermisch versterkt glas is het risico op spontane glasbreuk nihil. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) verwijst naar NEN 2608 voor de eisen, die gesteld moeten worden aan het toepassen van glas. Volgens NEN 2608 dient thermisch gehard glas boven de 3,5 meter de beproeving volgens de “Heat-soak”-methode volgens NEN-EN 14179-1 hebben ondergaan. Paragraaf 5.2 van NEN 2608 geeft de mogelijkheid om in sommige gevallen de heat-soak test niet toe te passen, dit heeft echter wel gevolgen voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van die glastoepassing. Het risico op en de gevolgen van spontane breuk moet dan worden beoordeeld. 

7.9 Veiligheidsbeglazing

In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) worden geen materialen voorgeschreven; het Bbl stelt immers prestatie-eisen aan gebouwen en/of onderdelen van gebouwen. Gelet op het bovenstaande is het dan ook logisch, dat NEN 3569 “Vlakglas voor gebouwen – Risicobeperking van lichamelijk letsel door brekend en vallend glas” in het Bbl niet als relevante norm wordt aangewezen. Deze norm wordt echter wel vaak in bestekken genoemd.

Opmerking
Doordat NEN 2608 wordt aangewezen door het Bbl wordt ook paragraaf 5.1.3(5) van NEN 2608 aangewezen. Deze is daardoor volgens de wet verplicht in zijn toepassing. Deze paragraaf omschrijft dat de toepassing van vlakglas niet mag leiden tot een onevenredige mate van letselschade als gevolg van het bezwijken. Om aan deze eis te voldoen kan NEN 3569 toegepast worden.

Indien het onduidelijk is of NEN 3569 op het desbetreffende werk van toepassing is verklaard, of indien de norm expliciet niet van toepassing is verklaard, dient de VMRG gevelbouwer met de opdrachtgever in overleg te treden en dit schriftelijk te documenteren.

Volgens NEN 3569 moet bij verticaal geplaatst glas (hellingshoek van 80° tot 100° ten opzichte van de horizontaal) letselwerende beglazing worden toegepast conform tabel Vereiste classificatie van het breukpatroon, waarbij onderscheid gemaakt wordt in scheidingsconstructies in gebouwen en ruimten met de volgende gebruiksfuncties:

Indeling gebruiksfuncties

 Categorie  Gebruiksfunctie
A

 1. Niet-gemeenschappelijk deel van een woonfunctie
 2. Niet-gemeenschappelijk deel van een logiesfunctie
 3. Industriefunctie

B

 1. Gemeenschappelijk deel van een woonfunctie Bijeenkomstfunctie
 2. Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Kantoorfunctie
 3. Gemeenschappelijk deel van een logiesfunctie Onderwijsfunctie
 4. Sportfunctie Winkelfunctie
 5. Overige gebruiksfunctie
 6. Bouwwerk geen gebouw zijnde

Opmerking: De gebruiksfuncties zijn overgenomen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), zie bijlage B.

In onderstaande tabel Klasse-indeling van scheidingsconstructies zijn de scheidingsconstructies, waaraan conform NEN 3569 eisen worden gesteld, ingedeeld in klasse I of II.

Vereiste classificatie van het breukpatroon volgens NEN-EN 12600 

Gebuiksfunctie volgens

Klasse volgens tabel 2

I

II

A

2(B)2 of 1 (C)3

-

B

2(B)2 of 1 (C)3

2(B)2 of 1(C)3

 

Klasse-indeling van scheidingsconstructies

7.9 Staal_Glasvulling_Veiligheid_Klasse-indeling.jpg

 

7.9 glas_scheidingsconstructie.png

De samenstelling van hellende beglazing, niet-vierzijdig opgelegde beglazing en doorvalveilige beglazing dient bepaald te worden aan de hand van NEN 2608 en/of NEN-EN 1990 en 1991.

7.9.1 Beperken van lichamelijk letsel

7.10 Beoordeling van glas bij oplevering

Tijdens de bouwfase en de oplevering van een project komen regelmatig vragen, opmerkingen en klachten over hoe glas moet worden beoordeeld en welke normen hierop van toepassing zijn. Deze paragraaf behandeld slechts enkele visuele aspecten en is ter indicatie. Voor een officiële beoordeling dient altijd de betreffende productnorm gehanteerd te worden. Onderstaande is met name bedoeld om vooraf te beoordelen of een klacht terecht is, waarmee onterechte claims bij oplevering voorkomen kunnen worden.

7.10.1 Beoordeling isolerend meervoudig glas

Voor het beoordelen van de visuele kwaliteit van isolerend meervoudig glas moeten altijd de afzonderlijke glassoorten van het isolerend meervoudig glas worden beoordeeld. De Europese productnorm voor isolerend meervoudig glas, te weten NEN-EN 1279, verwijst hiervoor naar de normen voor de afzonderlijke glassoorten zoals float glas, gelaagd glas en gecoat glas.

Indien er sprake is van specials zijn product inherente eigenschappen aan de orde (zoals bijvoorbeeld bij semi structurele gevels productie technische imperfecties in de randzones mogelijk zijn).

Bij brandwerende beglazing wordt het glas primair ontwikkeld voor de brandwerende eigenschappen, dit kan ten koste gaan van de  visuele prestaties van het glas.

7.10.2 Veelvoorkomende afwijkingen

Voor het verloop in randhoogte bij isolerend meervoudig glas staan in de Europese productnormen geen eisen maar wordt verwezen naar de toleranties van de producent. Lees hier meer over bij Sponning.

Bij isolerend meervoudig glas kunnen er kleine (stof) deeltjes in de spouw op de afstandhouder liggen. Indien dergelijke kleine vervuilingen het doorzicht niet verstoren is dit geen reden tot afkeur. De kleur van het glas is afhankelijk van de dikte, de toegepaste folies en coatings. Door het gebruik van verschillende glassoorten en/of samenstellingen kunnen onderling kleurverschillen ontstaan welke niet te vermijden zijn.

Bij interferentie of kleurvlekken zijn er in het glas olieachtige vlekken zichtbaar die zich kunnen verplaatsen, als er op het glas druk wordt uitgeoefend of als de bladen elkaar raken. Interferentie is een natuurkundig verschijnsel en wordt niet als een “fout” in het product gezien. Het is in de meeste gevallen te voorkomen door ruiten van ongelijke dikte toe te passen.

Condensvorming kan zowel aan de binnen- en buitenzijde van isolerend meervoudig glas optreden en wordt veroorzaakt door een combinatie van temperatuur en hoge relatieve luchtvochtigheid en is geen fout in het product. Indien condensvorming tussen de glasbladen (in de glasspouw) optreedt is het isolerend meervoudig glas niet meer luchtdicht en dient te worden vervangen.

8 Panelen - enkelvoudige metalen gevelbekleding

8.1 Inleiding

8.1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de eisen beschreven waaraan de VMRG Panelen bedrijven moeten voldoen. Dit onderdeel bevat een schat aan nuttige informatie. De VRMG geeft hier de huidige stand van zaken omtrent de actuele normen en standaarden weer. De doelgroep voor de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen bestaat uit o.a. opdrachtgevers, architecten, aannemers, onderwijs-instellingen, toeleveranciers, applicateurs, gevelbouwers en VMRG Panelen bedrijven.

8.1.2 Wat is VMRG Panelen

VMRG Panelen bedrijven houden zich op een professionele manier bezig met het produceren en/of leveren en monteren van panelen voor utiliteit-, renovatie- en woningbouwprojecten. Deze bedrijven worden jaarlijks gekeurd op de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen Panelen, hebben een VMRG Panelen certificaat en zijn te herkennen aan het VMRG Panelen logo.

8.1.2 VMRG_panelen.jpg

Alle VMRG Panelen bedrijven zijn VMRG partner, hierdoor ontstaat een goede samenwerking met de gevelbouw, dit is belangrijk omdat panelen onderdeel zijn van de gevel. Wij adviseren de bestekschrijvers de volgende tekst op te nemen: "De panelen dienen te voldoen aan de vigerende VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®, aan te tonen door middel van een geldig VMRG Panelen certificaat."

8.1.3 Enkelvoudige metalen gevelbekleding

Enkelvoudige metalen gevelbekleding is niet thermisch geïsoleerd of tegen geluid geïsoleerd, en heeft geen directe wind- en waterdichte functie. De achterconstructie moet voldoen aan deze genoemde eisen (inclusief de invloed van de koudebruggen ter plaatse van de bevestigingspunten). De enkelvoudige gevelbekleding kan op veel verschillende manieren aan de achter constructie worden gemonteerd of worden ingeklemd in profielen. De belangrijkste kwaliteitsaspecten omtrent de enkelvoudige gevelbekleding zijn de esthetische beoordeling, toleranties en weerstand tegen windbelastingen. Het type materiaal waar dit plaatwerk uit bestaat is voor de buitentoepassing hoofdzakelijk aluminium, staal, composiet en HPL (High Pressure Laminate). In de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen wordt ingegaan op aluminium en stalen gevelbekleding.

In onderstaande afbeelding wordt een voorbeeld gegeven van enkelvoudige gevelbekleding.

Enkelvoudige gevelbekleding

8.1.3 plaatwerk_detail.jpg

8.1.4 Aluminium composiet platen

Aluminium composiet platen zijn platen met een buiten en binnenplaat van aluminium met daar tussen een hard kunststof kern. Een groot voordeel van deze samenstelling is de vlakheid en stijfheid die een strak gevelbeeld kunnen geven. Een ander voordeel van deze platen is het lichte gewicht, welke voordelig is bij de verwerking en de montage. Het bevestigen van de platen kan door middel van verlijming op omegaprofielen, dit is een onzichtbare verbinding. Ook is het mogelijk door schroeven (dit is wel zichtbaar) of door middel van popnagels/klinknagels op een omegaprofiel (ook een zichtbare bevestiging). Een andere onzichtbare techniek is het beddehaak systeem waarbij de panelen in een verticale rail worden opgehangen.

8.1.4 panelen_composiet_hor_det.jpg

8.1.4 panelen_composiet_vert_det.jpg

8.2 Gevelbekleding

8.2.1 Combinatie van metalen

Indien plaatwerk in contact komt met andere metalen dan het eigen metaal, dient er gehouden te worden aan de eisen in onderdeel Combinatie van metalen in verband met de corrosiebestendigheid.

8.2.2 Materiaalkwaliteit

Aluminium gezette gevelpanelen

  • Voor moffelen geldt kwaliteit van 5005 (AlMg1; treksterkte 145~185 N/mm2; moffelkwaliteit).
  • Voor anodiseren geldt een kwaliteit van 5005 EQ (Dit is een decoratieve anodiseerkwaliteit, zoals 55HX of J57S).

Indien andere legeringen gevraagd worden dient van te voren altijd contact opgenomen te worden met de panelenfabrikant.

Algemeen

  • 5005 is een aluminium-magnesium legering met een treksterkte 145~185 N/mm2. Door de hoge treksterkte volgt een strak gevelbeeld en door de zuivere samenstelling worden kleurverschillen zo veel als mogelijk geminimaliseerd.
  • 1050A is een ongelegeerd aluminium met maximaal 0,5% toevoegingen met een treksterkte 105~145 N/mm2.

Beide kwaliteiten zijn goed te zetten en te lassen. Bij het anodiseren kunnen de lassen zich gaan aftekenen.

8.2.3 Sterkte en doorbuiging

Plaatwerk dient zonder overschrijding van de maximum blijvende vervorming belastingen te kunnen opnemen overeenkomstig NEN-EN 1990 en 1991. Plaatwerk mag voorts, gemeten over de lengte van hun diagonaal, bij de meest ongunstige combinatie van belastingen niet meer doorbuigen dan maximaal 1/50 daarvan. De blijvende vervorming moet kleiner zijn dan 1 mm/m1. Zie onderdeel Sterkte en Doorbuiging voor de toe te passen berekeningen.

Geventileerde plaatconstructies voor een luchtdichte achtergrondconstructie zijn onderhevig aan externe druk en de druk in de spouw tussen element en achter constructie. Hier dient rekening mee gehouden te worden bij de berekeningen van de sterkte en doorbuiging.

8.3 Oppervlaktebehandeling

Voor de oppervlaktebehandeling van plaatwerk dienen de eisen aangehouden worden die in onderdeel Oppervlaktebehandeling Aluminium of Oppervlaktebehandeling Staal worden weergegeven.

Speciale aandacht dient te worden gegeven aan het mogelijk optreden van esthetische verschillen tussen het plaatwerk (ook onderling) en de profielen van met name anodiseren ten gevolge van de walsrichting en extrusie, alsmede metallic lakken, glansgraad en diversen. Geadviseerd wordt om bij twijfel vooraf te bemonsteren.

De oppervlaktebehandeling dient bij voorkeur te worden aangebracht na het zetten c.q. lassen, behoudens bandgelakt aluminium.

8.3.1 Voorkoming van corrosie

Ter voorkoming van corrosie verdient het aanbeveling extra aandacht te besteden aan de hoeken van gezette cassettes. Capillaire naden dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, hetgeen inhoudt dat de ruimte tussen de omgezette kanten van het plaatwerk bij voorkeur groter dient te zijn dan 3 mm. Een alternatieve methode is het lassen van de hoeken; bij deze methode kunnen esthetische gevolgen ontstaan ten gevolge van het lassen.

8.4 Productie

Bij de productie van plaatwerk dient rekening te worden gehouden met de verwerkingsvoorschriften conform de fabrikanten (onder andere bescherming, buigradius en lassen).

Toleranties in breedte, hoogte, diepte, scheluwte op de productie van plaatwerk zijn conform de gestelde kwaliteitseisen van de fabrikant.

Tevens dient bij en na productie met onderstaande punten rekening te worden gehouden:

  • Plaatwerk en/of hun verpakking dienen zodanig te worden opgeslagen dat deze niet bloot staan aan te grote globale dan wel lokale belastingen en/of vervormingen, waardoor schade kan ontstaan.
  • Plaatwerk mag nimmer over elkaar worden geschoven en evenmin mag bij het afstapelen deels worden ”nagesleept”. Hierdoor kan beschadiging en/of krasvorming plaatsvinden.


Zetten van aluminium composiet platen
Door middel van freestechnieken kan de plaat worden gevormd.

Detail freesgroef 90 graden (V-vorm) voor hoeken tot 90 graden

8.4 detail_freesgroef_90_graden.jpg


Detail freesgroef 135 graden (V-vorm) voor hoeken tot 135 graden

8.4 detail_freesgroef_135_graden.jpg

8.5 Montage

8.5.1 Algemeen

De kwaliteit van de montage bepaalt voor een belangrijk deel de eindkwaliteit, zowel technisch als esthetisch. De invloed van de montage op de esthetische kwaliteit omvat een groot scala aan aspecten; denk aan de wijze van bevestigen, bevestigingspatronen, indeling van zetwerk, wijze van het bewerken etc.

Eén aspect is echter evident voor de eindkwaliteit. Dit aspect zal in alle situaties van invloed zijn en is bovendien relatief eenvoudig te toetsen: Het betreft de positionering van het plaatwerk op de gevel. Hierbij speelt de exacte positionering alleen bij een vaste moduulmaat een doorslaggevende rol. De variatie van de positionering ten opzichte van de theoretische positie, speelt altijd een rol.

Een afwijking valt (binnen de grenzen) veel minder op, als deze maar consequent is. In principe zijn er bij de montage 6 vrijheidsgraden: 3 translatierichtingen en 3 rotatieassen. De partij die het gevelplaatwerk gaat bevestigen, dient hierbij rekening te houden met toleranties in de achter constructie.

Onderstaande afbeeldingen laten drie vrijheidsgraden zien.

Verlopen voeg

8.5.1 verlopen_voeg.jpg


Positie-afwijking voeg

8.5.1 positie-afwijking.jpg


Afwijking voegbreedte

8.5.1 afwijking_voegbreedte.jpg

Deze gegeven maattoleranties zijn exclusief de productietoleranties.

8.5.2 Montage aluminium composiet platen

Bij montage moet rekening gehouden worden met de richting van de plaat. Vanwege de oppervlaktebehandeling die in een bepaalde richting wordt aangebracht voorzien fabrikanten meestal de panelen van een pijl naar de richting die de platen gemonteerd moeten worden. Dit voorkomt kleurverschil. Eventuele beschermfolies dienen zo spoedig mogelijk te worden verwijderd.

8.5.3 Montagetoleranties

Onder montagetoleranties wordt verstaan de uiteindelijke (relatieve) maattoleranties in de gerealiseerde constructie minus de toleranties die het gevolg zijn van (niet-gecompenseerde) afwijkingen in de toegepaste materialen. De temperatuurinvloeden dienen, indien aan de orde, verrekend worden (referentietemperatuur is 15 graden).

8.6 Beoordelen van de esthetische kwaliteit

De beoordeling van enkelvoudig metalen gevelbekleding is gelijk aan de beoordeling van gevelelementen, zie onderdeel Visuele beoordeling metalen ramen, deuren, vliesgevels en architecturale metalen gevelbekleding

8.7 Reiniging en onderhoud

Reiniging en onderhoud is voor enkelvoudige gevelbekleding van goot belang om het materiaal in goede conditie te behouden. De eisen worden in het onderdeel Technisch en Esthetisch onderhoud vermeld.

9 Panelen - sandwichconstructies

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de aanvullende eisen beschreven waaraan sandwichconstructies moeten voldoen.

9.1.1 Wat is VMRG Panelen

VMRG Panelen bedrijven houden zich op een professionele manier bezig met het produceren en/of leveren van sandwichconstructies. Deze bedrijven worden jaarlijks gekeurd op de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen Panelen, hebben een VMRG Panelen certificaat en zijn te herkennen aan het VMRG Panelen logo.

9.1.2 VMRG_panelen.jpg

Alle VMRG Panelen bedrijven zijn VMRG-partner, hierdoor ontstaat een goede samenwerking met de gevelbouw, dit is belangrijk omdat panelen onderdeel zijn van de gevel. Wij adviseren de bestekschrijvers de volgende tekst op te nemen: "De panelen dienen te voldoen aan de vigerende VMRG-Kwaliteitseisen en Adviezen, aan te tonen door middel van een geldig VMRG Panelen certificaat."

9.1.2 Sandwichconstructies

Met sandwichconstructies worden niet zelfdragende vakvullingen bedoeld, welke toegepast worden in vliesgevels, elementengevels en kozijnconstructies als invulling van een vak met een kader. De sandwichconstructies worden vervaardigd in een discontinu proces, dat wil zeggen dat deze stuksgewijs worden geproduceerd. In alle gevallen betreft het hierbij het middels verlijming vervaardigen van elementen bestaande uit een kernmateriaal met aan beide zijdes een huid, die constructief als een geheel dienen te worden beschouwd. Beide huiden kunnen uit het zelfde materiaal bestaan, maar ook uit verschillende. De kern van de panelen bestaat uit één of meerdere lagen (isolatie)materiaal.

Deze sandwichconstructies moeten voldoen aan de eisen omtrent thermische isolatie, geluidsisolatie, wind- en waterdichtheid en eisen omtrent brandgevaar. Daarnaast zijn uiteraard de esthetische waarden van groot belang. Dit onderdeel gaat op de  genoemde aspecten in ter waarborging van de gevelkwaliteit. Sandwichconstructies voor buitentoepassing worden veelal uitgevoerd in de materialen aluminium, staal, kunststof, glas, composiet, HPL (High Pressure Laminate). De eisen gaan in op de materialen aluminium, staal en geëmailleerd gehard glas. Indien andere materialen gebruikt worden moeten deze voldoen aan hiervoor geldende normen.

In onderstaande afbeelding wordt een voorbeeld gegeven van een sandwichconstructie als vakvulling:

Sandwichconstructie detail

9.1.3 sandwich_paneel_detail.jpg

9.2 Materialen

9.2.1 Staal

Staal voor sandwichconstructies moet voldoen aan:


-    Sendzimir verzinkt plaatstaal, kwaliteit DX51D+Z275 M-A-C, volgens EN 10327 Continuously hot-dip coated strip and sheet of structural steels” 
-    Thermisch bedekt constructiestaal S320GD en  5350GD HDG volgens EN 10326 “Continuously hot-dip coated strip and sheet of structural steels”

9.2.2 Geëmailleerd gehard glas

Geëmailleerd gehard glas voor sandwichconstructies moet voldoen aan NEN-EN 12150-2 Glas voor gebouwen - Thermisch gehard natronkalkveiligheidsglas

9.2.3 Isolatiematerialen

Isolatiematerialen voor sandwichconstructies moeten voldoen aan de eisen zoals opgenomen in de op het isolatiemateriaal van toepassing zijnde nationale of Europese normen.

9.3 Productie

Bij de productie van sandwichconstructies dient rekening gehouden te worden met de technische verwerkingsvoorschriften conform de fabrikant (zoals verlijmen, tapen, bescherming, isolatiemateriaal, brandwerendheid).

9.3.1 Verlijmen

Vakvullingen van sandwichconstructies in een VMRG-gevelelement hebben minimaal een 90% volledige verlijming*.
* In speciale glassituaties wordt de buitenplaat niet gelijmd, zie 9.4.3 Tapen.

Bij een sandwichconstructie kan de verlijming worden gemeten door het uitvoeren van een pelproef. Dit betekent dat het sandwichconstructie uit elkaar wordt gescheurd. Hierbij is de eis dat de breuklijn in het kernmateriaal (de isolatie) moet zitten. De breuk mag niet aan de lijmzijde plaatsvinden. De eis van de 90% verlijming kan door de pelproef worden getoetst. 

Om een gegarandeerde 90% volledige verlijming te krijgen is er een eis gesteld aan de verlijming van de sandwichconstructies:

Een sandwichconstructie dient volvlak verlijmd te worden. Bij een koude verlijming door middel van een hydraulisch instelbare vlakpers of gelijksoortig, en bij een hotmelt-lijmsysteem met een reactieve PU-lijm doormiddel van een kalanderpers met een minimale druk van 6 bar.

9.3.2 Voorkoming van corrosie

Ter voorkoming van corrosie verdient het aanbeveling extra aandacht te besteden aan de hoeken van gezette cassettes. Capillaire naden dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, hetgeen inhoudt dat de ruimte tussen de omgezette kanten van het plaatwerk bij voorkeur groter dient te zijn dan 3 mm. Een alternatieve methode is het lassen van de hoeken; bij deze methode kunnen esthetische gevolgen ontstaan ten gevolge van het lassen.

9.3.3 Tapen

In de onderstaande situaties moeten sandwichconstructies aan een of meerdere zijde van tape worden voorzien. 

  1. Doorschijnende glassoorten of glassoorten die niet verlijmd mogen worden. In deze situatie moet het glas alleen de op het element komende windbelastingen op kunnen vangen. De tape verzorgt de hechting tijdens transport tussen glas en het paneel (i.p.v. de lijm). Deze constructie moeten 3-zijdig van tape worden voorzien. De onderzijde moet vrij blijven om eventueel condens achter de ruit weg te ventileren.

  2. In die situaties waar er vocht/water in de constructie kan komen waarin de sandwichconstructies zijn opgenomen. Afhankelijk van het risico, alleen aan de bovenzijde of aan de bovenzijde en de zijkanten voorzien van tape.

  3. Bescherming van delicate producten zoals VIP (Vacuüm geïsoleerde panelen) constructies rondom voorzien van tape, waar in risicovolle situaties een strook beschermde isolatie tussen VIP paneel en tape geplaats kan worden.

Type tape
Enkelzijdig klevende dampdichte aluminium tape waarbij de hechting gegarandeerd is bij temperaturen van -20 tot +100°C. In de situaties waarbij er tijdens het monteren van het paneel  belastingen op de tape worden uitgeoefend, moet een aluminium tape gebruikt worden dat is voorzien van wapeningsnet.

9.4 Inbraakwering

In situaties waarbij inbraakwerende beglazing wordt toegepast in gevelelementen die aan een inbraakwerendheidsklasse conform NEN 5096 voldoen, mag de  inbraakwerende beglazing vervangen worden door een inbraakwerende  sandwichconstructie waarvoor een SKG-IKOB productcertificaat “Inbraakwerende vakvullingen” is afgegeven voor ten minste dezelfde inbraakwerendheidsklasse. Tijdens de montage dienen de richtlijnen uit NPR 3577 aangehouden te worden. Eventueel aanvullende voorwaarden voor de montage zijn opgenomen in de kwaliteitsverklaring “Inbraakwerende vakvullingen”.

9.5 Transport, opslag en verwerking

Bij transport, opslag en verwerking dient met de onderstaande punten rekening te worden gehouden:

  • Sandwichconstructies en/of hun verpakking dienen zodanig te worden opgeslagen, dat deze niet bloot staan aan te grote globale dan wel lokale belastingen en/of vervormingen, waardoor schade kan ontstaan.
  • Sandwichconstructies mogen nimmer over elkaar worden geschoven en evenmin mag bij het afstapelen deels worden ”na gesleept”. Hierdoor kan beschadiging en/of krasvorming plaatsvinden.

10 Glasdaken en daklichtstraten

10.1 Inhoudsopgave

10.1            Inhoudsopgave 
10.2            Europees kader 
10.3            Toepassingsgebied glasdaken
10.4            Veiligheid 
10.4.1                Constructieve veiligheid 
10.4.1.1                     Belastingen algemeen 
10.4.1.2                     Windbelasting 
10.4.1.3                     Sneeuwbelasting 
10.4.1.4                     Eigen gewicht 
10.4.1.5                     Bijzondere belastingen 
10.4.1.6                     NEN-EN 1090 
10.4.2                Brandveiligheid 
10.5            Gezondheid 
10.5.1                Wering van geluid 
10.5.2                Wering van vocht 
10.5.2.1                     Beproevingsmethode waterdichtheid 
10.5.2.2                     Aandachtspunten 
10.5.3                Energiezuinigheid 
10.5.3.1                          Thermische isolatie 
10.5.3.2                          Luchtdoorlatendheid 
10.6            Uitvoering 
10.6.1                Algemeen 
10.6.2                Montage in detail 
10.6.3                Glas 
10.7            Onderhoud

10.2 Europees kader

Er is geen Europese norm voor “Glasdaken”, zoals dat wel is voor vliesgevels (NEN-EN 13830) en deuren en ramen (NEN-EN 14351-1). Glasdaken met een stalen of aluminium draagconstructie vallen wel onder constructieve elementen die voornamelijk door statische lasten belast worden.

Hierdoor is de Europese norm NEN-EN 1090 wel van toepassing op  glasdaken en dient een CE-markering en Prestatieverklaring (DoP) hiervoor afgegeven te worden.

Deze normering is voornamelijk constructief bedoeld en mist voor glasdaken enkele wezenlijke onderdelen. Deze onderdelen staan in onderstaande kwaliteitseisen en adviezen glasdaken verwoord.

10.3 Toepassingsgebied glasdaken

Er zijn een drietal typen te onderscheiden: 

10.3 afbeelding_glasdak2.jpg

Het toepassingsgebied van deze eisen en adviezen glasdaken betreft achteroverhellende uitwendige scheidingsconstructies met een hoek van 0 graden tot en met 80 graden ten opzichte van het horizontale vlak, waarbij glas en/of panelen als vulling gebruikt worden. Bij lagere hellingen wordt vaak gesproken over glasdaken en bij hogere hellingen over schuine glasgevels. Bij een strook spreken we vaak over lichtstroken of dakbeglazing. Voor alle bovengenoemde situaties hanteren we de benaming glasdaken. Kunststof lichtstraten vallen hier niet onder, deze vallen onder NEN-EN 14963. Ook dakramen vallen onder een andere normering, namelijk de NEN-EN 14351-1.

Het glasdak is een uitwendige scheidingsconstructie voor verblijfsruimten en verkeersruimten van alle soorten gebouwen. De criteria zijn ook bruikbaar voor toepassingen zoals atria, overkappingen van stations, ziekenhuizen en winkelpassages, echter met dien verstande dat een aantal eisen, zoals thermische isolatie niet van toepassing hoeft te zijn. In deze kwaliteitseisen en adviezen staan de eisen vernoemd waaraan een glasdak dient te voldoen. Een tweetal aspecten zijn van wezenlijk belang bij glasdaken:

  • Veiligheid
    Zowel beglazing als onderliggende constructie mogen niet bezwijken onder de ontstane lasten.
     
  • Gezondheid
    Uiteraard is waterdichtheid zeer belangrijk bij liggende constructies en dient de onderliggende constructie hierop afgestemd te zijn. Maar ook wering van geluid en de thermische isolatie van een glasdak kunnen zeer belangrijk zijn.
     

10.4 Veiligheid

10.4.1 Constructieve veiligheid

10.4.2 Brandveiligheid

Een zestal aspecten met betrekking tot het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) worden onderscheiden:

  1. Beperking van de kans op het ontstaan en de ontwikkeling van brand;
  2. Beperking van de uitbreiding van brand;
  3. Beperking van het ontstaan en de uitbreiding van rook;
  4. Aanwezigheid en inrichting van vluchtmogelijkheden;
  5. Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand;
  6. Bestrijding van brand.
     

Glasdaken die een brandwerendheid op bezwijken moeten hebben, moeten een test ondergaan volgens NEN-EN 1365-2:2014 en NEN 6069 en geclassificeerd worden conform NEN-EN 13501-2:2007 + A1:2009.

In NEN-EN 1365-2:2014 staat onder annex A omschreven hoe een glasdak getest moet worden. Belangrijke zaken zijn als volgt:

10.4.2 tabel_testen.jpg


Zoals de test wordt uitgevoerd, zo moet ook de toepassing in de praktijk zijn. Dat wil dus onder andere zeggen dat de grootst geteste ruitmaat toegepast mag worden in deze maat of kleiner. Zoals de detaillering getest is, moet deze ook toegepast worden. Bedenk dat een glasdak in een brandwerende uitvoering ook moet voldoen aan luchtdichtheid- en waterdichtheidseisen.

In de NEN-EN 13501-2:2007 + A1:2009 staat de classificatie op grond van resultaten van brandwerendheidsproeven, behalve voor ventilatiesystemen vermeld. De volgende classificatie wordt gehanteerd:

R
Bezwijken (bij belaste constructies).
Vervorming en snelheid van vervorming.

E
Vlamdichtheid betrokken op de afdichting.
Het moment wordt vastgesteld waarop er te grote openingen ontstaan en/of waarop de constructie hete gassen en/of vlammen doorlaat.

EW
Thermische isolatie betrokken op de warmtestraling.
Meer nog dan stabiliteit biedt de constructie een dusdanige bescherming dat warmtestraling aan de niet-brandzijde gedurende een bepaalde tijd (30-60-90-120 minuten) onder de waarde van 15 kW/m² blijft. Onder deze waarde blijft de stralingswarmte aan de niet-brand-zijde van de constructie dermate laag, dat objecten aan deze zijde binnen 1,5 meter van de constructie staan niet spontaan ontbranden. Hiermee blijft de brand dus binnen de geteste tijdspanne binnen het brandcompartiment.

EI
Thermische isolatie betrokken op temperatuur.
Naast stabiliteit zorgt de constructie ervoor dat de temperatuur van de niet-brandzijde gedurende de ontwerptijd niet stijgt boven de 140ºC gemiddeld over de totale oppervlakte met een maximale piek van 180ºC op een bepaald punt). Dit is de zwaarste brandwerende eis. Hierbij blijft de warmtestraling naar de niet-brand-zijde dermate beperkt dat mensen langs de ruit kunnen lopen (binnen 1,5 meter), zonder zich te verwonden.

10.5 Gezondheid

De meeste glasdaken worden opgebouwd door middel van een droogbeglazingssysteem, dit is een methode, waarbij geen gebruik gemaakt wordt van kit. Bij droogbeglazing wordt de afdichting met behulp van flexibele dichting gerealiseerd. De volgende principes van afdichting zijn te onderscheiden:

A Buitendichting
Regenkering, regenwerendheid of waterdichtheid, uitwendige scheidingsconstructie.

B Middendichting
Thermische-hygrische kwaliteit, het voorkomen van koudebruggen en condens en tevens geluidwering.

C Binnendichting
Luchtdichtheid, beperken van warmteverlies.

10.5 detail_glasdak.jpg

10.5.1 Wering van geluid

Gekeken wordt naar geldende eisen op gebouw niveau van utiliteitsgebouwen en woningen. Deze is vernieuwd en gaat uitgedrukt worden in een eengetalswaarde DnTA.

10.5.2 Wering van vocht

Waterdichtheid is natuurlijk zeer belangrijk. De waterdichting van een glasdak vereist daarom extra aandacht, immers bij regen en wind wordt het water meteen over de glasconstructie getransporteerd. Bij een glasdak spreken we over roeden en dwarsroeden (stijlen en regelsgenoemd in verticale beglazing). Uiteraard moet de buitenzijde van de glasconstructie zo goed mogelijk afgesloten worden. Dit kan door een afdeklijst aan te brengen, waarbij de dichtingslippen zorgen voor de meeste afdichting (buitendichting). Om een goede dichting te verkrijgen, maar de ruitranden niet teveel onder spanning gezet worden (wat breuk tot gevolg kan hebben) moeten de rubbers een inklemmingsdruk van 1500 N/m hebben. Er moet echter van uitgegaan worden dat wat water de constructie binnendringt. Dit lek- (maar ook condens-) water moet op een gecontroleerde wijze naar buiten gebracht worden. De watervoerende laag van de dwarsroede moet daarom hoger liggen dan die van de hoofdroede. Dwarsroede moet waterdicht verbonden worden met hoofdroede. Dit gebeurt met een EPDM rubber, waardoor ook de contactgeluiden bij temperatuurswisselingen worden opgevangen. Het waterbergend vermogen van een dwarsroede is minder dan dat van de hoofdroede, immers al het water van de dwarsroeden moet door de hoofdroede worden afgevoerd. Over het algemeen dienen dwarsroeden en hoofdroeden voor glasdaken een diepere sponning te hebben dan stijlen en regels voor gevelbouw. De dichting aan de binnenzijde van de roeden en dwarsroeden is zeer belangrijk. Deze moeten een gesloten geheel vormen om een goede waterdichting, maar ook luchtdichting te verkrijgen.

10.5.3 Energiezuinigheid

Vaak vormt het glasdak de scheiding tussen buiten en binnen. Een goede isolerende werking van een glasdak is voor het energieverbruik dan ook zeer belangrijk.

Doordat het glas liggend wordt toegepast, zijn de waarden anders dan bij verticale beglazing.

Ook laat het liggende glas veel zon toe, wat in de zomer tot oververhitting kan leiden en er veel gekoeld moet worden.

Er zijn een drietal waarden van het glas belangrijk om problemen te voorkomen. De U-waarde geeft de isolerende eigenschap aan en de g-waarde en Lt waarde geven respectievelijk de zontoetredingsfactor en de lichttransmissie aan. Een lage g-waarde betekent dat de ruiten een grote zonwering hebben, dit gaat wel ten koste van de lichttransmissie. Omdat de zon veel directer op de ruit staat ervaar je wel een grotere lichttransmissie.

10.6 Uitvoering

10.6.1 Algemeen

De uitvoering van een glasdak vereist extra aandacht. Hierbij een aantal zaken waarop gelet moet worden:

  • Vallen van hoogte, door middel van steigers of valbeveiliging kunnen ongevallen voorkomen worden.
  • Vallen van materialen, bij werkzaamheden aan glasdaken altijd het onderliggende vlak afzetten.
  • Zorgen voor een juiste toegang naar het dak.
  • Voorkom vallen van lasten, zorg dat de materialen op de juiste manier getransporteerd en gelost worden. Beglazing dient met een gekeurde glaszuiger verplaatst te worden.
  • Bij plaatsen materialen op het dak, ervoor zorgen dat het er niet kan afwaaien.
     

10.6.2 Montage in detail

Hierbij een aantal zaken waarop gelet moet worden.

  • De binnendichting is belangrijk. Zorg dat alle rubbers luchtdicht aangesloten zijn. Rubbers dienen met een zekere mate van overlengte aangebracht te worden, zodat bij hoeken er altijd druk op staat. Bij kruisingen is het belangrijk dat de rubbers hier goed aansluiten.
  • Het glas dient egaal opgelegd te zijn en aan de onderzijde op een tweetal plekken ondersteund te worden. Deze ondersteuning dient constructief in orde te zijn om de lasten van de beglazing af te dragen naar de onderconstructie. De hoogte van de glasblokjes dient zodanig te zijn dat bij isolatieglas alle ruiten gelijkmatig ondersteund worden. De buitenruit dient voor de helft van de dikte ondersteund te worden.
  • Het glas dient gelegd te worden zonder beschadigingen.
  • Afdeklijsten dienen een zekere spanning te verlenen, echter de spanning mag niet te groot zijn anders komt er teveel spanning op de glasrand te staan.
  • Zorg dat de afwatering kan plaatsvinden. Het interne waterkanaal dient schoon te zijn voordat de afdeklijsten worden aangebracht. Het dient ook in één aan te sluiten, dat wil zeggen dat bij een lange roedelengte die uit meer dan 1 profiel gemaakt moeten worden er een deugdelijke koppeling aangebracht wordt, zodat het water ongehinderd naar onderen en naar buiten af te voeren is.
  • Aansluitingen (voet, kant en nok) luchtdicht en waterdicht aansluiten.
     

10.6.3 Glas

Glasoplegging
Het glas mag niet te weinig opleggen om doorvallen te voorkomen. Daarnaast mag het glas ook niet teveel opleggen om thermische breuk te voorkomen.

Glasoplegging bedraagt minimaal 10 mm en maximaal 20 mm.

Voorkomen moet worden dat bij uitzetting en inkrimping en door het “wandelen” van de ruiten in de constructie deze eruit vallen.

Thermische breuk
Glas in een helling is gevoeliger voor thermische breuk. Thermische breuk ontstaat in het geval dat in één ruitvlak een te groot temperatuurverschil ontstaat. Bij sterk absorberende beglazing moet de ruit gehard worden om thermische breuk te voorkomen. Een systeem waarbij de binnenruit doorsteekt naar de buitenzijde is niet toelaatbaar. De binnenruit zal de temperatuur van de binnenruimte aannemen, echter het gedeelte glas wat naar buiten steekt kan kouder worden en thermische breuk tot gevolg hebben.

10.7 Onderhoud

Voor onderhoud wordt verwezen naar de paragraaf Technisch en Esthetisch Onderhoud.

Een belangrijk item bij onderhoud is de bereikbaarheid. Al in het ontwerpstadium zal hierover nagedacht moeten worden. Onderhoud zowel aan binnenzijde als aan buitenzijde.

11 Zonwering buiten

11.1 Inleiding

11.1.1 Inleiding.

In dit hoofdstuk staan de eisen beschreven waaraan de VMRG Zonwering bedrijven voor buitenzonwering moeten voldoen. Dit onderdeel bevat een schat aan nuttige informatie. De VRMG geeft hier de huidige stand van zaken omtrent de actuele zonwering- en daglichtregeling weer. De doelgroep voor de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen bestaat uit o.a. opdrachtgevers, architecten, aannemers, onderwijs-instellingen, toeleveranciers, applicateurs, gevelbouwers en VMRG Zonwering bedrijven.

11.1.2 Wat is VMRG zonwering?

VMRG Zonwering bedrijven houden zich op een professionele manier bezig met het produceren en/of leveren en monteren van zonwering- en daglichtregeling voor utiliteit-, renovatie- en woningbouwprojecten. Deze bedrijven worden jaarlijks gekeurd op de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen Zonwering, hebben een VMRG Zonwering certificaat en zijn te herkennen aan het VMRG Zonwering logo.

11.1.2 VMRG_zonwering.jpg

Het VMRG Zonwering bedrijf heeft kennis en ervaring in het projectmatig toepassen van zonwering- en daglichtregelingen bij de meest uiteenlopende gebouwen en zijn daardoor in staat, opdrachtgevers van optimale adviezen te voorzien. Zij beschikken over adequate ontwerp- en tekenmogelijkheden en kunnen hun adviezen met tekeningen ondersteunen. Wij noemen dit advies op maat.

De bedrijven beschikken tevens over een adequate service- en onderhoudsafdeling welke op effectieve wijze in het hele land service kan verlenen.

Alle VMRG Zonwering bedrijven zijn VMRG partner, hierdoor ontstaat een goede samenwerking met de gevelbouw, dit is belangrijk omdat zonwering steeds meer een integraal onderdeel is van de gevel. Wij adviseren de bestekschrijvers de volgende tekst op te nemen: "De zonwering dient te voldoen aan de vigerende VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®, aan te tonen door middel van een geldig VMRG Zonwering certificaat."

11.1.3 Waarom deze kwaliteitseisen?

De markt heeft behoefte aan een kwaliteitsborging. De eisen, die de overheid maar ook de opdrachtgevers terecht aan installaties stellen, worden steeds hoger. Bovendien worden de installaties gemonteerd op gevels en gevelelementen waaraan ten aanzien van constructie en afwerking, strenge eisen worden gesteld. Om nu juist de afnemers duidelijkheid te verschaffen over wat de branche onder kwaliteit verstaat zijn kwaliteitseisen daarvoor het middel bij uitstek.

Deze VMRG Zonwering kwaliteitsborging bevat veel adviezen en geeft opdrachtgevers de mogelijkheid eisen te stellen aan zonwering- en daglichtregeling, die niet onder doen voor de eisen die voor de gevelconstructie gelden. Dit betekent een verhoging van de kwaliteit van het gebouw en het comfort van haar gebruikers.

11.1.4 Zonwering wordt steeds belangrijker

Zonwering kan een substantiële bijdrage leveren aan het behalen van de gestelde doelen voor energiebesparing zoals gesteld door de Europese Unie (EPBD). Een correct geïnstalleerd en geautomatiseerd zonweringsysteem kan de belasting door verwarming en koeling verminderen met 20 tot 40 procent, afhankelijk van het raamoppervlak en façade-inrichting. Aangezien verwarming en koeling primaire energie kost, kunnen potentiële besparingen op CO2 een significante bijdrage leveren. Ook blijkt uit diverse onderzoeken dat regelbare zonwering een significante verbetering geeft ten aanzien van productiviteit, zowel in kantoor– als onderwijsomgeving. Eveneens is aangetoond dat het welbevinden in woon- en zorggebouwen wordt verhoogd.

11.2 Functionele eisen

11.2.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de verschillende functionele eisen behandeld die aan VMRG zonweringproducten worden gesteld. Naast enkele algemene zaken worden de bouwfysische eigenschappen van zonweringproducten behandeld.

Vervolgens komen enkele specifieke eisen van speciale producten aan bod. Voor de opdrachtgever is het o.a. van belang dat de VMRG zonweringproducten voldoende bescherming bieden tegen  zon en licht  en daarnaast veilig zijn in het gebruik bij wind.

Voor het vaststellen van de windklasse geldt de indeling volgens NEN-EN 13561 resp. NEN-EN 13659 en NEN-EN 1991-1-4(NB). Deze norm geeft de windsnelheidsgebieden I, II en III en de indeling in “bebouwd”, “onbebouwd”en “kust”.

Een zonwering heeft als functie het weren van zon inval (zogenaamd thermisch comfort) en het regelen van lichtinval (zogenaamd visueel comfort). Voor het vaststellen van de mate van thermisch- resp. visueel comfort geldt de indeling volgens NEN EN 14501.

11.2.2 Hoofdgroepen

Buitenjaloezieën
1. Buitenjaloezie / normaal
De buitenjaloezie is het meest effectieve zonweringsysteem dat verkrijgbaar is. Bij een lamelhoek van 62° en geïnstalleerd voor blank isolatieglas zal slechts 10% van de totale zonnewarmte in de ruimte doordringen. Hierdoor wordt een prettig werkklimaat geschapen en kan er tevens aanzienlijk worden bespaard op de kosten van airconditioning. In de winter kunnen verwarmingskosten gereduceerd worden door de hoeveelheid toegelaten zonnewarmte juist naar wens te verhogen. Buitenjaloezieën kunnen, afhankelijk van de weersomstandigheden, opgetrokken of neergelaten worden. Door het verstellen van de lamelhoek kan naar behoefte direct zonlicht worden geweerd en natuurlijk daglicht worden toegelaten. Buitenjaloezieën bieden een hogere warmtewering ten opzichte van andere zonweringsystemen. Ook wordt de gewenste hoeveelheid daglicht (buitenjaloezieën in zogenaamde daglichttransport uitvoering), via de lamellen en het plafond, diep in het gebouw gebracht. Deze diffuse daglichttoetreding voorkomt hinderlijke reflecties op beeldschermen en reduceert het gebruik van kunstlicht. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13659 Windweerstandsklasse 3.

2. Buitenjaloezie / hoger windvast
Het ‘hoger windvast buitenjaloezie’ is een lamellen zonwering, zoals hierboven omschreven, die bestand is tegen een hogere windweerstand. Door toepassing van andere materialen is dit type buitenjaloezie zeer windbestendig. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13659 Windweerstandsklasse 5.

Verticaalschermen (screens)
1. Normaal verticaalscherm
Ruim 85% van de zonnewarmte die op een raam valt, wordt door de verticale screen geweerd. Door de plaatsing direct voor het glas, wordt zijdelingse lichtinval tegengegaan. Voor beeldschermwerkplekken is het verstandig aan de binnenzijde nog een individueel regelbare lichtwering aan te brengen. Het doek is een gepolyvinyliseerd glasvezel doek of een polyester doek, dat in neergelaten positie nog enig zicht naar buiten toestaat. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 2.

2. Hoger windvast verticaalscherm
Het ‘hoger windvast screen’  is een verticaal zakkende zonwering die een hogere windweerstand aan kan. Het doek is aan beide zijden voorzien van een ritsdeel, dat in een kunststof profiel in de zijgeleiding geleid wordt en er zo voor zorgt dat het doek altijd strak hangt. Dit maakt dit type zonwering zeer windbestendig. De bewegingen van het doek zijn zeer beperkt. De onderlat blijft altijd in de juiste, onderste positie. Door optimale sluiting van de zijkanten en het gebruik van een zwarte, zachte PVC afdichting aan de onderzijde van de onderlat, behoren lichtspleten tot het verleden. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 3 (*).

(*) De huidige norm 13561 voorziet niet in een hogere windklasse dan 3. Producten kunnen daarentegen wel voldoen aan een hogere windsnelheid. Zie daarvoor de informatie van de producent.

Uitvalschermen
Uitvalschermen zorgen er voor dat de zonnewarmte op afstand van de gevel blijft en de opgewarmde lucht achter het doek eenvoudig weg geventileerd kan worden. Een comfortabel uitzicht naar buiten is mogelijk. Hierdoor blijft het contact met de buitenwereld behouden en van een opgesloten gevoel is geen sprake.

Voldoende afscherming van hinderlijk invallend licht wordt bereikt als de schermbreedte de kozijnbreedte royaal overlapt zodat zoninval van opzij wordt beperkt. Een aan de binnenzijde aangebrachte, individueel bedienbare lichtregeling kan voor beeldscherm-werkplekken noodzakelijk zijn.

Het acryldoek wordt geleverd in een aantal standaard uni-kleuren en naadloos op de schermen verwerkt. Daarnaast is er een grote keuze uit ‘banendoek’  in vele uni- en streepdessins.

De bediening kan handmatig, elektrisch of volautomatisch uitgevoerd worden.

Bediening uitvalscherm

11.2.2 Zonwering_Functionele-Eisen_Uitvalscherm.jpg

Uitvalscherm type 1 & 4 zijn toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 2. Uitvalscherm type 2 & 3 zijn toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 1.

Valarmschermen
Dit type zonwering combineert de voordelen van verticale en uitvallende zonneschermen. Het glas wordt direct afgeschermd tegen de zonnestraling door het bovenste deel van het zonnescherm. Daarnaast houdt het onderste deel veel zonnewarmte van de gevel.

Doordat het doek mede strak wordt gehouden door de tussenrol ontstaat een goede windvastheid. Omdat het onderste deel van deze schermen uitvalt, blijft zicht naar buiten gehandhaafd. De hoogte van de verticale val en het punt van uitval zijn vooraf vrij te bepalen, aangepast aan de gewenste situatie.

De lichtinvalshoek van opzij wordt verkleind doordat het doek pas vanaf de tussenrol uitvalt. Bij beeldschermwerkplekken is het aan te raden aan de binnenzijde een individueel regelbare lichtwering aan te brengen. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 2.

Knikarmschermen
Knikarmschermen kenmerken zich doordat het armsysteem direct onder het doek is gesitueerd. Het scherm heeft een geringe hellingshoek, waardoor er, afhankelijk van de montagehoogte, voldoende doorloophoogte ontstaat. Een uitvalmaat van 3000 mm behoort tot de mogelijkheden. Het doek bestaat uit een weefsel van acrylgarens en is in een aantal uni-kleuren naadloos op de schermen te verwerken. Er is een grote keuze uit ‘banendoek’ in vele uni- en streepdessins. Knikarmschermen zijn leverbaar in vele modellen. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 1.

Terras- en serrezonwering
Terraszonwering beschermt tegen warmte en licht zowel op uw terras als in uw woning. Uw keuze wordt bepaald door de gewenste uitvoering, afwerking en vormgeving. Terraszonwering is uitermate geschikt voor brede gevels en maakt ongehinderde doorloop onder de zonwering mogelijk. Serrezonwering, speciaal voor serres en erkers ontwikkelde zonwering. Dit type product vormt als het ware een warmte- en lichtreducerend schild boven of rondom het vertrek en houdt het heerlijk koel. Is op ieder serredak te monteren. In een bepaalde uitvoering zelfs vrijstaand te monteren. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 2.

Markiezen
Functionele zonwering met een nostalgische uitstraling. Van welke kant de zon ook komt, een markies biedt altijd optimale bescherming. Naast het weren van de zon heeft de markies nog een functie; door de nostalgische uitstraling en de fraaie uitvoering van de kap is de markies ook een verfraaiing voor de gevel. Dit geldt niet alleen voor een klassiek pand, ook op een modernere bouwstijl kan de markies voor een verrassend effect zorgen. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13561 Windweerstandsklasse 2.

Schuifschermen
Functionele en esthetische zonwering die verticaal voor een gevel worden gemonteerd. Het systeem bestaat uit aluminium frames, gevuld met lamellen (hout of aluminium) of glasvezeldoek en de frames zijn gemonteerd op een onder- en bovenrail. Naast de zonwerende functie worden schuifschermen ook toegepast op balkons als privacy schermen. Breedte, vorm en modulering van de lamellen in de frames zijn alle variabel voor een optimale zonwering en doorzicht. Afmeting van de schuifschermen is project specifiek.  De schuifschermen kunnen gemotoriseerd worden geleverd. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13659 Windweerstandsklasse 6, en toepasbaar in overeenstemming met: NEN-EN 1991-1-4 (NB).

Luifel
De systemen bestaan uit extrusie aluminium of stalen draagprofielen, welke via consoles op de bouwkundige constructie worden aangebracht. Op de draagprofielen worden met behulp van aluminium draagprofielen of paneelklemmen (alu of kunststof) geëxtrudeerde aluminium of gerolvormde lamellen geklikt. Breedte, vorm, hoek van de lamellen en modulering afhankelijk van gekozen systeem en/of situering aan het gebouw. De uitkraging van de luifel wordt bepaald door de situatie van de gevel en het gewenste zonweringresultaat. De voorzijde kan worden afgewerkt met een aluminium profiel in nader te bepalen vorm. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13659 Windweerstandsklasse 6, en toepasbaar in overeenstemming met: NEN-EN 1991-1-4 (NB).

Schoepenzonwering
Het systeem bestaat uit geëxtrudeerde aluminium profielen in ellips-, ruit- of vleugelvorm, maatwerk houten- of glazen lamellen. Maatvoering, vorm en wanddikte zijn afhankelijk van esthetische eigenschappen en windlast. De kopse kanten van de profielen zijn met kopschotten afgesloten, waarin corrosiebestendige assen worden gemonteerd, waarmee de schoepen of de draagconstructie worden gefixeerd. De achterconstructie en bevestiging op de gevel worden door het VMRG Zonwering bedrijf vastgesteld op grond van statistische en esthetische eisen. De hoek waaronder de schoepen worden gemonteerd op de achterconstructie, is afhankelijk van het gewenste zonweringresultaat. Schoepenzonwering kan ook als beweegbaar systeem worden toegepast, meestal gemotoriseerd kunnen de schoepen onder elke gewenste stand worden geplaatst. Toepasbaar tot en met: NEN EN 13659 Windweerstandsklasse 6, en toepasbaar  in overeenstemming met: NEN-EN 1991-1-4 (NB).

Technische gegevens hoofdgroepen

Buitenjaloezieën

11.2.2 Zonwering_Functionele-Eisen_Buitenjalozie.jpg

Een kleinere breedtemaat is in overleg met het VMRG Zonwering bedrijf mogelijk. De toepasbaarheid hangt af van het gekozen type, de situering, de detaillering en de gekozen afmeting.

Verticaalschermen (screens)

11.2.2 Zonwering_Functionele-Eisen_Screens.jpg

Wij adviseren een maximale verhouding van 1 : 2,5 tussen breedte en hoogte. De toepasbaarheid hangt af van het gekozen type, de situering, de detaillering en de gekozen afmeting.

Uitvalschermen

11.2.2 Zonwering_Functionele-Eisen_Uitvalscherm_1.jpg

De toepasbaarheid hangt af van het gekozen type, de situering, de detaillering en de gekozen afmeting.

11.2.3 Milieu en energie

Milieu algemeen
Een belangrijk bestanddeel van zonwering is aluminium; de basis van aluminium is bauxiet, dat in ruime mate aanwezig is (8,5% van het aardoppervlak). Om aluminium te produceren is relatief veel energie (meestal duurzaam) nodig, daarna kan het met weinig energie voortdurend worden gerecycled met behoud van de goede eigenschappen. Het VMRG Zonwering bedrijf zorgt voor een gescheiden inname van verpakkingen, kitten en overig her te gebruiken materialen.

Bovendien draagt zonwering bij aan een beter binnenmilieu. Uit tal van onderzoeken is gebleken dat dankzij een goed binnenmilieu de productiviteit toeneemt en het ziekteverzuim daalt.

Het VMRG Zonwering bedrijf staat er garant voor dat al het oude aluminium wordt hergebruikt, hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het cradle to cradle principe! VMRG Zonwering is daarom lid van AluEco.

11.2.3 AluEco_Logo_JPG.jpg


CO2-vermindering
De film “An Inconvenient Truth” van Al Gore toont overduidelijk dat klimaatverandering grote gevolgen heeft voor de aarde. Reden om zoveel mogelijk middelen in te zetten ter voorkoming van de opwarming van onze planeet. CO2  is een broeikasgas dat de infrarood straling absorbeert en vervolgens gedeeltelijk weer naar de aarde terugstraalt waardoor de aarde verder opwarmt. De EU heeft inmiddels de doelstelling geformuleerd dat in 2020 de CO2 uitstoot met 20% verminderd moet zijn. Omdat in de EU ruim 40% van de primaire energie in de bebouwde omgeving wordt verbruikt, is besparing op het energieverbruik in deze sector onvermijdelijk. Zonwering levert daarin een grote bijdrage. Toepassing van regelbare zonwering zorgt ervoor dat in de winterperiode maximaal gebruik kan worden gemaakt van de gratis zonne-energie en zorgt  in de zomer voor een zeer grote besparing op de koellast; het kan zelfs de installatie van een koelvoorziening overbodig maken.

Energiebesparing
Trias Energetica is ontwikkeld door de TU Delft en wordt gepromoot door Senter-Novem. De Trias-Energetica bestaat uit 3 maatregelen waarbij de volgorde erg belangrijk is.

11.2.3 Zonwering_Functionele-Eisen_Milieu_Energiebesparing.jpg

Geregelde (=automatische) zonwering past uitstekend in de Trias-Energetica:

  1. Beperk de energievraag: Geregelde zonwering beperkt de benodigde energie voor koelen
  2. Gebruik duurzame energie: Geregelde zonwering maakt benutting van zonne-energie in de winter voor verwarming mogelijk.
  3. Gebruik energiebronnen efficiënt: De automatische sturing zorgt voor een efficiënt energieverbruik.


De gezamenlijke branche-organisaties van de Romazo hebben TNO verzocht onderzoek te doen naar de gevolgen van energieverbruik bij toepassing van zonwering. Dit rapport is in 2008 uitgebracht, en maakt een onderscheid naar gebouwfunctie te weten: woningen, zorggebouwen en kantoorgebouwen. Tevens wordt gekeken naar toepassing van buitenzonwering t.o.v. zonwerende beglazing. Uit dit rapport blijkt dat grote besparingen mogelijk zijn waardoor een significante bijdrage geleverd wordt aan de overheidsdoelstelling om in 2020 20% energie te besparen. Het rapport "Buitenzonwering en energiebesparing op verwarmen en koelen" is als PDF-bestand te bekijken.

11.2.3 Zonwering_Milieu_TNO-rapport.jpg

11.2.4 HR-zonwering

Algemeen
Zonwering is een breed begrip. Vanuit de markt was er behoefte tot een effectievere benaming om zonwering als warmtewering voor gebouwen te benoemen. Dit resulteerde binnen de branche tot het invoeren van het begrip HR-zonwering, analoog aan HR ketels en HR glas.

Eigenschappen HR-zonwering
HR zonwering en HR+ zonwering bezitten de volgende eigenschappen:

  • Wordt door SKG-IKOB gecontroleerd
  • De zonwering is beweegbaar en gebouwgebonden.
  • Is windvast tot minimaal windkracht 5
  • Is elektrisch bediend en automatisch gestuurd. De automatische sturing is per geveloriëntatie afhankelijk van wind, zon en tijd.

De warmtewering van HR zonwering is conform EN 14501: g-tot > 0,10 en < 0,15

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_HR-Zonwering.jpg

De warmtewering van HR+ zonwering is conform EN 14501: g-tot < 0,10

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_HRPlus-Zonwering.jpg

Genoemde waarden zijn conform EN 14501 in combinatie met glas type C (HR++ glas). Voor binnenzonwering geldt echter de g-waarden in combinatie met glas type D (HR+ glas met zonwerende coating).

Kenmerken HR-zonwering en HR+-zonwering

  • Zeer lage g-waarde
  • Veel kleinere of geen koelinstallatie nodig
  • Minder stroomverbruik bij koelen
  • ’s Winters wordt de actieve zonne-energie benut, dus minder stookkosten
  • Veel zonweringsystemen zorgen in de winter ‘s nachts voor een betere isolatie
  • Werkt automatisch
  • Geeft duidelijkheid in adviezen en bestekken
  • Is windvast tot minstens windkracht 5
  • Maakt toepassing van helderder glas mogelijk
  • Optimaal binnenklimaat.


Certificaten
Alle leden van VMRG Zonwering zijn gerechtigd tot uitgifte van het certificaat dat aantoont dat de zonweringinstallatie de goede energetische eigenschappen bezit. Hierdoor wordt aangetoond dat de opdrachtgever een belangrijke bijdrage doet aan energiebesparing en zorg draagt voor een goed binnenmilieu.


Vignet HR-zonwering

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_Vignet-HR.jpg


Vignet HR+-zonwering

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_Vignet-HR-Plus.jpg

 

Zonwering HR-Ready
Producenten van zonwering kunnen een label HR ready / HR+ ready aan hun product bevestigen. Dit is uitsluitend toegestaan conform de richtlijnen van SKG-IKOB. Een zonwering met dit label is dan geschikt om in een gebouwgebonden zonweringinstallatie te worden opgenomen. Het is dus pas een HR zonwering als deze aan de volledige voorwaarden van “SKG-KWALITEITSEISEN 700” voldoet, en dus ook aangesloten is op een automatisch bedieningssysteem zoals voorgeschreven.

Vignet HR-ready zonwering

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_Vignet-HR-Ready.jpg


Vignet HR+-ready zonwering

11.2.4 Zonwering_Functionele-Eisen_Vignet-HR-Ready-Plus.jpg

11.3 Legeringen

11.3.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de legeringen van aluminium behandeld. Allereerst worden chemische, mechanische en fysische eigenschappen van aluminium gegeven.

11.3.2 Aluminium legeringen

Chemische samenstelling van ­aluminium ­legeringen
De meest gebruikte aanduidingen van voor gevelelementen veel toegepaste aluminiumsoorten zijn aangegeven in tabel Aluminiumsoorten.

De profiellegeringen 6060 en 6063 hebben nagenoeg dezelfde samenstelling en zijn ook wat hun eigenschappen betreft vrijwel gelijk. Zie ook NEN-EN 573-1 voor een overzicht van normen en coderingen van aluminium. De chemische samenstelling van plaat- en profiellegeringen is vastgelegd in ANSI-H 35.1 volgens het “Registration Record of International Alloy Designations and Chemical Composition Limits for Wrought Aluminium Alloys” en ook volgens het “Wrought Aluminium Alloy Designation System” (zie tabel Samenstelling Aluminium Legering).

Indien andere legeringen gewenst of noodzakelijk zijn, verdient het aanbeveling advies in te winnen bij de VMRG gevelbouwer. Er dient rekening mee te worden gehouden dat bepaalde legeringsbestanddelen, zoals Si, Mn, Cr en Fe de kleur van het geanodiseerde materiaal kunnen beïnvloeden.

Het VMRG Zonwering bedrijf kan desgewenst een certificaat betreffende de samenstelling van de legeringen overleggen. Meer informatie hierover is te vinden in: NEN-EN 573 Deel 1 t/m 3.

Veel toegepaste aluminiumsoorten

11.3.2 Aluminium_Legeringen_Soorten.jpg


Samenstelling aluminium legering

11.3.2 Aluminium_Legeringen_Samenstelling.jpg
 

Mechanische en fysische eigenschappen van aluminium ­legeringen
Tabel eigenschappen aluminium vermeldt de mechanische en fysische eigenschappen waaraan de onder de hiervoor genoemde legeringen moeten voldoen. De genoemde eigenschappen zijn ontleend aan NEN-EN 755-2 voor profielen en NEN-EN 485-2 voor platen. Van elke soort is de gebruikelijke hardheidstoestand vermeld. Andere hardheids­toestanden, afhankelijk van de toegepaste vervorming en/of warmtebehandeling, zijn mogelijk.

Mechanische en fysische eigenschappen aluminium

11.3.2 Aluminium_Legeringen_Eigenschappen.jpg

11.4 Constructies

11.4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden eisen gesteld aan en adviezen gegeven over de constructieve eigenschappen van VMRG zonweringproducten. In het eerste gedeelte komen de sterkte- en stijfheidseigenschappen aan bod. Daarna wordt de combinatie van aluminium met andere metalen behandeld. Vervolgens worden de toleranties van verscheidene constructies gedefinieerd. De laatste drie paragrafen behandelen respectievelijk zon- en lichttoetreding, windkrachten en CE-markering.

Voor de optimale productkeuze dient de opdrachtgever de volgende gegevens in overweging te nemen:

  • De ligging in verband met het vaststellen van het windsnelheidsgebied;
  • Bebouwd of onbebouwd gebied;
  • Gebouwhoogte;
  • Soort gebouw (bijvoorbeeld woning, kantoor, school, gezondheidszorg);
  • Eventuele bijzondere belastingen zoals: winddruk, windzuiging en eigen gewicht van de zonwering.


De zonwering is geen dragende constructie en mag niet worden belast door de omringende bouwkundige constructies. Wel moet, daar waar dit noodzakelijk is, met sneeuwbelasting rekening worden gehouden.

11.4.2 Sterkte

Voor de sterkte van de constructie zijn de maximaal, voor het betreffende systeem, toelaatbare belastingen van belang. In NEN-EN 1991-1-4 (NB) zijn van windbelasting afgeleide waarden aangegeven voor de sterkteberekening. De zonwering mag niet bezwijken ten gevolge van de voor het betreffende systeem maximaal toelaatbare windbelasting of eigen gewicht.

De toelaatbare materiaalspanningen zijn vermeld in:

  • NEN-EN 1999-1-1 (NB), aluminium;
  • NEN-EN 1993-1-1 (NB), staal.
     

11.4.3 Doorbuiging

Om de zonwering goed te laten functioneren, worden er eisen gesteld aan de maximaal toelaatbare doorbuiging van de aluminium en staalprofielen.

Bij uitvalschermen en verticaalschermen mag de horizontale doorbuiging van de kastprofielen, in samengestelde ruststand, niet meer bedragen dan 1/200 van de schermbreedte. Bij de bovenbuis, tussenrol en onderlat mag de doorbuiging, in samengestelde ruststand niet meer dan 1/200 van de schermbreedte bedragen. Bij de rooster- en schoepenzonwering mag de doorbuiging bij maximale belasting niet meer bedragen dan 1/200 maal de lengte met een maximum van 18 mm. De sterkte van de verbindingen moet zodanig zijn dat als gevolg van windbelasting en eigen gewicht geen blijvende vervormingen optreden.

Nederland is verdeeld in drie windsnelheidsgebieden volgens NEN-EN 1991-1-4 (NB).

Verdeling van Nederland in drie windsnelheidsgebieden volgens figuur NB.1 uit NEN-EN 1991-1-4(NB).

11.4.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_WindsnelheidsgebiedenNL.jpg


Mogelijke locaties met terreincategorie 0 (kust) volgens figuur NB.4 uit NEN-EN 1991-1-4

11.4.3 Aluminium_Functionele-Eisen_Luchtdoorlatendheid_Vliesgevels_WindsnelheidsgebiedenKust.jpg


Stuwdrukwaarde volgens tabel NB.4 van NEN-EN 1991-1-4 (NB).

11.4.3 Aluminium_Constructies_Stuwdrukwaarde.jpg

11.4.4 Combinatie van aluminium en andere metalen

In zijn algemeenheid geldt dat contact van aluminium met andere metalen, in de buitenlucht, voorkomen dient te worden. Wanneer dat toch gebeurt kan, als gevolg van elektrolytische werking, contactcorrosie optreden.

  • Wanneer aluminium toch in de buitenlucht in contact komt met andere metalen dienen stalen hulpconstructies, zoals consoles te zijn voorzien van een zinklaag volgens NEN 1275.
  • De toegepaste bevestigingsmiddelen dienen van aluminium, roestvaststaal of kunststof te zijn.
     

11.4.5 Maattoleranties van geëxtrudeerde profielen

De maattoleranties van geëxtrudeerde aluminium profielen met de legering kwaliteit EN-AW 6060 of EN-AW 6063 dienen te voldoen aan NEN-EN 12020-2. Voor de overige legeringen gelden de maattoleranties volgens NEN-EN 755-9.

11.4.6 Maatvoering

De buitenmaten van een zonwering mogen ten opzichte van de nominale maten niet meer afwijken dan plus of min 1,5 mm per meter. De maatvoering tussen beweegbare en vaste delen moet zodanig zijn dat de zonwering zonder problemen kan functioneren. De lineaire uitzettingscoëfficiënt dient men in acht te nemen.

11.4.7 Zon- en lichttoetreding

Zon– en lichttoetredingsfactoren
In ons land is sprake van een zeer afwisselend klimaat. Zonneschijn en bewolking wisselen elkaar, soms met zeer korte pauzes, af. Daarnaast spelen de wisselende windkrachten een grote rol bij het al dan niet gebruiken van de zonwering. Een zonwering heeft als functie het weren van zoninval en het regelen van lichtinval. Om te bepalen met welke waarde men bij een bepaald type zonwering met deze functie kan rekenen, onderscheiden we het volgende:

  • Lichttoetredingsfactor aangeduid als ?v-waarde (voorheen LTA)
  • Zontoetredingsfactor aangeduid als g-waarde (voorheen ZTA)


De wijze van gebruik van de ruimte zal bepalen welke waarde het zwaarst weegt voor de gebruikers. Wanneer daglichtregeling naar behoefte belangrijk is kan men kiezen voor een buitenzonwering systeem met een regelbare ?v -waarde. Een alternatief is, naast het toepassen van een buitenzonwering, ook een binnenlichtwering aan te brengen om zo tot een optimaal systeem te komen, bij voorkeur in een geautomatiseerd systeem.

Warmtetoetreding
Indien de warmtebelasting (thermisch comfort) in het gebouw belangrijk is, zal men kiezen voor een systeem dat de g-waarde regelt. De warmtetoetreding wordt dan geregeld zodat naast een goed binnenklimaat grote besparingen worden bereikt op de installatie van een verwarming, koeling en luchtbehandeling systeem en de exploitatie- en energiekosten daarvan. Een TNO rapport is hierover beschikbaar.

Warmtelast (warmtetoetreding) of wel gtot –waarde genoemd, is een classificatie om de mate van opwarming door de zon van de ruimte door het raam inclusief de zonwering te definiëren cq te bepalen. De klassen volgens NEN-EN 14501 laten zich dan het beste als volgt omschrijven:

Warmteclassificatie volgens NEN-EN 14501

11.4.7 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Warmte.jpg

Lichttoetreding
Indien naast de warmtelast, de lichttoetreding (visueel comfort) van belang is voor een goede werkplekomgeving, dan spelen de volgende aspecten veelal een rol:

  • Doorzicht: zicht van binnen naar buiten
  • Privacy: zicht van buiten naar binnen.
  • Schittering: vermogen om de helderheid van de zoninstraling te verminderen.


Al deze aspecten zijn vastgelegd in klassen volgend de norm NEN EN 14501. In deze norm zijn de thermische en visuele eigenschappen van warmte- en lichtregeling geclassificeerd en wel als volgt:

Classificatie warmte- en lichtregeling

11.4.7 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse.jpg

Doorzicht
“Doorzicht” is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de geschiktheid om een goed contact met buiten aan te geven c.q. te garanderen. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich het best als volgt omschrijven:

Lichttoetreding doorzicht

11.4.7 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Doorzicht.jpg

“Doorzicht” oftewel visueel contact met buiten wordt bepaald aan de hand van twee parameters, namelijk:

  • de normale/normale transmissie ?v ,n-n
  • het diffuus deel van de lichttransmissie ?v, n-dif

Aan de hand van deze waarden wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Privacy
“Privacy” is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de mate van inkijk in de ruimte te bepalen c.q. te garanderen. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich het best als volgt omschrijven:

Lichttoetreding privacy

11.4.7 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Privacy.jpg

Aan de hand van ?v ,n-n en ?v, n-dif wordt “privacy” oftewel inkijk van buitenaf bepaald. Aan de hand van deze waarde wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Schittering (glare)
“Schittering” (glare) is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de mate van reflectie op werkplekken (reductie van luminantie contrasten) aan te geven c.q. te garanderen. Een lichte kleur van het doek van de zonwering zal bijvoorbeeld meer licht in de ruimte “strooien” als een donkere kleur. Afgewogen zal dus moeten worden wat als behaaglijk/comfortabel wordt ervaren:

  • een als licht ervaren oppervlak met gering contact met buiten of
  • een donker oppervlak met diverse lichtpuntjes (directe schittering tot gevolg) en beter contact met buiten.


Klasse 2 is voor optimale beeldscherm-werkplekken toereikend. Bij klasse 3 en 4 wordt de ruimte steeds meer verduisterd en wordt kunstlicht veelal noodzakelijk. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich dan het beste als volgt omschrijven:

Lichttoetreding schittering

11.4.7 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Schittering.jpg

Schittering (glare) wordt bepaald aan de hand van de parameters ?v, n-dif, ?v ,n-n, ?v ,n-h. Aan de hand van deze waarden wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Zon- en lichttoetreding bij uitvalschermen
De g- waarde is berekend door TNO–Bouw en vastgelegd in het rapport B-92-0268 van 16 maart 1992. Uitgangspunten zijn:

  • Voor de zonhoogte, de zogenaamde altitude, is uitgegaan van een hoek van 45° en recht voor het scherm.
  • De windsnelheid is 1 m/sec.
  • De buitentemperatuur is 5 °C en de binnentemperatuur 20 °C.
  • De afstand van het scherm tot de gevel bedraagt 50 mm met vrije ventilatie.


De g-waarde hangt vooral af van de kleur van het doek. De kleuren groen en blauw hebben een lage transmissie - terwijl de kleuren wit en geel een veel hogere transmissiewaarde hebben. Het omgekeerde geldt voor absorptie terwijl de reflectiewaarde nauwelijks varieert.

Bij een hogere windsnelheid zal de g-waarde verder afnemen en de g-waarde zal bij schuin op de gevel staande zon en kleinere zonhoogte (laagstaande zon) toenemen.

Bij uitvalschermen zijn geen gegevens over de ?v waarde bekend.

Zon- en lichttoetreding bij screens
De g- en ?v waarden zijn berekend door de Technisch- physische dienst TNO-TH, afdeling Sectie Bouwkundige Systemen. Uitgangspunten zijn:

  • De zonhoogte bedraagt 45 graden recht voor het scherm.
  • De afstand van doek tot glas bedraagt 10 mm.
  • Windsnelheid 1 m/sec.
  • De waarden hangen af van de kleur en de uitvoering van het doek.


Zontoetredingsfactor op basis van dubbel glas 4/12/4-EN 14501.

Zon- en lichttoetreding bij buitenjaloezieën
De g-waarde is onder ander berekend door het Fraunhofer Institut für Solare Energiesysteme te Freiburg en Bartenbach Lichtlabor Prüfinstitut te Innsbruck. Uitgangspunten zijn:

  • Complete zonwering is gemeten.
  • Afstand zonwering tot gevel 50 mm met vrije ventilatie.
  • Windsnelheid 1 m/sec.
  • Lamelstand optimaal ten opzichte van de zonnestand.


De g-waarde hangt af van de lamelvorm en in beperkte mate van de kleur van de lamel maar zal zich bewegen tussen 0,04 en 0,19. Omdat bij dit type zonwering de lichtinval naar behoefte is te regelen, is de ?v waarde variabel. Donker gekleurde lamellen reduceren de lichtreflectie. Er zijn systemen ontwikkeld waarbij het mogelijk is de lamelstand van de bovenste lamellen te laten afwijken van de rest waardoor extra daglicht in de ruimte wordt toegelaten (ook wel genoemd daglichttransport). Zo kunnen kosten op gebruik van verlichting worden bespaard.

Zon- en lichttoetreding bij zonnerooster en schoepenzonwering
Van deze systemen zijn geen onderzoeken naar ?v en g- waarden gedaan. De systemen zijn zo flexibel toepasbaar dat per project een berekening zou moeten worden gemaakt. Bij vaste, uitkragende roostersystemen is de mate van uitkraging en de lamelafstand bepalend voor de g- waarde. Immers wanneer de zon lager staat zal er meer ongehinderde zoninstraling op het glas plaats vinden.

Vooral de beweegbare systemen zullen een gunstige g- waarde kunnen bereiken waarbij de ?v waarde variabel zal zijn omdat de lichtinval naar behoefte regelbaar is.

Resonantie of ander geluid onder invloed van wind zou zich in de praktijk voor kunnen doen. Dit is sterk afhankelijk van de specifieke bouwkundige omstandigheden, montageondergrond, afmetingen, windkrachten op de gevel, enz.

Het VMRG Zonwering bedrijf kan hiervoor geen aansprakelijkheid aanvaarden. Windonderzoek in de ontwerpfase van het gebouw wordt daarom aanbevolen.

11.4.8 Windkrachten

Elk zonweringsysteem kan functioneren tot een bepaalde windbelasting. Naast allerlei andere overwegingen speelt ook de toelaatbare windkracht een rol bij de keuze van een zonweringsysteem. Hoe hoger de windbestendigheid, hoe vaker en langer de specifieke zonwering kan worden gebruikt; ieder zonweringtype heeft  echter een grens als het gaat om de windvastheid. Derhalve is bij elektrisch bediende zonwering toepassing van een windbeveiliging als hulpmiddel noodzakelijk.

De situering van het project speelt een belangrijke rol bij de windbelasting. Is het een vrijstaand project of staan er andere projecten in de onmiddellijke omgeving.

De toelaatbare windbelasting wordt ook beïnvloed door de hoogte van het project en op welke wijze het systeem op de bouwkundige constructie wordt aangebracht. Zie onderstaande tabel.

Beaufortschaal (geldend voor gemiddelde windsnelheden)

11.4.8 Zonwering_Constructies_Windkracht_Beaufort.jpg

Windtunnelonderzoek
Voor hoge gebouwen, gebouwen met een afwijkende vormgeving en gebouwen op een kritische locatie wordt de opdrachtgever aanbevolen om een windtunnelonderzoek uit te laten voeren. Daarmee zijn de gebouwspecifieke waarden voor de windbelasting te bepalen. Aan bevolen wordt om bij de uitvoering en de analyse van het windtunnelonderzoek “CUR Aanbeveling 103” aan te houden.

11.4.9 Europese productnormen m.b.t. CE-markering

Algemene informatie over de CE-markeringsplicht van bouwelementen
Sinds april 2006 is de markeringsplicht voor luiken en zonwering conform de “Bouwproductenrichtlijn” wettelijk voorgeschreven. Deze richtlijn eist van fabrikanten een conformiteitbeoordeling van hun pasklare bouwproducten. De focus ligt hierbij op “pasklare” elementen. Bij de CE-markering van afzonderlijke bouwonderdelen, zoals profielen, is niet voorzien. Wanneer een pasklaar bouwproduct voldoet aan de prestatie- en veiligheidseisen van de NEN EN 13561 resp. NEN EN 13659-norm dan is de fabrikant verplicht een overeenkomstige conformiteitverklaring bij zijn product af te geven. Voor het documenteren van de conformiteit dient o.a. het CE-teken op het bouwproduct zelf en bovendien op de montage- en gebruikershandleiding te worden aangebracht.

Voor een verdere verklaring van de bouwproductenrichtlijn en de conformiteitbeoordeling, volgen nu eerst de definities van de belangrijkste begrippen die in dit verband worden gebruikt.

Bouwproductenverordening 305/2011/EU CPR
Deze verordening is geldig sinds 1 juli 2013. Hierin zijn de basiseisen betreffende veiligheid en prestatie voor bouwproducten vastgelegd.

Bouwproduct
“Bouwproduct” beschrijft een product dat wordt gefabriceerd om duurzaam in de civiele techniek en bouwtechniek te worden gebruikt. Het bouwproduct, zoals een aanbouw- of opzetelement kan zowel hand- als kracht aangedreven zijn.

Fabrikant
Als fabrikant wordt aangeduid de producent die de hierboven beschreven bouwproducten in omloop brengt. De bouwproductenrichtlijn concentreert zich daarbij op “pasklare” bouwproducten. Daaronder moeten producten worden verstaan die “klaar zijn om geïnstalleerd” te worden. Fabrikant volgens de bouwproductenlijn is dus het bedrijf dat het bouwproduct produceert. Opgelet: Ook een montagebedrijf kan producent zijn wanneer dit een bouwelement produceert waarin het componenten van verschillende leveranciers pasklaar samenvoegt.

CE-markering
De CE-markering heeft altijd betrekking op een concreet product en geeft aan dat aan alle eisen van in aanmerking komende EU-richtlijnen wordt voldaan. De afkorting CE staat voor Communauté Européenne en betekent in het Nederlands: Europese Gemeenschap. De CE-aanduiding is een administratief kenmerk. Het informeert de verantwoordelijke bestuurders over het feit dat er een bewijs van conformiteit bestaat. Het CE-kenmerk kan als “technisch paspoort” van het product binnen de EG worden omschreven dat door de ondernemer op eigen verantwoording wordt aangebracht.

Conformiteit
Conformiteit betekent overeenkomstigheid met de doorslaggevende technische bepalingen resp. prestatie- en veiligheidseisen.

Conformiteitverklaring
Met de conformiteitverklaring bevestigt de fabrikant dat aan alle relevante prestatie- en veiligheidseisen wordt voldaan en dat alle op dat moment geldende normen en richtlijnen in acht worden genomen.

Beproevingsmethode
De Nederlandse norm NEN EN 1932 specificeert de testen welke moeten worden toegepast om de weerstand tegen windbelasting te bepalen voor zonneschermen en luiken die zijn ontworpen om te worden gebruikt voor ramen/deuren of gevels en geleverd zijn als een complete eenheid.

Gevolmachtigde prestatie-eisen
Deze eisen komen overeen met de werkopdracht van de Europese-commissie. Conform de norm bouwproducten NEN EN 13561 resp. NEN EN 13659 dient verplichte melding van de prestatie-eisen van de windbelasting eigenschappen plaats te vinden.

Bouwtype controle
De productcontrole door de fabrikant van eenzelfde type bouwproduct van een serie wordt omschreven met typecontrole. Hierbij wordt gecontroleerd of de technische specificaties met de norm overeenkomen. De in de bouwproductnorm NEN EN 13561 en NEN EN 13659 vastgelegde procedure in hoofdstuk 4, maakt de afzonderlijke controle van ieder element ter plaatse overbodig. Een eerste keuring door een onafhankelijk keuringsinstituut is dus niet noodzakelijk.


Prestatie- en veiligheidseisen volgens NEN EN 13561 resp. NEN EN 13659

NEN EN 13561
Deze norm legt de prestatie-eisen vast waaraan de in de norm gedefinieerde zonneschermen, die aan gebouwen zijn bevestigd, moeten voldoen. De norm behandelt ook gevaren die kunnen optreden bij productie, transport, montage, bediening en onderhoud.

Deze norm is van toepassing op verticale schermen en uitvalzonwering

Het belangrijkste criterium in de norm is de windweerstand. De producten worden hierbij in verschillende categorieën ingedeeld, waarbij elke categorie met een gedefinieerde winddruk overeenkomt.

NEN EN 13561

11.4.9 Zonwering_Constructies_Prestatie_NEN13561.jpg


Deze norm legt de prestatie-eisen vast waaraan de in de norm gedefinieerde zonwering, die aan gebouwen zijn bevestigd, moeten voldoen. De norm behandelt ook gevaren die kunnen optreden bij productie, transport, montage, bediening en onderhoud.

Deze norm is van toepassing op buitenjaloezieën, rolluiken, schuifframes, luiken en vouwluiken.

Het belangrijkste criterium in de norm is de windweerstand. De producten worden hierbij in verschillende categorieën ingedeeld, waarbij elke categorie met een gedefinieerde winddruk overeenkomt.

NEN EN 13659

NEN EN 13659

11.4.9 Zonwering_Constructies_Prestatie_NEN13659.jpg

Voor beide normen geldt: De klasse 0 komt overeen met een niet vereiste of niet gemeten prestatie, dan wel een product dat niet voldoet aan klasse 1.

11.5 Oppervlaktebehandelingen

11.5.1 Inleiding

Binnen dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de oppervlaktebehandeling die aluminium gevelelementen ondergaan. Achtereenvolgens worden de aan het aluminium, coaten, anodiseren en band gelakt aluminium te stellen eisen behandeld. Ten slotte komt partijkeuring aan bod.

11.5.2 Oppervlaktebehandeling aluminium

Algemeen
Aluminium kan om technische en esthetische redenen van een oppervlaktebehandeling worden voorzien.

Om het oorspronkelijke uiterlijk en de kwaliteit van de beschermlaag zo goed mogelijk te behouden, moet aangehecht vuil verwijderd worden. Periodieke reiniging levert dan ook een belangrijke bijdrage tot het verlengen van de levensduur en het behoud van het uiterlijk (zie Technisch en Esthetisch onderhoud).

Het aanbrengen van een oppervlaktebehandeling op aluminium gevelelementen kan gebeuren door natlakken en poederlakken, anodiseren  of kwalitatief vergelijkbare systemen zoals bijvoorbeeld bandlakken bij platen.

Aluminium profielen worden op handelslengte van een oppervlaktebehandeling voorzien. Pas daarna vinden de mechanische bewerkingen zoals zagen, boren, frezen en stansen plaats.

In elk geval moet het toegepaste aluminium uit de juiste legering zijn samengesteld en de voorgeschreven mechanische eigenschappen bezitten.

Het oppervlak van de profielen dient na voorbehandeling vrij te zijn van corrosiehuid, schilfers, stof, smeermiddelen, handafdrukken of elke andere contaminatie die nadelig is voor de eindafwerking.

Om een goede kantendekking bij het coaten te krijgen, dienen de hoeken van geëxtrudeerde profielen aan de buitenzijde van de gevels te zijn voorzien van een afrondingsstraal van minimaal 0,5 mm.

In verband met de oppervlakteruwheid wordt verwezen naar de norm EN 12020-1. De geëxtrudeerde zichtbare oppervlakte zal vrij zijn van afwijkingen die nadelig zijn voor het bedoeld gebruik. Op plaatsen van extrusiestrepen en andere kleine afwijkingen mogen de waarden Rz en Ra respectievelijk 9 µm en 2 µm niet overschrijden indien bepaald overeenkomstig de normen EN ISO 4287 en EN ISO 4288. Elke verkleuring of andere kleine oppervlakteafwijking die naar alle waarschijnlijkheid zal weggenomen worden door de bedoelde voorbehandeling is aanvaardbaar.

Snij- en knipkanten van te lakken plaat voor buitentoepassing mogen vóór de oppervlaktebehandeling geen scherpe kanten en/of bramen bevatten. Het nog te behandelen aluminium moet zodanig worden opgeslagen en/of vervoerd, dat vochtvorming of corrosie op het aluminium wordt voorkomen.

Coaten
Algemeen

Voor het coaten van aluminium kan men kiezen uit de in onderstaande tabel genoemde lakprocedures en -systemen.

Lakprocedures en -systemen

11.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Lakprocedures.jpg


Diverse nieuwe laksystemen en applicatiemethoden zijn in ontwikkeling. Wellicht kunnen deze, mits goedgekeurd volgens Qualicoat, een plaats gaan innemen naast de reeds bestaande systemen en methoden. Moffelen geschiedt doorgaans bij een objecttemperatuur van circa 120°C tot circa 250°C. Afhankelijk van het toe te passen type isolator wordt voor of na de oppervlaktebehandeling het geïsoleerde profiel samengesteld.

Bij omgevingstemperatuur drogende twee componentenlakken mogen eventueel door een warmtebehandeling versneld worden uitgehard, mits deze bewerking plaatsvindt volgens de voorschriften van de lakleverancier.

De coating moet gelijkmatig van kleur en glansgraad zijn en goed dekken. Bij het boordelen van de partij mogen geen storende verschillen in kleur en glans tussen de afzonderlijke werkstukken waarneembaar zijn. Het is aan te bevelen om de kleur en glansgraad voor de applicatie door middel van monsters vast te leggen. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte zichtvlakken.

Directe zichtvlakken zijn die vlakken die men ziet aan de buiten- en binnenzijde van gevelelementen in toestand met gesloten beweegbare delen. Indirecte zichtvlakken zijn die vlakken die alleen zichtbaar zijn wanneer een beweegbaar deel geopend is. Op indirecte zichtvlakken moet de coating zodanig zijn aangebracht dat het grondmateriaal niet meer zichtbaar is.

Aan het oppervlak onder glaslatten, isolatoren en andere niet in het zicht zijnde delen worden geen eisen gesteld. Indien de beschreven kwaliteit eveneens voor het indirecte zichtvak moet worden aangehouden, moet dit in de bestelling speciaal worden vermeld. Directe zichtvlakken dienen op tekening te worden aangegeven door het VMRG Zonwering bedrijf aan het applicatiebedrijf. De coating moet gelijkmatig van kleur en glansgraad zijn en goed dekken. Bij het beoordelen van de partij mogen geen storende verschillen in kleur en glans tussen de afzonderlijke  werkstukken waarneembaar zijn. Het is aan te bevelen om de kleur en glansgraad voor de applicatie door middel van monsters vast te leggen.

Als gevolg van het elektrostatisch spuit procedé is het niet altijd mogelijk op verdiept gelegen delen de lak volledig dekkend aan te brengen. Aan de hechting van een eventuele oppervlaktebehandeling van isolatoren (kunststofdelen) kunnen geen eisen worden gesteld.

Indien het geïsoleerde profiel uit twee verschillende profielen is samengesteld, is het mogelijk om elk profiel een andere oppervlaktebehandeling te geven.

De verhoogde eisen aangaande de oppervlaktebehandeling gelden in dat geval uitsluitend voor het buitenste profiel dat met het buitenmilieu in aanraking komt.

Voor het profiel aan de binnenzijde van de gevel, dat niet is blootgesteld aan weersinvloeden, en voor gevelelementen in niet -vochtige binnensituaties, gelden slechts de eisen uit Keuringseisen coating: "Gevelelementen in niet-vochtige binnensituaties". De eisen aan kleur en glans en de punten ten aanzien van hechting, hardheid en stootvastheid volgens Qualicoat blijven onverkort van kracht. Het is mogelijk om gelakte profielen over te schilderen. Dit dient echter in nauw overleg met een deskundig schildersbedrijf of applicatiebedrijf te gebeuren.

Voorbehandelen
De voorbehandeling dient te geschieden volgens de eisen van Qualicoat of G.S.B. (Gütegemeinschaft für Stückbeschichtung).  Voor toepassingen in agressieve omgeving (kustgebied....) kan bij het beitsen een eis aan de gewichtsafname van 2 g/m² gesteld worden conform Qualicoat Seaside. De opslagtijd tussen deze  voorbehandeling en het nat- of poederlakken is maximaal 16 uur.

Daarnaast mag als voorbehandeling worden gekozen voor het zogenaamde “voor-anodiseren” als het laksysteem ook voldoet aan de eis van beproeving met de zure (pH-3) zoutsproeitest volgens Qualicoat.

Het “voor-anodiseren” (ook wel flash-anodiseren of pré-anodiseren genoemd) wijkt op een aantal punten, zoals laagdikte en sealing, af van het gebruikelijke anodiseerproces. Deze alternatieve voorbehandelingsmethode is onderdeel van het volledige laksysteem en dient derhalve door hetzelfde applicatiebedrijf in één aaneengesloten arbeidsgang te worden uitgevoerd.

Keuringseisen coating
Systeemkeuring
Het applicatiebedrijf dient in het bezit te zijn van een geldig Qualicoat of GSB Label. Alle coatings en coatingsystemen moeten voldoen aan de eisen van Qualicoat of GSB. Bij de systeemkeuringen wordt o.a. door middel van laboratoriumproeven de geschiktheid beoordeeld voor buitentoepassingen.

Mechanische bewerkingen
De coating mag niet afspringen bij mechanische bewerkingen.

Uiterlijk
Beschadigingen en onvolkomenheden:

  • De coating mag op het directe zichtvlak geen beschadigingen vertonen waardoor het metaal zichtbaar wordt.
  • Bij het bezien van de gecoate zichtvlakken, loodrecht (90°) tot onder een hoek van 60° op het oppervlak, mogen tijdens de ingangskeuring voor montage, op een afstand van 3 meter, met daglicht, geen gebreken storend zichtbaar zijn zoals beschadigingen, ruw oppervlak, zakkers, insluitingen en gaten.


Kleur en glansgraad
De coating moet wat kleur en glansgraad betreft gelijkmatig en dekkend zijn.

  • Voor toepassing buiten geldt een beoordelingsafstand van 5 meter;
  • Voor toepassing binnen geldt een beoordelingsafstand van 3 meter.

Opgemerkt moet worden dat poederlaksystemen meestal minder glad en strak zijn dan natlak systemen. Bij toepassing van een metallic-coating is het gewenst in verband met tintverschillen, dat het VMRG Zonwering bedrijf vooraf in overleg treedt met de opdrachtgever.

Laagdikte
De gemiddelde laagdiktes in micrometer voor laksystemen dienen minimaal te voldoen aan de eisen genoemd in tabel Gemiddelde laagdikte in micrometer.

Poederlakken worden doorgaans in één laag aangebracht. Indien de voorbehandeling heeft plaatsgevonden middels het zogenaamde “voor-anodiseren” en bij ventilatieroosters en gemoffeld beslag, hoeft de laagdikte, ook bij verhoogde factoren, slechts te voldoen aan de laagdikte-eisen volgens de normale belasting. Indien de opdrachtgever dit specifiek verlangt, kan ook een laagdikte conform verhoogde factoren worden toegepast. De laagdikte mag niet zo dik zijn dat constructies niet meer functioneren.

Gemiddelde laagdikte in micrometer

11.5.2 Zonwering_Behandeling_Coating-dikte.jpg

Bij de aanvraag dient door de opdrachtgever te worden vermeld of het project wordt blootgesteld aan verhoogde risicofactoren zoals:

1. Omgevingsfactoren

  • Ligging binnen 25 km van de kust (zout neerslag)
  • Ligging direct boven maaiveld (opspattend vuil)
  • Ligging boven water (condens)
  • Stedelijk gebied (uitstoot verbrandingsgassen)
  • Industriële omgeving (uitstoot chemicaliën, rookgassen, ertsstof)
  • Verkeerbelasting (zwavelverbindingen, stikstofverbindingen, stofdeeltjes van remvoeringen, ijzer- en koperdeeltjes van railverkeer)
  • Overdekte gebieden (geen beregening)
  • Bevuiling door dieren (honden, katten, vogels).


2. Gebruiksfactoren

  • Moeilijk bereikbaar voor doelmatige reiniging
  • Veel handeling (bijvoorbeeld deuren)


3. Oriëntatiefactoren

  • Ongunstige ligging op de zon
  • Weinig beregening

In verband met laagdiktemetingen mag geen enkele meting minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte, met inachtneming van Partijkeuring.

Anodiseren
Algemeen

Ten behoeve van het anodiseren moet worden uitgegaan van aluminium in een anodiseerkwaliteit om te voorkomen dat bij het anodiseerproces gebreken, zoals hinderlijke kleurverschillen en vlekken, ontstaan.

De anodiseerlaag beschermt het aluminium. Om de esthetische belevingswaarde van de anodiseerlaag te verhogen, kan deze in kleur worden uitgevoerd.

De kleur wordt mede bepaald door de legering van het materiaal (waardoor er kleurverschil kan ontstaan) en het al dan niet toepassen van een voorbewerking ( zie onderstaande tabel).

Indien de opdrachtgever een mechanische voorbewerking verlangt, verdient het aanbeveling de gewenste oppervlaktegesteldheid vast te leggen aan de hand van proefstukken.

Overleg tussen opdrachtgever en het VMRG Zonwering bedrijf over de keuze van de diverse kleurmethoden is aan te bevelen. Verder verdient het aanbeveling proefstukken te laten vervaardingen van zowel de toe te passen profielen alsook van de beplatingen. Indien na het sealen het oppervlak met waspreparaten of siliconen wordt behandeld, kan dit later nadelig zijn voor de hechting van bijvoorbeeld kitten en lijmen.

De kleur van geanodiseerde lasnaden alsmede gebogen platen en profielen kan in belangrijke mate afwijken van het aangrenzende materiaal. Het is mogelijk om geanodiseerde profielen en platen over te schilderen. Dit dient echter in nauw overleg met een deskundig schildersbedrijf te gebeuren.

Voorbewerking
De gewenste voorbewerking wordt overeengekomen tussen het VMRG zonweringsbedrijf en de opdrachtgever.

Indien niet anders is overeengekomen wordt VB 6 geleverd.

Aanduiding voorbewerking

11.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Voorbewerking.jpg

Keuringseisen anodiseerlagen
Systeemkeuring
Anodiseren geschiedt volgens de eisen van Qualanod. Het anodiseerbedrijf moet in het bezit zijn van het Qualanod certificaat en moet voldoen aan de vigerende Qualanod voorschriften. Bij de systeemkeuringen wordt o.a. door middel van laboratoriumproeven vastgesteld of aan de gestelde eisen wordt voldaan. Alle anodiseerlagen dienen te voldoen aan de kwaliteitseisen betreffende:

  • Sealing
  • Corrosieweerstand
  • Uiterlijk
  • Laagdikte


Uiterlijk
Beoordeling van het uiterlijk dient plaats te vinden bij daglicht loodrecht op het oppervlak op een afstand van 3 meter voor binnenwerk en 5 meter voor buitenwerk. Indien gewenst, vindt controle op kleur plaats volgens kleurmonster / grensmonsters. Wanneer voor het vastleggen van een kleur, kleurmonsters worden gebruikt, dient de voorbehandeling dezelfde te zijn als bij het te leveren product. Voor de beoordeling van de gemonteerde VMRG gevelelementen gelden de criteria als vermeld in Controle van Montage van VMRG gevelelementen op de bouwplaats.

Laagdikte
De laagdikte van de anodiseerlaag moet voor de zonweringen die aan de buitenlucht zijn blootgesteld, voldoen aan Qualanod klasse 15. Dit houdt in dat de gemiddelde laagdikte ten minste 15 micrometer dient te zijn. Voor die delen van een geïsoleerd profiel die niet aan de buitenlucht zijn blootgesteld, en voor binnenzonwering, dient de gemiddelde laagdikte ten minste 10 micrometer te bedragen. Geen enkele meting mag minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte resp. meer bedragen dan 35 micrometer, dit met inachtneming van Partijkeuring. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld bij verhoogde factoren) kan op voorschrift van de opdrachtgever een gemiddelde laagdikte van ten minste 25 micrometer worden toegepast.

Bandgelakt aluminium
Onder bandgelakt aluminium (Coilcoating) wordt verstaan; aluminium dat als vlakke band in continu proces wordt voorzien van één of meer lagen kunststof, lak of folie.

Bij toepassing van bandgelakt aluminium in gezette uitvoering, bijvoorbeeld beplating, is het raadzaam enkele proefstukken te beoordelen op vermindering van corrosieweerstand. De wijze van bewerken, zoals de grootte van afrondingsstraal bij zettingen, kan corrosieweerstand verminderen.

Partijkeuring
Keuring van een partij geschiedt aan de hand van een steekproef, onder aanname van een normale verdeling van de eigenschappen over de partij. Onder partijgrootte dient te worden verstaan de totale hoeveelheid ter keuring aangeboden producten van gelijke aard of samenstelling.

De keuringsprocedure is gebaseerd op ISO 2859, waarin de steekproefgrootte een functie is van de partijgrootte. Uit de te keuren partij dient aselect het voor de steekproef benodigde aantal stuks te worden getrokken. De steekproefomvang is afhankelijk van de partijgrootte en moet voldoen aan het in onderstaande tabel gestelde.

De partij wordt geacht te voldoen aan de eisen, indien het aantal producten uit de steekproefgrootte dat niet voldoet aan de eisen, kleiner is dan of gelijk aan het toegestane aantal volgens onderstaande tabel.

Steekproefgrootte in relatie tot partijgrootte

11.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Steekproefgrootte.jpg

11.6 Doek

11.6.1 Inleiding

Deze richtlijn verschaft de vakhandelaar een basis voor zijn adviezen, helpt hem om inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van zonweringdoek en de grenzen van de technische mogelijkheden en stelt hem in staat om de gebruiker van een zonweringinstallatie de specifieke eigenschappen van de materialen uiteen te zetten. Deze richtlijn ondersteunt ook deskundigen bij hun opdracht en helpt hen om de grenzen van de weeftechnieken, het gebruik van zonweringdoek te beoordelen. Tot slot kan de richtlijn ook gebruikt worden om geschillen en meningsverschillen te vermijden. De richtlijn beschrijft de huidige stand van de techniek bij de belangrijkste toepassingen. Het is niet mogelijk om alle varianten in de eigenschappen op te nemen, aangezien de ontwikkeling van nieuwe materialen en verwerkingsmogelijkheden onverminderd evolueert.

Dat geldt in het bijzonder voor het domein van de lijmtechnieken, waar het op dit ogenblik weinig zin heeft in te gaan op de verschillende procedés als hotmelt (vloeibare lijm), kleefband, hoge- frequentielassen of ultrasoon lassen, aangezien de ontwikkeling van deze nieuwe methoden nog volop aan de gang is. Het doel van deze richtlijn is om een voorstelling te geven van de specifieke producteigenschappen bij de fabricage en verwerking. De eigenschappen gelden als minimumnorm bij een normaal gebruik van de zonweringinstallatie. De in deze richtlijn voorgestelde minimumnormen zijn afkomstig uit de productie- en verwerkingsvoorschriften van de belangrijkste fabrikanten. Door de opleiding van de medewerkers in de bedrijven en door de voortdurende ontwikkeling van de verwerkingstechniek en de zonweringinstallaties zelf overtreft het product zonweringdoek in de meeste gevallen de beschreven minimumnorm. Deze richtlijn werd uitgewerkt door BKTEX in samenwerking met ondermeer Romazo en Verozo en andere Europese federaties van fabrikanten van zonwering, weverijen en confectioneurs, alsook met een expertisebureau.

11.6.2 Zonweringdoek uit technische weefsels

De basisfunctie van een zonweringdoek kan duidelijk uit de term zelf afgeleid worden: het weren van te veel warmte en zonlicht. Het zonweringdoek uit technische weefsels vervult tegelijk een functionele en een decoratieve opdracht. Technische weefsels moeten voldoen aan strenge technische eisen en worden tijdens het productieproces onderworpen aan uitgebreide laboratoriumtests.

Parameters zoals oppervlaktegewicht, maximale trekkracht, maximale rekbaarheid, doorscheurkracht, waterdrukbestendigheid, waterafstotendheid, lichtechtheid, weerbestendigheid, UV- stralingbestendigheid en andere eigenschappen worden gemeten volgens de erkende normen. Die waarden zijn gegarandeerd en worden vermeld in de technische gegevensfiches van de weefselproducenten. Alle weefsels kunnen min of meer transparant en/of geperforeerd uitgevoerd zijn. De maximale afmetingen van het doek worden bepaald door de fabrikant van het zonweringsysteem. Zonweringsystemen worden tegenwoordig in grote afmetingen geleverd en bijgevolg gaat het vaak om doeken met een zeer grote oppervlakte.

Het polyacryldoek voor een zonwering met een afmeting van bijvoorbeeld 6 x 3,5 m bevat bijna 100.000 m garen. Het is geweven met gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslagrichting, zodat één vierkante meter doek al ongeveer 4.500 m hoogwaardig, getwijnd garen bevat. Onvermijdelijk komen bij het spinnen en weven op dergelijke garenlengten kleine onregelmatigheden voor, die kunnen leiden tot insluitingen en knoopjes in het doek. Hoewel bij de confectie alleen technisch hoogwaardige weefsels gebruikt worden en in alle fasen van het productieproces streng gecontroleerd wordt, is het onvermijdelijk dat in een doek kleine onregelmatigheden te vinden zijn, in de vorm van zogeheten schoonheidsfoutjes”. Als voorbeeld geeft deze richtlijn enkele foto’s en afbeeldingen die kenmerkend zijn voor de huidige technische stand van zaken.

Polyacryl-weefsel
Het weefsel voor zonwerend doek wordt voor het merendeel uit dit materiaal vervaardigd. De vezels van de gebruikte garens zijn in de massa gekleurd en daardoor uiterst UV-bestendig. Door een chemische oppervlaktebehandeling worden de weefsels waterafstotend, olie- en vuilwerend en schimmeldodend gemaakt. Als de weefsels bovendien waterdicht gecoat worden, gebeurt dat enkelzijdig. De doekbanen hebben meestal een breedte van ± 120 cm, worden aan elkaar genaaid en opzij gezoomd. De breedte van de zomen en overlappingen kan verschillen afhankelijk van de fabrikant en de toepassing. De naden van de doekbanen bij knikarm- en verandazonwering lopen in de uitvalrichting.

Naadloze weefsels voor zonwering (breeddoek)
Zonweringdoek uit breeddoek wordt in de regel in de dwarsrichting naadloos verwerkt. Hierbij lopen de inslagdraden in uitvalrichting en de scheringdraden horizontaal. Bij een typische weefconstructie van acryl-zonweringstoffen met gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslag, heeft het doek in de uitvalrichting van de zonwering een duidelijk lagere stevigheid tegenover de verwerking van rollen van 120 cm.

Andere weefsels voor zonwering
Op de markt zijn ook andere weefsels verkrijgbaar die geschikt zijn voor gebruik als zonweringdoek, zoals bijvoorbeeld uit polyester, polypropyleen / polyolefine, enz. De stoffen worden in de regel verwerkt zoals de andere weefsels, door naaien of verkleven. De weefsels kunnen ook halftransparant of geperforeerd uitgevoerd zijn. Tegelijk bestaat de mogelijkheid van een eenzijdige waterdichte coating, die doorgaans op de van de zon afgekeerde kant is aangebracht. Voor de technische eigenschappen verwijzen we naar de gegevensfiches van de fabrikanten.

PVC doekweefsel
Dit weefsel is uit scheurvaste polyesterdraad vervaardigd. Na het weefproces wordt het doek in beide richtingen met hoge spanning opgerekt en met vloeibare PVC gefixeerd. Door dat proces krijgt het doek een grote vormvastheid en gaat het nog amper rekken. De weefselbanen verschillen in breedte, afhankelijk van de fabrikant en de verwerking kan zowel in de dwars- als de lengterichting gebeuren. Het doekgewicht bij deze weefsels is doorgaans beduidend hoger dan bij polyacrylstoffen en legt daardoor beperkingen op aan de maximale afmetingen. Ook kan zich door het hogere gewicht doorhanging voordoen. Door de coating worden de weefsels lasbaar. “Zijzomen” zijn bij verwerking in de dwarsrichting doorgaans niet vereist. Hier gelden in het bijzonder de verwerkingsvoorschriften van de fabrikanten.

Glasvezel screenweefsels
De glasvezelstrengen voor deze weefsels worden omhuld met een PVC laagje. Met het zo verkregen garen worden weefsels in verschillende breedten vervaardigd. Daarna volgt het fixeren door verhitting, zodat een versmelting van het weefsel plaatsvindt. Daardoor wordt de diagonaalstabiliteit van het gaasweefsel bereikt, zonder de doorzichtigheid te veranderen. De confectie vereist, naast het lassen van de banen, ook het stabiliseren van de zijkanten met smalle lasstroken. Hier gelden in het bijzonder de verwerkingsvoorschriften van de fabrikanten. Bij toepassing van dit weefsel moet sterk rekening gehouden worden met de belasting bij het oprollen, veroorzaakt door het hoge gewicht (tot bijna 550 g per vierkante meter). Doeken uit dit weefsel worden toegepast waar doorzichtigheid vereist is. Deze weefsels worden bij voorkeur in verticale systemen toegepast.

Polyester screenweefsels
Deze weefsels bestaan uit scheurvaste polyesterdraad. Na het weefproces wordt het doek in beide richtingen met hoge spanning opgerekt en met vloeibare PVC gefixeerd. Door dat proces krijgt het weefsel een grote vormvastheid en gaat het nog amper rekken.

Doeken uit dit weefsel zijn door hun geringe rekgedrag geschikt voor het beschaduwen van grotere oppervlakten. Afhankelijk van fabrikant en toepassing kan het weefsel met dwars- of langsnaden verwerkt worden. De zijranden worden dan ongezoomd of met zoomrand vervaardigd. De zomen voor de oprolas en het uitvalprofiel kunnen volgens de voorkeur van de fabrikant genaaid of gelast worden. Doeken uit dit weefsel worden toegepast waar doorzichtigheid vereist is en zijn geschikt voor horizontaal en verticaal gebruik.

Polyester weefsel
Op de markt zijn eveneens polyester, polypropyleen/polyolefine enz. verkrijgbaar die geschikt zijn als zonweringdoek. Ze worden genaaid en gelijmd zoals de andere weefsels. Tegelijk bestaat de mogelijkheid van een eenzijdige waterdichte coating, die doorgaans op de van de zon afgekeerde kant is aangebracht. Voor de technische eigenschappen wordt verwezen naar de gegevensfiches van de fabrikanten.

Waterdicht doek
Het waterdichtdoek is voornamelijk interessant voor de vakmannen die hotels, restaurants, cafés en de veeleisende klanten bedienen. Zijn vooruitstrevende technische prestaties maken het doek onmisbaar op vaste constructies die sterk onderhevig zijn aan de weersinvloeden en vervuiling. Tevens zorgt het waterdicht doek er ook voor dat u kunt genieten op uw terras het hele jaar door, zonder u zorgen te moeten maken bij de eerste regen.

Brandwerend doek
Het nieuwe brandwerend doek biedt een oplossing voor de eisen van openbare plaatsen namelijk veiligheid, decoratie en bescherming. Het brandwerend zonweringdoek bevat alle thermische en optische eigenschappen van een traditioneel doek met als plus de brandvertragende eigenschap. Dit nieuwe aanbod richt zich voornamelijk naar de horeca en openbare plaatsen.

11.6.3 Algemene toelichtingen en verklaringen betreffende doeken, confectie en systemen

De doekspanning
Horizontaal en schuin hangende doeken met veerspanning

De doekspanning wordt doorgaans verkregen door het gebruik van spanelementen zoals knikarmen of treksystemen, respectievelijk door verzwaring bij schuine installaties met een helling vanaf ongeveer 25 graden. Afhankelijk van de constructie ontstaat bij alle toepassingen doorhanging van het doek. Die wordt versterkt door een lagere hellingsgraad, een groter doekoppervlak, hier vooral door het eigen gewicht van het doek, en bijkomende invloeden zoals vocht en wind. In alle gevallen ontstaat een min of meer goed zichtbare doorhanging in het midden van het doekvlak, respectievelijk van de afzonderlijke stofbanen (Afbeelding 15 en Afbeelding 16). Bij het gebruik van breeddoek in de dwarsrichting ontstaat de doorhanging over het hele oppervlak. Het opvoeren van de doekspanning kan in het bijzonder bij de naden tot het uitrekken van de weefsels leiden. Dat uitrekken levert bij het afrollen van het doek duidelijk zichtbare rolvouwen op.

Door het over elkaar oprollen van die vouwen (Afbeelding 13) kunnen deze in de vorm van uitlopers naast de naden en in de afzonderlijke stofbanen zichtbaar worden en fenomenen zoals wafelpatronen in de hand werken. Die fenomenen worden door vocht nog versterkt en hoe zichtbaar ze zijn wordt mee bepaald door de lichtomstandigheden. Deze effecten worden ook door een grotere uitval en/of hogere doekspanning versterkt. Bij breeddoek in de dwarsrichting kunnen bij grotere breedte en uitval, door het ontbreken van de stabiliserende naden, loop- en oprolplooien ontstaan. Het gebruik van afzonderlijke doekrolondersteuning is bij breeddoek zonder bijzonder voorzorgs-maatregelen (versterkingsbanden e.d.) niet mogelijk.

Verticaal hangende doeken zonder veerspanning
Afhankelijk van de fabrikant kan het doek of weefsel met dwars- of langsnaden verwerkt worden. Hier moeten de eventuele voorschriften van de systeemfabrikant nageleefd worden. Bij doeken met langsnaden wordt de rolvouw ontwikkeling aan de naden en de buitenzomen bijzonder duidelijk, aangezien de naadspanning hier door de kleinere doekspanning niet gecompenseerd kan worden.

De invloed van de wind
De windbelasting, zowel bij trekken als drukken, wordt voor het grootste deel van de doeken weggenomen en voor een kleiner deel afgeleid naar de zonweringconstructie. Hiervoor wordt verwezen naar de EN 13561. Om de doeken en de zonweringconstructie te beschermen is het nodig om ze op te rollen, zodra de wind de door de fabrikant opgegeven windweerstandsklasse overschrijdt. Hier wordt in het bijzonder verwezen naar de bedieningsinstructies van de verschillende systeemfabrikanten. Bij automatische bediening moeten die voorgegeven limietwaarden ingesteld worden. Het overschrijden van de toegelaten windsnelheden leidt tot schade aan het doek en het frame van de zonwering. De windweerstandsklassen moeten voor elk afzonderlijk product bepaald worden aan de hand van het sinds 01.03.2006 voorgeschreven CE-label, overeenkomstig EN 13561. Zie Combinatie van metalen.

Het af- en oprollen van het doek en de gevolgen daarvan
De oprolas

De keuze van de diameter van de oprolas is zeer belangrijk omdat dit bepalend is voor de doorbuiging. Zie Doorbuiging.

Steunprofielen en doekrolondersteuning
Steunprofielen en doekrolondersteuning verhinderen zo veel mogelijk het doorbuigen van de oprolas en daardoor dus het doorhangen van het doek. De doekrolondersteuning moet in de buurt van naden of versterkingsstroken geplaatst zijn. Door de grotere wrijving bestaat, afhankelijk van gebruiksdoeleinden en de eventueel aanwezige automatische bedieningsinstallatie met frequentere op- en afrolcycli, het risico van vroegtijdige slijtage van stof en naaigaren.

Het doek in de omgeving van de doekrolondersteuning zal enigszins vuil worden. Bij gebruik van PVC doekweefsel en screenweefsels mag alleen doekrolondersteuning gebruikt worden op systemen waarbij de fabrikant dat toelaat. Bij gebruik van afzonderlijke doekrolondersteuning is een aangepaste loodrechte plaatsing tegenover de oprolas absoluut vereist, om een snellere slijtage te vermijden. In het algemeen zal de levensduur van een zonweringdoek door het gebruik van dergelijke doekrolondersteuning afnemen.

Doorhangen van het zonweringdoek
Het systeem brengt mee dat het doek enkel tussen oprolas en uitvalprofiel op spanning kan gehouden worden. Het gevolg is dat de zijzomen naar binnen kunnen uitwijken en zo bijdragen tot een komvormig doorhangen van het doek naar het midden. Bij een groot doekoppervlak (bij voorkeur bij een grote uitval) met beperkte helling kan overlapping van de stof bij het oprollen ontstaan. Dit effect wordt nog in de hand gewerkt wanneer zonwering als bescherming tegen de regen gebruikt wordt. Terwijl het afvloeien van de regen door de te geringe helling van de zonweringconstructie niet gegarandeerd is, kunnen in de zonwering een of meer waterzakken ontstaan. Het gebruik als bescherming tegen de regen kan leiden tot schade aan het doek en het frame van de zonwering. Hier dient in het bijzonder EN 13561 (gebruik van zonwering bij neerslag) nageleefd te worden.

Zomen en naden bij zonweringdoek genaaid of gelijmd
Zijzomen

In de regel worden deze doeken vervaardigd uit ± 120 cm brede banen, waarbij elke naad en zoom als versterking werkt. Het zijn ook de sterkst belaste delen van het doek. Zijzomen kunnen zowel via naai- als lijmmethoden tot stand komen. Bij het oprollen liggen de naden en zomen dubbel over elkaar gewikkeld (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan spanningen binnen de stofbanen, ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. Als men uitgaat van een stofdikte van ± 0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de oprolas. Dit fenomeen zorgt, afhankelijk van de uitval van de zonwering, voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en naden en zorgt daardoor voor een niet te vermijden doorhanging van het doek. De op de getroffen plaats ontstane wafelvorming wordt door de inwerking van weersinvloeden onvermijdelijk nog versterkt. Dit effect heeft echter geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Bij breeddoek worden in de regel geen zijzomen gebruikt maar zal men de buitenkanten van het weefsel door middel van verschillende lasmethoden e.d. verstevigen.

Naad in uitvalrichting
Zonweringdoek uit ± 120 cm brede rollen wordt in de uitvalrichting genaaid of gelijmd. Het voordeel daarvan is dat de trekspanning bij banendoeken, in tegenstelling tot de dwars verwerkte breeddoek, inwerkt op een hoger aantal scheringdraden. Bij een typische weefconstructie (polyacryl) van gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslag, biedt een dergelijke verwerking het doek in de kettingrichting een wezenlijk grotere stevigheid tegenover de inslagrichting. Vanwege die techniek komt het bij bepaalde weersomstandigheden en doekgrootten tot zogenaamde “wafelvorming” (Afbeelding 10). Dit effect kan door ongunstige lichtinval sterker zichtbaar worden. Deze wafelvorming wordt door de inwerking van vocht (luchtvochtigheid, regen) bijkomend versneld en versterkt. Wordt het daardoor “week” geworden doek nat opgerold, dan worden het wafelpatroon en de vouwen nog sterker ingeperst. Het overlappen van het doek met als gevolg de vorming van oprolplooien (Afbeelding 13) is ontoelaatbaar.

Door de onder punt “zijzomen” beschreven fenomenen van spanningsverschil bij het opwikkelen verschuift de stof en ontstaan diagonale vouwen rechts en links van de naad, die zich als wafelvormige patronen aftekenen. Hoe meer lagen doek opgerold worden, dat wil zeggen hoe verder de uitval van de zonwering, hoe groter de totale onderlinge verschuiving van de banen zal zijn en hoe sterker daardoor ook het inpersen van het wafelpatroon. De wafelvorming kan zich uitstrekken tot het midden van de stofbaan. Dit effect heeft echter geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Boven- en onderzoom genaaid
In de regel worden de boven- en onderzomen volgens de klassieke methode genaaid. Hierdoor kan aan de oprolas een verdikking ontstaan die in de dwarsrichting een aftekening op het doek kan geven.

Zomen en naden bij zonweringdoek uit pvc doekweefsel
Zijzomen en naden

Deze doeken worden volgens de instructies van de fabrikant geconfectioneerd uit verschillende brede banen. In de regel worden die afzonderlijke banen gelast en bij voorkeur in de uitvalrichting verwerkt. Uitzonderlijk kunnen ze ook gelijmd of genaaid worden. De onder punt 5.4.4.4 beschreven fenomenen van wikkelverschillen en over wafelvorming zijn ook hier van toepassing. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Naad in uitvalrichting
PVC doekweefsel met zijn bijzonder vormstabiele eigenschappen heeft de neiging om bij het oprollen vouwen te vormen. In sommige gevallen kan het doek zelfs dubbelplooien. Het verschijnsel heeft enerzijds te maken met de geringe elasticiteit van het doek en anderzijds met het hogere gewicht en de grotere belasting van de installatie die daarvan een gevolg is. Vanwege de fabricagetechniek ontstaat onder invloed van de weersomstandigheden en de grootte van het doek zogeheten “wafelvorming”. Dat effect kan door een ongunstige lichtinval nog sterker zichtbaar worden. Door de fenomenen van wikkelverschillen verschuift de stof en ontstaan er diagonale plooien rechts en links van de naad, die zich dan als wafelvormige patronen aftekenen. Hoe meer lagen doek opgerold worden, dat wil zeggen hoe verder de uitval van de zonwering, hoe groter de totale onderlinge verschuiving van de banen zal zijn en hoe sterker daardoor ook het inpersen van het wafelpatroon. De wafelvorming kan zich uitstrekken tot het midden van de stofbaan. Ook wanneer het weefsel dwarsnaden heeft of geen overlappende lasnaden in de uitvalrichting, heeft het doek de neiging om door zijn eigen gewicht in het midden door te hangen. Het resultaat is dat het “teveel” aan doek in het midden overlapt en ontoelaatbare vouwen gaat vormen. PVC doekweefsel is daarom niet in alle uitvoeringen en grootten geschikt voor elke zonweringinstallatie.

De voorgenoemde effecten hebben geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Zomen en naden bij glasvezel screendoek
In de regel worden deze doeken in de lengte of dwars geconfectioneerd uit banen met een breedte tussen 120 en 250 cm. De zijzomen worden voorzien van een versterkingsband om uitrafelen van de kanten te vermijden. Die lasband wordt doorgaans aangebracht op de binnenzijde van het doek.

Bij langsnaden liggen de naden en zomen van de opeenvolgende lagen stof op elkaar (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. spanningen binnen het doek. Als men uitgaat van een stofdikte van ± 0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de oprolas. Dit fenomeen zorgt voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en de naden en zorgt daardoor voor een niet te vermijden doorhanging van het doek.

Bij dwarsnaden doet het effect van spanningsverschil door het oprollen zich niet voor, maar wel kan zich bij het oprollen, door de verwerking van het doek (lassen, resp. naaien), plooivorming voordoen. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Screendoek uit glasvezel wordt gewoonlijk gebruikt voor verticale installaties tegen gevels. De maximale afmetingen vindt men in Hoofdgroepen. Bij horizontale installaties zijn bijzondere maatregelen vereist om een probleemloos oprollen te garanderen.

Zomen en naden bij polyester screendoek
In de regel worden deze doeken langs of dwars uit banen geconfectioneerd. De snijkanten worden bij confectie met naden in de dwarsrichting of bij naadloze verwerking in de langsrichting doorgaans niet gezoomd.

Bij langsnaden liggen de opgerolde naden en zomen dubbel op elkaar (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan spanningen binnen de stofbanen, ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. Als men uitgaat van een stofdikte van ± 0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de oprolas. Dat fenomeen zorgt voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en daardoor op voor een niet te vermijden doorhanging van het doek.

Bij dwarsnaden doet het effect van spanningsverschil door het oprollen zich niet voor, maar wel kan zich bij het oprollen, door de verwerking van het doek (lassen, resp. naaien) plooivorming voordoen. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Screendoek uit polyester wordt voor verticale en horizontale installaties gebruikt.

De maximale afmetingen vindt men in de informatie van de verschillende fabrikanten.

11.6.4 Toelichtingen en verklaringen van begrippen

Knik- en vouwstrepen
Deze ontstaan bij de confectie en bij het vouwen van het zonweringdoek. Het gevolg is dat bij tegenlicht op de plaats van de vouwen en knikken een donkere streep zichtbaar wordt, die lijkt op een potloodstreep. Deze strepen zijn beter zichtbaar bij lichte kleuren, minder bij donkere kleuren. Ze verminderen geenszins de levensduur noch de zonwerende eigenschappen van het zonweringdoek. Bij (her)bespanningen en reparaties is een vouw, door de manipulaties die ter plaatse vereist zijn, niet te vermijden. Het effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, functionaliteit en levensduur van de doeken.

Krijt- resp. streepeffect
Hierbij gaat het om lichte strepen van het impregneermiddel of het weefseloppervlak. Ze ontstaan door de manipulaties bij de confectie en het assembleren van de installaties. Vooral bij donkere kleuren zijn deze effecten, ondanks een zorgvuldige behandeling van de doeken, niet helemaal te vermijden. Het effect (Afbeelding 5) heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, functionaliteit en levensduur van de doeken.

Kleurverschillen tussen de doekbanen
Bij het nabehandelen van het oppervlak van polyacryl en andere vergelijkbare weefsels van verschillende productiepartijen kunnen lichte kleurafwijkingen optreden. Stalen of foto’s van weefsels kunnen geringe afwijkingen vertonen ten opzichte van de uiteindelijke levering. Dit feit heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Waterdrukbestendigheid
Doeken uit polyacryl of andere vergelijkbare weefsels zonder bijkomende coating zijn niet absoluut waterdicht. Polyacryl en dergelijke hebben een waterafstotende impregnering en worden overeenkomstig EN 20811 onderworpen aan een Schopper-test”. De waterdichtheid van polyacryl en vergelijkbare weefsels bedraagt nieuw > 32 mbar. Rond de naden is de door het naaiproces ontstane perforatie verantwoordelijk voor een wezenlijk lagere waterdrukbestendigheid. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Bij gelijmde naden vertoont de waterdrukbestendigheid geen verandering rond de naden.

Wafelvorming
Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Oprolplooien
Dit effect kan tot functionele beperkingen en scheeftrekken van de doeken leiden en heeft een wezenlijke invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Biesband aan de volant
Door de verschillende materialen en hun typische oppervlaktestructuur enerzijds en de verkrijgbare kleuren van biesband anderzijds, zijn verschillen in de kleur en/of oppervlaktestructuur niet te vermijden. Dit feit heeft echter geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Kleurafwijkingen ten opzichte van foto’s in patroonboeken
Afgedrukte foto’s kunnen het patroon van een zonweringdoek maar bij benadering voorstellen. Een exacte kleurweergave is niet mogelijk. Ook de opdeling van de banen en hun verbinding worden in de foto’s maar bij wijze van voorbeeld afgebeeld. Kleine afwijkingen in de voorstelling ten opzichte van het origineel vormen geen gebrek.

Kleurafwijkingen ten opzichte van kleurstaal collecties
Kleine afwijkingen tussen patrooncollectie en het eigenlijke doek zijn niet te vermijden, aangezien het staal en het doek uit verschillende productiepartijen afkomstig zijn. Geringe afwijkingen tussen staalboek en origineel zijn geen gebreken.

Kleurafwijkingen bij verschillende lichtomstandigheden
Afhankelijk van het waarnemingspunt en de lichtinval (zeker bij tegenlicht), kan het tot duidelijke verschillen in de kleurwerking van het weefsel komen die gedeeltelijk ook gewenst zijn. Het verdient daarom aanbeveling om bij de keuze van de stof ook die verschillende gezichtshoeken uit te proberen. Mogelijke kleurafwijkingen bij aanzicht of doorzicht zijn dan ook geen gebreken.

Bijzonderheden bij bedrukte dessins
Bij enkelzijdig bedrukt weefsel (Afbeelding 4) is het motief in het doek van de zonwering naar keuze langs binnen of buiten aangebracht. Het doorschijnen ervan is technisch mogelijk en gedeeltelijk ook gewenst. Bij tweezijdige bedrukte weefsels is een kleine verschuiving van de motieven van boven- en onderzijde technisch onvermijdelijk. Een mogelijke verschuiving van de motieven is dan ook geen gebrek.

Bijzonderheden bij jacquardgeweven doeken
Deze weeftechniek leidt automatisch tot een verschillend zicht van de boven- en onderzijde. Het effect vormt geen gebrek.

Lichtpuntjes en doorschijneffecten
Deze effecten ontstaan als gevolg van in de handel gebruikelijke onregelmatigheden van weefgaren en bij de verwerking ervan. Ze worden zichtbaar bij doorzicht en tegenlicht en zijn weeftechnisch niet te vermijden. Het effect vormt geen gebrek.

Speciale confectie
Bij speciale confectie kan vanwege de vormgeving een onregelmatig naadverloop optreden. Het gaat in die gevallen niet om gebreken.

Doorhangen van het zonweringdoek
Doorhanging is door het eigen gewicht van het doek en technisch niet te vermijden. Het fenomeen wordt nog aanzienlijk versterkt door de weersomstandigheden, waaronder wind en de toename van het eigen gewicht door vochtopname. Het effect heeft geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken, op voorwaarde dat de desbetreffende bedieningsinstructies van de fabrikanten worden nageleefd.

Het naaigaren
Door de verschillende materialen en verkrijgbare kleuren zijn verschillen in de kleurencombinatie van naaigaren en doek niet te vermijden. De grondkleuren moeten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd zijn. Eventuele kleurafwijkingen vormen echter geen gebrek.

De lijm- en lasmethoden
Als belangrijkste en meest gebruikte lijmmethoden vermelden we op dit moment:

  1. Vochthardende lijmen (hotmelt, vloeibare lijm)
  2. Hoge-frequentielassen met lasband
  3. Ultrasoon lassen met vochthardende lasband


Gekoppelde zonweringinstallaties
Er kunnen tussen het zonweringdoek en de naadafdekkingen patroonafwijkingen in horizontale of verticale richting ontstaan. Eventuele patroonafwijkingen zijn toelaatbaar.

Doekrolondersteuning
Afhankelijk van de uitvoering en constructie van de zonweringsinstallatie kan de ondersteuning van de oprolas en doekbespanning afzonderlijk of doorlopend gebeuren, om het optreden van doorhanging te verminderen of de doekbespanning optisch te verbergen. Bij afzonderlijke doekrolondersteuning kan vanwege omgevingsinvloeden op het oppervlak van de doekbespanning, resp. door de hogere wrijving die daar plaatsvindt, een grotere slijtage en vervuiling optreden in de omgeving van de doekrolondersteuning. In het bijzonder bij gekoppelde installaties met doorlopende bespanning is een duidelijke vervuiling in de buurt van de doekrolondersteuning niet te vermijden. In principe moet een afzonderlijke doekrolondersteuning altijd op een naad of versterkingsstrook aangebracht zijn.

Gebruik van de zonwering tegen de regen
Het gebruik van zonwering bij regen is geregeld in EN 13561 dat nageleefd dient te worden. Zoniet kan door waterophoping op het doekoppervlak (waterzak) schade ontstaan aan het weefsel alsook aan de zonweringinstallatie. Nat opgerolde doeken moeten bij de eerstvolgende gelegenheid gedroogd worden om schimmelvorming e.d. tegen te gaan.

11.6.5 Waterdichtheid

Geweven zonweringdoek algemeen
Zonweringdoek is niet waterdicht. Zoals bij elk weefsel zijn er ook hier microporeuze kleine openingen tussen de plaatsen waar de draden zich kruisen. Zonweringdoek wordt met een speciaal voor buitentoepassingen ontwikkelde impregnering water-, vuil- en olieafstotend gemaakt. Daardoor parelen waterdruppels bij een nieuw doek en de juiste helling ongestoord naar beneden. Het effect van deze nabehandeling ( de zgn. appret) neemt door de weers- en omgevingsomstandigheden af en leidt zo na verloop van tijd of bij langere blootstelling aan vocht tot een grotere vochtopname door het zonweringdoek. Als een grotere waterdichtheid vereist is, verdient het aanbeveling om een gecoat weefsel te gebruiken. De naden kunnen bij een klassieke naaimethode ook bijkomend gedicht zijn, terwijl gelijmde naden door het verwerkingsprocedé zelf al waterdicht uitgevoerd zijn.

PVC doekweefsel
PVC doekweefsel is door zijn bijzondere aard duurzaam waterondoorlaatbaar.

Glasvezel en polyester screenweefsels
Screenweefsels uit glasvezel of polyester zijn vanwege hun aard waterdoorlaatbaar. Evenwel bestaan er nu screenweefsels op de markt die door een extra coating waterdicht zijn.

11.6.6 Weerbestendigheid van het zonweringdoek

Kleurbestendigheid en kleurverschillen bij weefsels en hun nabehandeling..
De kleurbestendigheid wordt gemeten aan de hand van normering inzake lichtechtheid en weersinvloeden. De lichtechtheid wordt gemeten volgens ISO-norm 105 B02 en aan de hand van de blauw-wolschaal. Ze moet minstens de waarde 7 halen (hoogste waarde 8). De weersechtheid wordt gemeten volgens de ISO-norm 105 B04, en aan de hand van de grijsschaal. Ze moet minstens de waarde 4 halen (hoogste waarde 5). Na 1.000 uur kunstmatige weersinvloeden wordt de afwijking beoordeeld ten opzichte van de nieuwe toestand en gedocumenteerd in de gegevensfiche van de weefselfabrikant. Bij weefsels overeenkomstig 3.5 gelden dezelfde normen. Het kan voorkomen dat tussen banen kleine kleurverschillen optreden of dat de kleur van het eigenlijke doek iets afwijkt van die van het staal in de collectie. Die verschillen vallen evenwel binnen de algemeen aanvaarde speling en vormen geen reden tot klacht.

Rotbestendigheid en omgevingsinvloeden
Zonweringdoek wordt in de regel uit synthetische vezels vervaardigd. Deze weefsels bevatten geen biologisch afbreekbare elementen. Dat heeft als gevolg dat ze ongevoelig zijn voor rotten. Het afzetten van vuil en organische substanties op het weefseloppervlak, gecombineerd met de vochtigheid vormt een ideale voedingsbodem voor algen- en schimmelculturen. De schimmelwerende nabehandeling kan dat vandaag niet meer volledig verhinderen, omdat door wettelijke regelingen (zie ook EN 13561) voorheen gebruikte chemicaliën nu niet meer toegelaten zijn. Als een doek nat opgerold wordt, kan het vocht dat zich in het weefsel en tussen de weefsellagen bevindt niet opdrogen. Dat leidt enerzijds tot verkleuringen door watervlekken maar ook tot aantasting door schimmels in de vorm van beschimmelde plekken. De nabehandeling tegen het ontstaan van algen- en schimmelculturen kan dat vanwege de verstrengde milieuwetgeving niet volledig verhinderen. Natte doeken versterken ook het “wafeleffect”, dat onder “wafelvorming”  beschreven staat. Het is daarom van belang dat de doeken bij de eerstvolgende gelegenheid meteen weer uitgerold worden, zodat ze kunnen drogen. Schade vanwege het niet naleven van deze voorzorgsmaatregel is in de regel onherstelbaar. Ze kan ook geen aanleiding vormen voor klachten.

11.6.7 Afbeeldingen: foto’s en tekeningen

De volgende foto’s en tekeningen zijn bedoeld ter verduidelijking van eerder beschreven punten. Vanwege druktechnische beperkingen kunnen de afbeeldingen van de originelen afwijken. De schaalaanduidingen op de foto’s dienen enkel als houvast en om een idee te geven van de orde van grootte van de verschillende afgebeelde situaties. De maximale grootte van de verschillende fouten kan er niet uit afgeleid worden.

Afbeelding 1: Draadbreuk

11.6.7 Zonwering_Doek_1_draadbreuk.jpg

Toelaatbare korte draadbreuk, verbonden met lichtdoorlaatbaarheid Oorzaak: breken van de schering- of inslagdraad tijdens het weven, als gevolg van spanning.


Afbeelding 2: Ingeweven vreemde vezels

11.6.7 Zonwering_Doek_2_vreemde-vezels.jpg

Toelaatbare ingeweven vreemde vezels. Oorzaak: anders gekleurd draadje dat tijdens het spin- of weefproces mee verwerkt werd.


Afbeelding 3: Verdikking

Zonwering_Doek_3_verdikking.jpg

Toelaatbare verdikkingen. Oorzaak: verdikkingen ontstaan door ophoping van draadresten tijdens het spin-, twijn- of weefproces.


Afbeelding 4: Patroonverschuiving

Zonwering_Doek_4_patroonverschuiving.jpg

Toelaatbare patroonverschuiving bij bedrukte stoffen. Oorzaak: ontstaat technisch als gevolg van het samenvoegen van stofbanen.


Afbeelding 5: Krijt- en streepeffect

Zonwering_Doek_5_Krijteffect.jpg

Toelaatbaar krijt- en streepeffect. Oorzaak: lichte strepen van het impregneermiddel op het weefseloppervlak.


Afbeelding 6: Knik- en vouwstrepen

11.6.7 Zonwering_Doek_6_Vouwstreep.jpg

Toelaatbare knik- en vouwstrepen. Oorzaak: pigmentverschuivingen die ontstaan in de impregnering, door kreuken of vouwen tijdens het productieproces, bij de verzending of de (her)bespanning. Bij stoffen in heldere kleuren zijn ze bijzonder goed zichtbaar.


Afbeelding 7: Draadbreuk in de onderzoom

11.6.7 Zonwering_Doek_7_Draadbreuk-onderzoom.jpg

Niet toelaatbare draadbreuk in de onderzoom. Oorzaak: overbelasting door wind, regen of door gebrekkige verwerking bij het stikken.


Afbeelding 8: Wafelvorming bij de naad

11.6.7 Zonwering_Doek_8_Wavelvorming-naad.jpg

Toelaatbare wafelvorming bij de naad.


Afbeelding 9: Wafelvorming en uitrekken bij de zoom

11.6.7 Zonwering_Doek_9_Wavelvorming-zoom.jpg

Toelaatbare wafelvorming en uitrekken bij de zoom.


Afbeelding 10: Wafelvorming aan een baan

11.6.7 Zonwering_Doek_10_Wavelvorming-baan.jpg

Toelaatbare wafelvorming aan een baan.


Afbeelding 11: Afwijkende roldiameter aan naden en zomen

11.6.7 Zonwering_Doek_11_Roldiameter.jpg

Afwijkende roldiameter aan naden en zomen.


Afbeelding 12: Druk- en rolvouwen

11.6.7 Zonwering_Doek_12_Rolvouw.jpg

Toelaatbare druk- en rolvouwen op de oprolas.


Afbeelding 13: Loop- en oprolplooien

11.6.7 Zonwering_Doek_13_Oprolplooi.jpg

Toelaatbaar optreden van loop- en oprolplooien. Lengteverschil aan naden en zomen tussen een bovenliggende en een onderliggende weefsellaag, bij een omwenteling van het doek rond de oprolas (onafhankelijk van de wikkeldiameter).


Afbeelding 14: Weefsellaag

11.6.7 Zonwering_Doek_14_Weefsellaag.jpg

DTW = diameter oprolas
DG1 = gemiddelde diameter onderliggende weefsellaag
DG2 = gemiddelde diameter bovenliggende weefsellaag
sG = weefseldikte
Omtrek van de onderliggende weefsellaag = DG1 x 3,14
Diameter van de bovenliggende weefsellaag = DG1 + 2 x sG
Omtrek van de bovenliggende weefsellaag = DG2 x 3,14
Lengteverschil van de onderliggende ten opzichte
van de bovenliggende weefsellaag = 2 x sG x 3,14

Het lengteverschil tussen de onderliggende en de bovenliggende weefsellaag is enkel afhankelijk van de weefseldikte. Door het verbinden van twee weefsellagen (naad, zoom) wordt het verschuiven ervan geblokkeerd en treden spanningen in het doek op.

Bij acrylweefsel is de weefseldikte sG = 0,5 mm. Per omwikkeling is het lengteverschil bijgevolg 2 x 0,5 x 3,14 = 3,14 mm !

Verklaring van technisch veroorzaakte vouwvorming: dubbel liggen van de weefsels bij naden en zomen.


Afbeelding 15: Doorhangen van het zonweringdoek in de langsrichting

11.6.7 Zonwering_Doek_15_Doorhangen-lang.jpg

 

Doorhangen van het zonweringdoek in de langsrichting. Mogelijke doorhanging van het zonweringdoek.


Afbeelding 16: Doorhangen van het zonweringdoek in dwarsrichting tussen de naden

11.6.7 Zonwering_Doek_16_Doorhangen-dwars.jpg

 

Doorhangen van het zonweringdoek in dwarsrichting tussen de naden. Mogelijke doorhanging van de verschillende stofbanen.


Afbeelding 17: Manipulatievouwen bij zonweringdoek uit polyester

11.6.7 Zonwering_Doek_17_Manipulatievouw.jpg

Manipulatievouwen bij zonweringdoek uit polyester. Oorzaak: onvermijdelijke materiaalbewegingen tijdens de productie en de montage van het doek.


Afbeelding 18: Naadverloop bij lijmmethoden

11.6.7 Zonwering_Doek_18_Naadverloop.jpg

Amper zichtbaar naadverloop bij lijmmethoden (stift toont naadverloop). Bij geen van de lijmmethoden (hotmelt, kleefband) mag de lijm opzij naar buiten komen.


Afbeelding 19: Verkleuring

11.6.7 Zonwering_Doek_19_Doorslaan.jpg

Het zichtbaar doorslaan kan sterker opvallen afhankelijk van het dessin en / of de lichtomstandigheden. Een onregelmatige verkleuring van de naad door lijm (hotmelt) of kleefband is niet toelaatbaar.


Afbeelding 20: Rolvouwontwikkeling bij gekleefde doeken

11.6.7 Zonwering_Doek_20_Rolvouwontwikkeling.jpg

Toelaatbare rolvouwontwikkeling bij gekleefde doeken. Ontstaan van oprolvouwen naar analogie van bij de genaaide doeken.


Afbeelding 21: Uitzicht van een hoge-frequentielasnaad

11.6.7 Zonwering_Doek_21_Hoge-frequentielasnaad.jpg

Toelaatbaar uitzicht van een hoge-frequentielasnaad. Oorzaak: materiaalverdichting bij het lasproces.


Afbeelding 22: Glanseffect

11.6.7 Zonwering_Doek_22_Glanseffect.jpg

Een toelaatbaar glanseffect doet zich voor op de rugzijde van een hoge-frequentie lasnaad. Oorzaak: ontstaat door materiaalverdichting naargelang van het elektroden oppervlak.

 

Afbeelding 23: Mogelijke toelaatbare plooien bij zipsystemen bij de zijzoom (overgang met de ritssluiting)

Afbeelding 23 hoofdstuk 11.6.7.png

Bij doeken met ritssluiting kan met name bij de randen lichte plooivorming optreden. Dit kan voorkomen omdat het doek en de ritssluiting over elkaar liggen en bij het oprollen verschillende afstanden afleggen. Hierdoor kan het doek bij het oprollen aan de rand over de gehele omvang meerdere keren worden geplooid. Dit wordt als plooi resp. golf zichtbaar.

 

Afbeelding 24: Toelaatbare plooivorming bij zipsystemen bij de naden en zomen

Afbeelding 24 hoofdstuk 11.6.7.png

Bij dwars geconfectioneerde doeken kunnen er bij de dwarsnaden lichte vouwen resp. plooien ontstaan.

 

Afbeelding 25: Mogelijke toelaatbare vervorming in het doek bij zipsystemen

 

Afbeelding 25 hoofdstuk 11.6.7.png

 

 

Afbeelding 26: Dwarsafdrukken door aansluiting aan de oprolas en zich aftekenende dwarsnaden kunnen in het doek zichtbaar zijn 

 

Afbeelding 26 hoofdstuk 11.6.7.png

11.6.8 Overzichtstabel van de textielnormen voor zonweringstoffen

Textielnormen

11.6.8 Zonwering_Doek_Textielnormen.jpg

Uitgever: Bundesverband Konfektion Technischer Textilien e.V.

11.7 Bedieningen

11.7.1 Inleiding

Bij bedieningen onderscheiden wij verschillende vormen van elektrische bediening en handbediening.

11.7.2 Elektrische bediening

Buismotor
Deze motoren worden toegepast bij uitval, horizontaal- en verticaalschermen, luiken en vouwpanelen en architecturale zonwering en dienen te voldoen aan NEN EN 14202. De motoren zijn voorzien van CE-markering, hetgeen betekent dat zij zijn geproduceerd volgens de EU-richtlijnen naar de eisen van zekerheid, gezondheid, milieu en veiligheid van de gebruiker. De motoren dienen voorzien te zijn van een keurmerk van een Europees keuringsinstituut voor elektrische materialen.

De motoren worden ingebouwd in de bovenbuis waar via een meenemer de bovenbuis in beweging wordt gebracht. De specificaties van de motor hangt af van de afmeting van het scherm en dienen door het VMRG Zonwering bedrijf te worden bepaald. De motor met ingebouwde condensator is stof-  en spatwaterdicht met minimale klasse IP 44 en is voorzien van een ingebouwd elektromagnetisch remsysteem waarbij de motor, bij verbreken van de spanning, onmiddellijk zonder doorglijden stopt.

De motor is één fase asynchroon, heeft een lange levensduur, een gering energieverbruik en is voorzien van een thermische beveiliging. Deze treedt in werking wanneer de temperatuur van de motor als gevolg van overbelasting of storing te hoog oploopt.

De motor is voorzien van een regelbare eindafstelling die nauwkeurig werkt en van buitenaf bereikbaar is. De motor is radio en tv ontstoord, heeft een maximale looptijd van vier minuten, voedingsspanning 230 VAC 50 Hz en is voorzien van een voedingskabel 3x of 4x 0,75 mm2 met trekontlasting en een zo mogelijk aangegoten steker. De steker dient volgens NEN 1010 buiten te worden aangebracht.

Het opgenomen vermogen bedraagt 65 tot 450 Watt en de stroomsterkte van 0,32 tot 2,1 ampère afhankelijk van het te kiezen type. In overleg met het VMRG Zonwering bedrijf kan in specifieke gevallen gebruik worden gemaakt van 12 of 24 volt gelijkspanning buismotoren.

Blokmotoren
Deze motoren worden toegepast bij buitenjaloezieën en schuifpanelen. De motor wordt ingebouwd in de bovenbalk en drijft met behulp van een metalen hulpstuk de as aan. De motor, 230 VAC 50 Hz, 0,6 ampère, is voorzien van ingebouwde condensator en is radio en tv ontstoord.

De motor is stof- en spatwaterdicht minimale klasse IP 44 en is voorzien van een thermische beveiliging die in werking treedt wanneer de temperatuur in de motor als gevolg van overbelasting of storing te hoog oploopt.

De motor is voorzien van een elektromagnetisch remsysteem welke ervoor zorgt dat het lamelpakket op elke gewenste hoogte bij verbreken van de spanning, zonder doorglijden, blijft hangen. Een ingebouwde eindafstelling waarborgt een automatische uitschakeling in zowel de onderste als bovenste stand.

De motor is voorzien van een voedingskabel 4 x 0,75 mm2 met trekontlasting en aangegoten steker. De steker dient volgens NEN 1010 buiten te worden aangebracht.

Lineaire motoren
Lineair motoren worden voornamelijk toegepast bij schoepenzonwering. In bijna alle gevallen is dit een buitentoepassing, derhalve dienen de motoren indien beschermd ingebouwd, weerbestendig te zijn en een minimale spatwaterdichtheid te bezitten van klasse IP 44, indien onbeschermd dient de klasse IP 65 te zijn. Er is een keuze uit 230 V en 24 V.

Automatische besturing
Automatisering van zonwering levert een bijdrage aan het zowel comfort als aan energiebesparing dankzij een optimaal gebruik van de beschikbare zonne-energie. Dit wordt gerealiseerd door het automatiseren van de zonwering d.m.v. centrale en individuele besturing van de zonwering

De daartoe benodigde besturingscomponenten dienen afgestemd te worden op de te gebruiken motoren en kunnen door het VMRG Zonwering bedrijf worden geleverd. De actoren dienen bij buiten plaatsing stof- en spatwaterdicht te zijn volgens klasse IP 55.

Met uitzondering van vaste rooster- en schoepenzonwering adviseren wij bij centrale besturing van buitenzonwering een windsnelheidsmeter als hulpmiddel op te nemen en deze kan verder de volgende onderdelen bevatten:

  • signalering van zon per zone, gevel of geveldeel
  • signalering laatste commando
  • regenmeter, tijdklok en windrichtingmeter
  • buitentemperatuur meter
  • per geveloriëntering een sleutelschakelaar met in vergrendelde stand een uitneembare sleutel ten behoeve van de beveiliging van de glazenwasser.
  • bij lamellen buitenzonwering en schoepenzonwering per gevel of voor het gehele project een instelling voor de gewenste lamelstand.


De intensiteit van het zonlicht en de toe te laten windsnelheid dienen instelbaar te zijn. De automatisch gegeven commando’s dienen van een tijdvertraging te zijn voorzien.

Indien de automatisering door het VMRG Zonwering bedrijf wordt geleverd dan gelden de volgende voorwaarden: Het monteren en het aansluiten van de besturingscomponenten en bekabeling dient, volgens door het VMRG Zonwering bedrijf te verstrekken principe-aansluitschema door een erkende elektra-installateur te worden verzorgd overeenkomstig NEN 1010. Het inregelen van de installatie wordt, voor zover geleverd en geïnstalleerd door het VMRG Zonwering bedrijf, door het VMRG Zonwering bedrijf uitgevoerd. Om tot een voor  een project optimaal bedieningssysteem te komen, is tijdig contact met het VMRG Zonwering bedrijf noodzakelijk.

Instellingen besturingscentrale & plaatsing sensoren
De functies van een besturingscentrale zijn vooral gericht op comfort, veiligheid en energiezuinigheid. Door middel van het centraal aansturen van de zonwering kan zowel aan individuele alsook collectieve eisen worden voldaan. Individuele eisen kunnen zijn: comfort (warmtewering, lichtregeling, privacy, etc.). Collectieve behoeften kunnen zijn energiezuinigheid (verminderen koelenergie of verwarmingsenergie) en veiligheid (aansturing bij wind, regen, etc.). Bij utiliteitsgebouwen is het zelfs wettelijk verplicht om de elektrisch aangedreven zonwering centraal te kunnen opsturen en te blokkeren dmv de glazenwasser – sleutelschakelaar als werkzaamheden aan de gevel worden uitgevoerd.

Voor de specificaties van de geplaatste besturingscentrale verwijzen wij naar de handleiding van de leverancier. Indien het VMRG Zonwering bedrijf de centrale heeft geleverd, heeft hij daarbij gelijktijdig de gebruikershandleiding meegeleverd.

Algemene opmerking
Onze adviezen zijn gebaseerd op vele jaren praktijkervaring en zijn vrijblijvend. Het VMRG Zonwering bedrijf accepteert uitdrukkelijk geen verantwoordelijkheid voor schade aan de zonwering, veroorzaakt door defecte of verkeerd ingestelde besturingscentrales en/of foutief gemonteerde sensoren. Wij raden u sterk aan de instellingen van de gemonteerde besturingscentrale en de plaatsing en werking van de sensoren te controleren, alvorens de zonwering in gebruik te nemen.

Ongeacht het type of merk besturingscentrale, verzoeken wij u rekening te houden met de volgende basisinstellingen en adviezen betreffende de plaatsing van sensoren.

Plaatsing / toegang tot besturingscentrale
De besturingscentrale wordt het best geplaatst in een afsluitbare ruimte of kast, alleen toegankelijk voor daartoe bevoegde personen. Dit om te verhinderen dat de instellingen van de centrale door onbevoegden worden veranderd, iets dat zware schade aan de zonwering kan veroorzaken (bijvoorbeeld doordat de zonwering aan harde wind wordt blootgesteld).

Instellingen windmeter
Het is van groot belang er voor te zorgen dat niet alleen de maximale toegestane windsnelheid, maar ook de windvertragingstijd correct wordt ingesteld voordat de installatie in gebruik wordt genomen. Alleen dan is gewaarborgd dat de zonwering niet té lang, aan té harde wind wordt blootgesteld. Wij adviseren de windsnelheid waarbij de zonwering opgetrokken dient te worden (“winddrempelwaarde”), in te stellen op basis van de waarden in navolgende tabel.

Winddrempelwaarde

11.7.2 Zonwering_Doek_Windkrachtdrempels.jpg

(Let op: Hier wordt ervan uitgegaan dat de door de windmeter gemeten windsnelheid overeenkomt met de hoogste windsnelheid ter plaatse van de zonwering. De windinstelling is tevens afhankelijk van de ligging van het gebouw, de situering van de zonwering, aanwezigheid van inwendige hoeken etc.).

Opmerking: Een windmeter is slechts een middel om de zonwering te beschermen tegen te hoge windbelastingen. Het is echter geen garantie tegen schade als gevolg van wind.

De vertragingstijd voor het optrekken van de zonwering bij te harde wind, de “Windvertraging”, dient hooguit enkele seconden (max. 5 seconden) te bedragen. Wanneer de windsnelheid gedurende de windvertragingstijd ononderbroken de ingestelde winddrempelwaarde overschrijdt, krijgt de zonwering een “OP-“ commando. De zonwering zal vervolgens geblokkeerd blijven voor individuele bediening en alle centrale commando’s. Deze blokkering blijft dan 15 - 30 minuten (=”Wind afval vertraging”) van kracht. De exacte waarde is instelbaar: zie handleiding besturingscentrale. Indien de windsnelheid in deze 15-30 minuten ononderbroken lager is, wordt de blokkering opgeheven.

Plaatsing windmeter(s)
De windbelasting op zonwering ter plaatse van de gevel dient bekend te zijn. Een windonderzoek door een gespecialiseerd onderzoeksbureau wordt in de ontwerpfase sterk aanbevolen. Een windmeter is een indicator om de windkracht te meten. Let er op dat de windmeter zodanig geplaatst wordt dat deze altijd een representatief beeld geeft van de hoogste windsnelheid ter plaatse van de aangebrachte zonwering. Afhankelijk van de grootte (aantal zonweringen en geveloriëntaties), constructie (hoogbouw, laagbouw, binnenplaatsen, uitwendige en inwendige hoeken, etc.) en ligging (in open terrein of tussen andere bebouwing) van het pand kan de optredende wind ter plaatse van de zonwering erg verschillend zijn. Indien er regelmatig, op hetzelfde moment, sprake is van sterk afwijkende windsnelheden op de verschillende gevels en/of geveldelen, is plaatsing van meerdere windmeters op het gebouw, met aparte instellingen, sterk aan te bevelen.

Een verkeerde plaatsing van een windmeter kan er toe leiden dat deze te veel of juist veel te weinig wind meet. Hierdoor stuurt de centrale de zonwering niet naar beneden of blijft de zonwering juist uithangen terwijl deze het risico loopt te beschadigen door té harde wind. De werking van de windmeter wordt gehinderd als deze te laag geplaatst wordt of dichtbij of tussen obstakels. Plaatsing nabij bijvoorbeeld schoorstenen, schuine daken, dakranden, muren etc., wordt dan ook sterk afgeraden. Wij adviseren een windmeter zeker 2,5 tot 3 meter boven het hoogste punt aan te brengen op een mast. Het verdient aanbeveling deze mast te aarden op de bliksembeveiliging.

Voor kleinere, ongecompliceerde gebouwen, waar de aanwezigheid van 1 windmeter voldoet, is plaatsing ter plaatse van de westgevel, zoveel mogelijk richting het zuiden, doorgaans een goede keuze.

Montage van windmeters op het geveloppervlak is minder aan te bevelen in verband met mogelijk optredende wervelingen die de windmeting verstoren. Indien de windmeter toch op een gevel geplaatst wordt, dan moet deze minimaal 50 cm uit de gevel geplaatst staan. Alle andere voorwaarden voor plaatsing van de windmeter, zie hierboven.

Let op: windmeters mogen nooit parallel aangesloten worden!

Indien de besturingscentrale daartoe de mogelijkheid biedt, is het aan te bevelen om naast de windmeter ook een windrichtingmeter te plaatsen. De windrichtingmeter stelt de besturing in staat om beter te reageren op het effect dat wind uit specifieke richtingen op de verschillende geveloriëntaties van een gebouw heeft.

Bij gebouwen met complexe vormen en/of hoge gebouwen kan het noodzakelijk zijn meerdere windsnelheidsmeters op verschillende plaatsen op het gebouw aan te brengen.

Instellingen zonsensoren
Wij adviseren de lichtintensiteit waarbij de zonwering neergelaten dient te worden, in te stellen op 15 kilolux in de zomer en 25 kilolux in de winter. De vertragingstijd voor het laten zakken van de zonwering (“Zon-neer drempelwaarde”) kan het best op 2 tot 3 minuten worden ingesteld. Indien de hoeveelheid licht dan 2 tot 3 minuten lang ononderbroken de drempelwaarde overschrijdt, krijgt de zonwering een ‘NEER’-commando. Wij adviseren de lichtintensiteit waarbij de zonwering opgetrokken dient te worden, in te stellen op 10-15 kilolux. De vertragingstijd voor het ophalen van de zonwering (“Zon-op drempelwaarde”) kan het best op 15 tot 30 minuten worden ingesteld. Indien de hoeveelheid licht 15 tot 30 minuten lang ononderbroken de drempelwaarde onderschrijdt, krijgt de zonwering een ‘OP’-commando.

Plaatsing zonsensoren
Bij het bepalen van de juiste plaats voor montage van de zonsensoren moet rekening gehouden worden met eventuele schaduwwerking door obstakels, objecten of gebouwen, die de werking kunnen beïnvloeden. Plaats de zonsensoren bij voorkeur ook op de mast waarop de windmeter gemonteerd wordt. Voor een goede werking dient elke zonsensor gemonteerd te worden parallel aan de gevel die wordt aangestuurd.

Om het binnendringen van vocht te voorkomen, moet de zonsensor altijd gemonteerd worden met de wartel (ingang sensorkabel) naar beneden gericht. Afhankelijk van de ligging en de vorm van het gebouw en eventuele aanliggende bebouwing (vorming van slagschaduwen) kan het raadzaam zijn om voor de verschillende gevelvlakken, verschillende zonsensoren te plaatsen. De besturingscentrale dient dan geschikt te zijn voor het aansluiten van meerdere zonsensoren. Let op: zonsensoren mogen nooit parallel aangesloten worden!

Glazenwasser schakelaar
Een elektrisch bediende zonweringinstallatie dient voorzien te zijn van een zogenaamde “Glazenwasser schakelaar”. Deze schakelaar stuurt alle op de gevel aangebrachte zonweringen naar boven. Door een sleutelschakelaar te gebruiken, is te verhinderen dat de zonwering na het uitnemen van de sleutel in de ‘OP’ stand, nog bediend kan worden. Hiermee wordt de veiligheid van bijvoorbeeld glazenwassers of zonweringmonteurs gewaarborgd. Zorgt u ervoor dat de glazenwasser schakelaar altijd gebruikt wordt bij werkzaamheden aan de gevel.

Deze “glazenwasser schakelaar” is wettelijk verplicht!

Plaatsing glazenwasser schakelaar
De “Glazenwasser schakelaar” wordt meestal op, of dichtbij, de besturingscentrale aangebracht en mag niet door onbevoegden bedienbaar zijn. Vaak wordt daarom gebruik gemaakt van een sleutelschakelaar.

Werkschakelaars / Hirschmann stekers
Volgens de NEN1010 moet iedere elektromotor die buiten gemonteerd is, in verband met niet-elektrotechnische werkzaamheden, spanningsvrij gemaakt kunnen worden door middel van een “werkschakelaar”. Deze werkschakelaar moet zowel de ‘NUL’ als de ‘OP-‘ en ‘NEER-‘ sturing naar de motor kunnen onderbreken. Het is tevens gewenst deze schakelaar zo dicht mogelijk bij de motor te plaatsen. Voor wat betreft de werkschakelaar bij zonweringmotoren (tot max. 500 W opgenomen vermogen) mag, bij wijze van uitzondering, ook gebruik gemaakt worden van een stekerverbinding (zoals de Hirschmann steker STAS 3 / STAK 3). Het toepassen van werkschakelaars of stekerverbinding is een verplichting.

Besturing door middel van radio, draadloze besturingen
Bij toepassing van radiobesturingen, zowel bij individuele besturingen als bij centrale sturing gelden voor de installatie van zowel de besturingscomponenten als de sensoren dezelfde voorwaarden en adviezen als bij bedrade systemen.

Aanvullend kan worden opgemerkt dat wel van te voren moet worden onderzocht of radio sturing in het desbetreffende project is toegestaan (in ziekenhuizen is dit niet altijd het geval) en/of er geen externe bronnen zijn die het (centrale) radio signaal kunnen verstoren. Ook kan de constructie van het gebouw (toepassen van stalen structuren) het radio signaal negatief beïnvloeden.

Geïntegreerde geautomatiseerde zonweringen of zonweringen aangesloten op gebouwbeheer systemen
Naast “standalone” systemen maakt geautomatiseerde zonwering steeds vaker deel uit van een gebouw beheer- of gebouw management systeem. Hiermee wordt de zonwering een geïntegreerd deel van de klimaatbeheersing van een gebouw. In het kader van steeds hogere eisen die worden gesteld aan het comfort en energie efficiëntie zal de bijdrage van intelligente systemen zeker toenemen.

11.7.3 Handbediening

Koord
Het koord is van nylon garen met een diameter van 4,5 mm. Het koord wordt via kunststof of aluminium geleide rollen naar binnen gevoerd. Ter bevestiging van het koord wordt een ophangbeugel in vernikkelde uitvoering of een koordopwinder gemonteerd. Koordbediening is alleen mogelijk bij verticaalschermen.

Bandopwinder

11.7.3 Zonwering_bedieningen_bandopwinder.jpg

Het band bestaat voor 97,5% uit polipropyleen en voor 2,5% uit polyester. het band is weerbestendig. Voor bediening buiten is de bandopwinder gemaakt van materiaal dat bestand is tegen de weersomstandigheden. Bij bediening binnen is de bandopwinder van verzinkt staal en is het geheel opgenomen in een kunststof omkasting. Bediening met band is alleen mogelijk bij bepaalde typen uitvalschermen en bij verticaalschermen.

Staaldraadwindwerk

11.7.3 Zonwering_bedieningen_staaldraadwindwerk.jpg

De roestvaststalen kabel is opgebouwd uit roestvast stalen draden en heeft een diameter van 3 tot 4 mm. De windwerken zijn opgebouwd uit corrosiebestendig gietaluminium en gemoffeld. De lagering is van brons of nylon materiaal. De windwerken kunnen, indien gewenst, worden ingebouwd.

Monocommando

11.7.3 Zonwering_bedieningen_monocommando.jpg

De monocommando bediening is een handbediening via een draaistang. De draaistang is opgebouwd uit een buis van verzinkt staal of naturel geanodiseerd aluminium met een diameter van 15 tot 17 mm. De stalen buis is afgewerkt met een kunststof materiaal of gemoffeld. Na gebruik van de draaistang kan deze worden vastgezet in een aan te brengen kunststof klembeugel of magneetklem. De buis wordt vastgezet aan een beslag dat bij het draaien de kracht overbrengt naar het drijfwerk in de bovenrol. Het huis van het beslag bestaat een vernikkeld zamac materiaal en is voorzien van kogellagers of nylon lager. De hoek waaronder de bediening naar buiten gaat kan variëren van 45 tot 90 graden bij kogellagers of gefixeerd zijn op 45 graden bij nylonlagers. In de bovenbuis of bovenbak wordt een drijfwerk aangebracht. Het drijfwerk is gesloten, geheel onderhoudsvrij, voorzien van een remsysteem en eventueel van een eindbegrenzer. De eindbegrenzer voorkomt het verkeerd oprollen van de zonwering.

 

11.8 Bevestigingsmateriaal

11.8.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de bevestigingsmaterialen en de eisen die daaraan worden gesteld.

11.8.2 Bevestigingsmateriaal assemblage

Bij de assemblage van de producten dient de maatvoering van het verbindingsmateriaal zodanig te zijn, dat bij langdurige belasting door wind geen vervorming aan de verbinding en/of het materiaal kan optreden. Alle verbindingen dienen dusdanig te zijn dat deze als gevolg van trillingen niet losraken. De kunststof onderdelen moeten van nylon 6 (PA) en de verbindingsmiddelen van roestvast staal A2 of A4 zijn.

11.8.3 Bevestigingsmateriaal montage

De bevestigingsmaterialen dienen van roestvast staal A2 of A4 te zijn. De toe te passen kunststof onderdelen dienen UV-bestendig te zijn.

De vorm en maatvoering van het bevestigingsmateriaal wordt bepaald door de bouwkundige constructie waarop het product wordt gemonteerd. Het aantal en de plaats van de verbindingen met de bouwkundige constructie dient zodanig te zijn gekozen dat, bij windbelasting die op het product wordt uitgeoefend, binnen de voor dat specifieke product geldende normen, geen vervormingen van de onderconstructie en het betreffende product kunnen optreden. Uitgangspunt is dat alle details van de bouwkundige constructie bij het VMRG Zonwering bedrijf bekend zijn. Schade als gevolg van verborgen gebreken in de bouwkundige constructie komt niet voor rekening van het VMRG Zonwering bedrijf.

11.9 Montage

11.9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de montage van zonweringproducten op de bouwplaats behandeld. Achtereenvolgens komen de levering van zonweringproducten inclusief montage, de controle na de montage en de oplevering aan bod.

11.9.2 Algemeen

De door de het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in dit kwaliteitshandboek

Tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen, vallen de door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten en diensten onder de in dit handboek vermelde garantievoorwaarden. De medewerkers van het VMRG Zonwering bedrijf ontvangen regelmatig vakgerichte opleidingen om hun vakbekwaamheid en technische kennis op het vereiste niveau te houden.

Uitsluitend indien schriftelijk overeengekomen tussen opdrachtgever en VMRG Zonwering bedrijf mag van de in dit handboek genoemde kwaliteitseisen worden afgeweken.

11.9.3 Milieu en veiligheid

Bij de materiaalkeuze die bij de productie en montage van de VMRG Zonwering producten wordt toegepast,  zal rekening worden gehouden met de mate waarin deze materialen het milieu belasten. Er wordt naar gestreefd dat tenminste 80% van de materialen recyclebaar is. Dit geldt ook voor het verpakkingsmateriaal.

Het VMRG Zonwering bedrijf is in het bezit van een geldig V.C.A.-certificaat.

11.9.4 Verpakking, transport en opslag op de bouwplaats

De verpakking dient zo stabiel te zijn dat bij laden, vervoer en lossen, geen beschadigingen en vervormingen kunnen optreden. De materialen moeten zodanig zijn verpakt dat losse onderdelen door schuiven geen beschadigingen kunnen veroorzaken, anders moeten deze afzonderlijk zijn verpakt. Het laden dient zodanig plaats te vinden dat tijdens het transport de materialen niet kunnen schuiven. Lossen evenals het transport op de bouwplaats, moet met de nodige voorzichtigheid plaatsvinden. Bij verticaal transport per kraan moet gebruik worden gemaakt van hulpmateriaal om vervorming van de producten tegen te gaan.

De opslag op de bouwplaats dient vanaf de openbare weg goed bereikbaar te zijn voor normale transportmiddelen. De opslag moet droog en afsluitbaar zijn zoals een container, aparte loods of ter beschikking gestelde ruimte in het gebouw.

Buitenopslag kan alleen plaatsvinden, wanneer de materialen vrij van de grond blijven en zorgvuldig zijn afgedekt en belucht. Buitenopslag kan slechts voor korte duur zijn i.v.m. eventuele schade als gevolg van onder andere condensvorming.

Tijdens de bouwperiode dient de opdrachtgever te voorkomen dat reeds gemonteerde materialen beschadigd raken.

Opdrachtgever draagt zorg voor het, op zijn kosten, afvoeren van verpakkingsmateriaal. Dit dient te gebeuren met in acht nemen van het milieu.

11.9.5 Het uitvoeren van montagewerkzaamheden

De door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten dienen, door of namens de leverancier, te worden gemonteerd om beschadigingen en niet goed functioneren te voorkomen.

De maatvoering dient binnen de aangegeven toleranties te liggen en de eventueel door derden te treffen voorzieningen moeten volgens de goedgekeurde tekeningen deugdelijk zijn aangebracht.

Het materiaal dient waterpas, te lood, haaks en vrij van scheluwvorming te worden gemonteerd. De bevestigingsmaterialen dienen van roestvaststaal A2/A4 te zijn.

Benodigd steigerwerk, hangbruggen en hoogwerkers dienen te voldoen aan de op basis van de ARBO regelgeving gestelde eisen. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen stelt de opdrachtgever dit materieel ter beschikking en plaatst dit zodanig dat op een juiste en verantwoorde wijze de montage kan worden uitgevoerd.

Indien het VMRG Zonwering bedrijf voor het steiger- en klimmateriaal zorgt dan dient dit materiaal aan dezelfde eisen te voldoen. Dit geldt ook voor alle te gebruiken gereedschappen.

11.9.6 Controle

Na montage van het door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde en gemonteerde product dienen de monteurs de werking van het product te controleren.

Deze controle omvat:

  • De beweegbare delen lopen soepel zonder haperen.
  • Het doek is schoon en zonder beschadigingen.
  • De aansluitingen op de bouwkundige constructie zijn correct uitgevoerd.
  • Het op de juiste wijze functioneren van de bediening; bij elektrische bediening voor zover de levering van toebehoren, bekabeling en inregeling in de opdracht aan het VMRG Zonwering bedrijf begrepen is.
  • Het oppervlak is vrij van beschadigingen. Daarbij geldt dat van binnenuit gezien een beschadiging van metalen delen duidelijk zichtbaar moet zijn op een afstand van 3 meter, van buiten af gezien vanaf het maaiveld, binnen een ooghoek van 45 graden (horizontaal/verticaal). In alle gevallen vindt beoordeling plaats met het blote oog.
  • Zie ook onder Oppervlaktebehandeling staal
     

11.9.7 Oplevering

Direct na montage wordt het werk, zo nodig in delen, opgeleverd. Eventueel vastgestelde onvolkomenheden worden in een verslag vastgelegd en door het VMRG Zonwering bedrijf binnen de overeengekomen periode verholpen. Bij oplevering verstrekt het VMRG Zonwering bedrijf bedienings- en onderhoudsvoorschriften en het garantiebewijs. Indien overeengekomen, worden door het VMRG Zonwering bedrijf eveneens revisietekeningen en schema’s aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Schade, die tijdens of na de montage ontstaat en niet veroorzaakt is door het VMRG Zonwering bedrijf, komt voor rekening van de opdrachtgever.

11.10 Milieuaspecten

11.10.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden verschillende invalshoeken met betrekking tot de hedendaagse milieu aspecten behandeld waarmee VMRG zonweringproducten worden beoordeeld. In de eerste paragraaf komt aluminium als basismateriaal aan bod. Daarna wordt er gekeken naar de recycling van aluminium. Vervolgens wordt er gekeken naar staal als basismateriaal en naar hergebruik en recycling van staal.

11.10.2 Het basismateriaal aluminium

Aluminium is, na zuurstof en silicium, het meest voorkomende element op aarde. Circa 8% van de aardkorst bestaat uit aluminium. Dit aluminium is echter in natuurlijke staat gebonden met zuurstof tot bauxiet. De grootste hoeveelheden (bruikbaar) aluminiumerts of bauxiet worden gevonden in tropische gebieden (Indonesië, Guinee, West-Afrika, Brazilië, Suriname en Australië).

Het produceren van aluminium uit bauxiet is een proces waar veel energie voor nodig is. Aluminium wordt uit bauxiet gewonnen door elektrolyse waarvoor circa 15 kWh/kg nodig is. Echter, meer dan 60%, wordt uit “schone” energie middels waterkrachtcentrales opgewekt. Hierdoor is de milieubelasting klein. Ook is door verbeteringen in het productieproces de energiebehoefte de laatste jaren met 30% afgenomen. Vanwege de lage omsmelttemperatuur van aluminium is het toepassen van gerecyled vele malen efficiënter. Omsmelten aan het eind van een levenscyclus kost slechts 5% van de energie die nodig is voor het produceren van aluminium uit bauxiet. Dit proces is bovendien eindeloos te herhalen zonder dat er kwaliteitsverlies optreedt.

11.10.3 Recycling van aluminium

Vanwege het feit dat aluminium bouwproducten een zeer lange levensduur hebben heeft het geruime tijd geduurd voordat het aanbod van gebruikt aluminium voor het recyclen groot genoeg was om van een serieuze recycling-keten te kunnen spreken. Tegenwoordig wordt in Nederland meer dan 95% van alle bouwaluminium gerecycled en dit percentage groeit nog steeds. Dit betekent dat eenmaal gewonnen aluminium ongeveer 20 keer wordt hergebruikt.

Het begin van de recyclingsketen wordt gevormd door slopers en inzamelaars van gebruikt bouwaluminium en procesresten. Hier wordt het aluminium ontdaan van toevoegingen als glas, rubber en overige materialen. Tevens wordt in dit stadium aluminium plaatmateriaal gescheiden van geëxtrudeerd aluminium vanwege het verschil in legering. Het aluminium wordt geleverd aan een zogenaamde “remelter”; een gespecialiseerd bedrijf dat aan de hoogste milieunormen moet voldoen. De remelter smelt het aluminium bestemd voor extrusie om in zogenaamde billets of ingots en het aluminium voor platen in walsblokken die op hun beurt weer dienen als grondstof voor nieuwe extrusie profielen en platen. Deze billets en walsblokken dienen vervolgens als grondstof voor de leveranciers van aluminium architectuursystemen. Uiteindelijk zijn het de fabrikanten van ramen, deuren en gevels die, met het installeren van hun producten in de bouw, de keten sluiten.

Op deze wijze is de recyclingketen van aluminium gesloten zonder dat er kwaliteitsverlies optreedt. Alle VMRG leden zijn in het bezit van het AluEco-certificaat en dragen zo bij aan het in stand houden van deze recyclingketen.

11.10.4 Stichting AluEco

Om garantie te bieden dat gebruikt bouw-aluminium gerecycled wordt tot nieuwe, hoogwaardige bouwproducten is de Stichting AluEco opgericht door de Vereniging van Aluminium Systeemleveranciers (VAS) en de VMRG. Hedentendage is het mogelijk – en dat is ook een doelstelling van de partners van de Stichting AluEco – om aluminium voor 100% te recyclen. Het lidmaatschap van AluEco staat open voor alle organisaties die de doelstelling van de stichting onderschrijven en hierin hun maatschappelijke verantwoording nemen.

Logo stichting AluEco

11.10.4 AluEco_Logo_JPG.jpg
 

11.10.5 Het basismateriaal staal

Staal is een legering bestaand uit ijzer en koolstof. IJzer wordt gewonnen uit ijzererts. Dit gebeurt door verhitting tot een zeer hoge temperatuur, tot boven het smeltpunt van ijzer, in een gesloten oven, na toevoeging van een reduceermiddel om het metaal uit zijn oxide te winnen. Meestal wordt koolstof als reduceermiddel gebruikt. De term staal wordt met name gebruikt voor ijzerlegeringen met een zodanig beperkt koolstofgehalte of gehalte aan toevoegingen als chroom, dat ze warm vervormd kunnen worden. Hierin onderscheidt staal zich van bijvoorbeeld gietijzer, dat een hoger koolstofgehalte heeft.

Er zijn veel verschillende legeringen met deze twee elementen, meestal ook met andere bestanddelen. De wereld kent vandaag de dag ongeveer 2500 verschillende soorten staal. Mede hierdoor en door de uitstekende bewerkbaarheid is staal een veel gebruikt constructiemateriaal. Het koolstof wordt gebruikt om een hoge treksterkte en hardheid te verkrijgen. Wereldwijd wordt er jaarlijks ongeveer 900 miljoen ton staal geproduceerd.

11.10.6 Hergebruik en Recycling van staal

Het verschil tussen hergebruik en recycling is dat bij hergebruik het product in zijn toepassing opnieuw wordt gebruikt, terwijl bij recycling het staal omgesmolten wordt tot een nieuw of ander staalproduct. Hierbij is hergebruik qua materiaalenergie het voordeligst. Materiaalenergie is de energie voor productie en montage tot en met de energie die het slopen kost. Aangezien staal demontabel is, kan het vaak makkelijk worden hergebruikt. Daarnaast is al het staal recyclebaar, ook wanneer het verzinkt of gecoat is. Centraal bij recycling staat het inzamelen van gedemonteerde stalen producten. Dit ‘schroot’ wordt wereldwijd ingezameld en verwerkt. Beide staalproductieprocessen (de hoogoven en de smeltoven) smelten dit schroot om naar vloeibaar staal. Wereldwijd wordt 45% van het staal gemaakt uit schroot. Dat (nog) niet al het staal uit schroot wordt gemaakt, komt door het feit dat de vraag naar staal hoger is dan wat vrijkomt uit schroot. Het maken van staal uit schroot kost 45% minder energie dan het maken van staal uit ijzererts. In Nederland wordt 87% van alle stalen kozijnen gerecycled.

11.11 Bedieningsvoorschriften

11.11.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de bediening, de reiniging en het onderhoud van zonweringproducten behandeld. Het onderdeel bediening gaat over de zin van juiste bediening, de bedieningsvoorschriften en de verschillende bedieningsvormen. De overige onderdelen gaan over het reinigen en het onderhouden zelf. Bij reiniging worden vervolgens de daarvoor geschikte middelen en methoden behandeld.

11.11.2 Bediening

Het opvolgen van de voorschriften is bijzonder belangrijk: het verlengt de levensduur van de zonwering en laat deze optimaal functioneren. De voorschriften zijn mede bepalend bij de beoordeling van eventuele garantieaanspraken. De opdrachtgever dient ervoor te zorgen dat deze voorschriften bij de gebruikers van de zonwering bekend zijn!

Bedieningsvoorschriften:

  1. Bij wind dient men erop toe te zien dat de zonwering wordt opgehaald wanneer de voor het specifieke zonweringtype geldende windkracht wordt overschreden. De zonwering mag nooit onbeheerd in neergelaten toestand achtergelaten worden wanneer geen automatische bediening met goed functionerende en correct ingestelde windbeveiliging is toegepast.
  2. Indien de zonwering door een storing niet opgetrokken kan worden, dient u per omgaande deze storing te laten verhelpen. Dit is nodig om het ontstaan van verdere schade aan de zonwering, het gebouw of personen te voorkomen.
  3. Een bedieningspositie waarbij u zicht heeft op de zonwering is aan te bevelen. Bij het bedienen moet er altijd op worden gelet dat er zich geen obstakels bevinden in het gebied waarin de zonwering zich beweegt. Let vooral ook op beknellinggevaar voor personen die zich ophouden nabij zonwering die geplaatst is tot twee meter vijftig hoogte vanaf stahoogte.
  4. Als de ramen openstaan, kunnen zonweringdoeken als gevolg van onderdruk naar binnen worden gezogen. Bij het sluiten van de ramen, moet de gebruiker goed opletten dat het zonweringdoek niet klem komt te zitten tussen het beweegbare raamdeel en de kozijnen (dit probleem doet zich bij name voor bij draai/kiepramen). Als gevolg van het vast klemmen van het doek, kan het doek blijvend vervormen of inscheuren. Het is zelfs mogelijk dat de motor hierdoor defect raakt.
  5. Vermijd het optrekken van textiele zonwering tijdens of na een flinke regenbui. Door het oprollen wordt in de bovenbak van de zonwering het water uit het zonweringdoek geperst. Hierdoor komen grote hoeveelheden water in contact met het oprolmechanisme en de eventueel ingebouwde motor. Ook kan zich op het zonweringdoek schimmelvorming voordoen indien het doek langdurig vochtig opgerold blijft. Dit kan tot storingen leiden en de levensduur van de zonwering verkorten. Trek de zonwering daarom bijtijds op en laat vochtig zonweringdoek weer drogen door de zonwering bij droog weer zo snel mogelijk neer te laten.


De zonwering/daglichtregeling kan op verschillende manieren worden bediend
1. Koord of band

Bij het bedienen recht voor het koord of de band gaan staan. Het koord of de band vrij maken van de koordklem of de bandopwinder en rustig door de hand laten glijden om zo de zonwering te laten zakken. Wanneer de zonwering de onderste stand heeft bereikt, altijd het koord of band op spanning houden. Het resterende koord of band op de koordklem winden of door de bandopwinder laten oprollen. Het koord of de band ineens los laten, waardoor de zonwering met een plotselinge snelle beweging uitvalt of daalt, kan tot schade leiden!

2. Staaldraad/windwerk
Eenvoudig de slinger draaien in de gewenste richting waarbij er op moet worden gelet dat de staaldraad, bij ophalen of neerlaten, nooit slap hangt. Bij het voelen van weerstand onmiddellijk stoppen met draaien. De staaldraad moet altijd gespannen blijven.

3. Monocommando / draaistang
De gebruiker dient de stang uit de klem te nemen en de stang in de vorm van een handgreep te knikken. Er moet zeer goed gelet worden op de juiste draairichting. Verkeerd opgerold zonweringdoek kan zwaar beschadigen en verdere bediening van de zonwering onmogelijk maken.

Bij het draaien van de slinger moet men recht tegenover het doorvoerbeslag staan, terwijl de stang een hoek van ca. 45º maakt met de gevel. Draai in de gewenste richting tot de zonwering de door u gewenste stand heeft bereikt.

Bij doekzonwering draait men vervolgens één slag terug, waardoor het doek op spanning blijft. Bij lamellenzonwering kan op iedere willekeurige hoogte van de zonwering de lamellenstand naar wens worden geregeld door terug te draaien.

Het ophalen gebeurt door de stang te draaien (let wederom op de juiste draairichting) tot de zonwering in zijn geheel is opgehaald. De draaistang mag niet worden geforceerd door verder te draaien, daarmee wordt het bedieningsmechanisme beschadigd. Vervolgens dient de slinger gestrekt en in de klem bevestigd te worden.

4. Elektrische bediening
De gebruiker dient de schakelaar in de gewenste stand te plaatsen om de zonwering zo op te halen en neer te laten. Wanneer de eindstand is bereikt, dient de schakelaar in de 0-stand teruggezet te worden. Zorgt u ervoor dat u tijdens het bedienen zicht heeft op de te bedienen zonwering. Zo kunt u letten op eventuele obstakels en op beknellinggevaar bij personen die zich nabij de zonwering bevinden. Bij werkzaamheden aan de gevel (o.a. door de glazenwasser) moet de zonwering volledig worden  uitgeschakeld.

Indien er in het gebouw gebruik gemaakt wordt van een centrale besturing (bijvoorbeeld aangestuurd op wind, zon of tijd), heeft dit gevolgen voor de individuele bediening van de zonwering. Een centraal commando om de zonwering hetzij naar boven, hetzij naar beneden te sturen, blokkeert gedurende geruime tijd (meestal ongeveer 90 sec.) de individuele bediening van de zonwering. Indien er sprake is van een centrale bediening met windbeveiliging, stuurt deze bij té harde wind alle zonwering naar boven en wordt het individueel bedienen van de zonwering langduriger geblokkeerd. Eenzelfde situatie ontstaat als de glazenwasserschakelaar geactiveerd is. Sommige eindgebruikers proberen de centrale bediening te “misleiden” door de bedieningsschakelaar m.b.v. paperclips, plakband etc. in 1 stand te fixeren. Hierdoor wordt de zonwering onmiddellijk naar boven of naar beneden gestuurd nadat het centrale commando wegvalt. Dit “misleiden” wordt sterk afgeraden omdat het blijvende schade aan de motoren en/of zonwering tot gevolg kan hebben.

11.12 Garantie

De standaard garantietermijn van 2 jaar kan in combinatie met een onderhoudscontract worden verlengd worden tot 5 jaar. Het VMRG Zonwering bedrijf geeft u graag meer informatie.

Deze garantieverklaring wordt u bij oplevering verstrekt. Tevens zijn hierin de bediening, onderhoud- en reinigingsvoorschriften voor eindgebruikers opgenomen.

12 Zonwering binnen

12.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de eisen beschreven waaraan de VMRG Zonwering bedrijven voor binnenzonwering  moeten voldoen. Dit onderdeel bevat een schat aan nuttige informatie. De VRMG geeft hier de huidige stand van zaken omtrent de actuele zonwering- en daglichtregeling weer. De doelgroep voor de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen bestaat uit o.a. opdrachtgevers, architecten, aannemers, onderwijs-instellingen, toeleveranciers, applicateurs, gevelbouwers en VMRG Zonwering bedrijven.

12.1.1 Wat is VMRG zonwering?

VMRG Zonwering bedrijven houden zich op een professionele manier bezig met het produceren en/of leveren en monteren van zonwering- en daglichtregeling voor utiliteit-, renovatie- en woningbouwprojecten. Deze bedrijven worden jaarlijks gekeurd op de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen Zonwering, hebben een VMRG Zonwering certificaat en zijn te herkennen aan het VMRG Zonwering logo.

12.1.1 VMRG_zonwering.jpg

Het VMRG Zonwering bedrijf heeft kennis en ervaring in het projectmatig toepassen van zonwering- en daglichtregelingen bij de meest uiteenlopende gebouwen en zijn daardoor in staat, opdrachtgevers van optimale adviezen te voorzien. Zij beschikken over adequate ontwerp- en tekenmogelijkheden en kunnen hun adviezen met tekeningen ondersteunen. Wij noemen dit advies op maat. 

De bedrijven beschikken tevens over een adequate service- en onderhoudsafdeling welke op effectieve wijze in het hele land service kan verlenen. 

Alle VMRG Zonwering bedrijven zijn VMRG partner, hierdoor ontstaat een goede samenwerking met de gevelbouw, dit is belangrijk omdat zonwering steeds meer een integraal onderdeel is van de gevel. Wij adviseren de bestekschrijvers de volgende tekst op te nemen: "De zonwering dient te voldoen aan de vigerende VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen®, aan te tonen door middel van een geldig VMRG Zonwering certificaat." 

12.1.2 Waarom deze kwaliteitseisen?

De markt heeft behoefte aan een kwaliteitsborging. De eisen, die de overheid maar ook de opdrachtgevers terecht aan installaties stellen, worden steeds hoger. Bovendien worden de installaties gemonteerd op gevels en gevelelementen waaraan ten aanzien van constructie en afwerking, strenge eisen worden gesteld. Om nu juist de afnemers duidelijkheid te verschaffen over wat de branche onder kwaliteit verstaat zijn kwaliteitseisen daarvoor het middel bij uitstek.

Deze VMRG Zonwering kwaliteitsborging bevat veel adviezen en geeft opdrachtgevers de mogelijkheid eisen te stellen aan zonwering- en daglichtregeling, die niet onder doen voor de eisen die voor de gevelconstructie gelden. Dit betekent een verhoging van de kwaliteit van het gebouw en het comfort van haar gebruikers.

12.1.3 Zonwering wordt steeds belangrijker

Zonwering kan een substantiële bijdrage leveren aan het behalen van de gestelde doelen voor energiebesparing zoals gesteld door de Europese Unie (EPBD). Een correct geïnstalleerd en geautomatiseerd zonweringsysteem kan de belasting door verwarming en koeling verminderen met 20 tot 40 procent, afhankelijk van het raamoppervlak en façade-inrichting. Aangezien verwarming en koeling primaire energie kost, kunnen potentiële besparingen op CO2 een significante bijdrage leveren. Ook blijkt uit diverse onderzoeken dat regelbare zonwering een significante verbetering geeft ten aanzien van productiviteit, zowel in kantoor- als onderwijsomgeving. Eveneens is aangetoond dat het welbevinden in woon- en zorggebouwen wordt verhoogd.

12.2 Functionele eisen binnenzonwering

Rolgordijnen
Verticaal geplaatst rolscherm opgebouwd uit aluminium buis met een diameter variërend van 30 mm tot 62 mm naar gelang de gewenste oppervlakte . Aan weerszijden voorzien van metalen montagesteun welke afgewerkt wordt met een kunststof eindkap.

Bediening geschiedt door middel van een kunststof of metalen parelketting. Het aluminium verzwaringsprofiel aan de onderzijde van het rolscherm kent verschillende varianten: gestoffeerd, vlak, ovaal en rechthoekig.

Naast manuele bediening is er ook een elektrische bediening. Individueel, groep gestuurd of beiden. Accu, 24 volt of 230 volt te activeren door een afstandsbediening of een wandschakelaar. De keuze voor het doek wordt bepaald door de wens van de gebruiker. Verduisterend of licht werend met gradaties van lichtdoorlatendheid van 40% tot 0% al dan niet tot stand gekomen door speciale licht– en warmtereflecterende coatings.

De volgende specificaties behoren tot de mogelijkheden:

  • Vlamvertragend (B1-DIN4102-1, M1-NFP 92503, FR-NFPA 701)
  • PVC vrij
  • Loodvrij
  • Gezondheid, veiligheid (Oeko-Tex Standard 100, Greencard, Cradle to cradle)
  • Gerecycled doek
  • Breeam geschikt


Verticale lamellen
Verticaal geplaatst lamellensysteem opgebouwd uit een boven hangend aluminium extrusieprofiel en zelf stellende runners. Onderling zijn de runners, met lamelpen incl. veiligheidsslip- en rustkoppeling, verbonden dmv afstandhouders uit chroom/nikkelstaal.

Aan deze runners hangen verticale stroken van PVC, textiel of van aluminium. Bediening geschiedt door middel van een kunststof parelketting (draaien van de lamel) en door middel van een trekkoord (opzij schuiven van de lamel). Door het verstellen van de lamelhoek kan naar behoefte direct zonlicht worden geweerd en natuurlijk daglicht worden toegelaten.

De keuze van de lamel wordt bepaald door de wens van de gebruiker. Verduisterend of lichtwerend met gradaties van lichtdoorlatendheid van 40% tot 0% al dan niet tot stand gekomen door speciale licht– en warmtereflecterende coatings.

De volgende specificaties behoren tot de mogelijkheden:

PVC lamel (52, 70, 89, 127, 250mm)

  • Vlamvertragend (M1-NFP 92503)
  • Loodvrij
  • Recyclebaar
  • Breeam geschikt


Textiel lamel (89, 127, 250mm)

  • Vlamvertragend (B1-DIN4102-1, M1-NFP 92503, FR-NFPA 701)
  • PVC vrij
  • Loodvrij
  • Gezondheid, veiligheid (Oeko-Tex Standard 100, Greencard, Cradle to cradle)
  • Gerecycled doek
  • Breeam geschikt


Aluminium lamel (70, 89mm)

  • Vlamvertragend
  • Recyclebaar
  • Breeam geschikt


Horizontale jaloezieën
Verticaal geplaatst jaloeziesysteem opgebouwd uit een bovenhangend aluminium extrusieprofiel, door ladderkoorden gedragen horizontale aluminium lamellen en een onderhangend aluminium extrusieprofiel.

Horizontale jaloezieën kunnen worden voorzien van lamellen van 16, 25, 35 en 50 mm breed.

Bediening geschiedt door middel van een kunststof roede of tuimelkoorden (draaien van de lamel) en door middel van een trekkoord (optrekken/neerlaten van de lamel).

Door het verstellen van de lamelhoek kan naar behoefte direct zonlicht worden geweerd en natuurlijk daglicht worden toegelaten.

Naast manuele bediening is er ook een elektrische bediening. Individueel, groep gestuurd of beiden. Accu, 24 volt of 230 volt te activeren door een afstandsbediening of een wandschakelaar.

De aluminium lamellen hebben een dikte van 0,21 mm (16, 25, 35 mm) of van 0,24 mm (50,70 mm). Ze zijn lichtecht, voorgebold en kras- en buigbestendig.

Plisségordijnen
Verticaal geplaatst geplisseerd scherm opgebouwd uit een boven hangend aluminium extrusieprofiel, een geplisseerde doek en een onderhangend aluminium extrusieprofiel.

Door de slanke profielen en de kleine pakketdikte heeft een plisségordijn een beperkte inbouwomvang.

Bediening geschiedt door middel van een optrekkoord, een eindloze ketting, een handgreep of gemotoriseerd.

Het verplaatsen van de stof kan op verschillende manieren: ofwel sluiten van boven naar beneden, ofwel sluiten van beneden naar boven, ofwel gecombineerd. Het toepassen van 2 stofsoorten behoort ook tot de mogelijkheid.

De keuze voor het doek wordt bepaald door de wens van de gebruiker. Verduisterend of lichtwerend met gradaties van lichtdoorlatendheid van 40% tot 0% al dan niet tot stand gekomen door speciale licht– en warmtereflecterende coatings.

De volgende specificaties behoren tot de mogelijkheden:

  • Vlamvertragend (B1-DIN4102-1, M1-NFP 92503, FR-NFPA 701)
  • PVC vrij
  • Loodvrij
  • Gezondheid, veiligheid (Oeko-Tex Standard 100, Greencard)
  • Breeam geschikt
     

12.3 Legeringen

12.3.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de legeringen van aluminium behandeld. Allereerst worden chemische, mechanische en fysische eigenschappen van aluminium gegeven.

12.3.2 Aluminium legeringen

Chemische samenstelling van aluminium legeringen
De meest gebruikte aanduidingen van voor gevelelementen veel toegepaste aluminiumsoorten zijn aangegeven in tabel Aluminiumsoorten.

De profiellegeringen 6060 en 6063 hebben nagenoeg dezelfde samenstelling en zijn ook wat hun eigenschappen betreft vrijwel gelijk. Zie ook NEN-EN 573-1 voor een overzicht van normen en coderingen van aluminium.

De chemische samenstelling van plaat- en profiellegeringen is vastgelegd in ANSI-H 35.1 volgens het “Registration Record of International Alloy Designations and Chemical Composition Limits for Wrought Aluminium Alloys” en ook volgens het “Wrought Aluminium Alloy Designation System” (zie tabel Samenstelling Aluminium Legering).

12.4 Constructies

12.4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden eisen gesteld aan en adviezen gegeven over de constructieve eigenschappen van VMRG zonweringproducten voor binnentoepassing. In het eerste gedeelte worden de toleranties van verscheidene constructies gedefinieerd. De laatste drie paragrafen behandelen respectievelijk zon- en lichttoetreding.

De zonwering is geen dragende constructie en mag niet worden belast door de omringende bouwkundige constructies.

12.4.2 Maattoleranties van geëxtrudeerde profielen

De maattoleranties van geëxtrudeerde aluminium profielen met de legering kwaliteit EN-AW 6060 of EN-AW 6063 dienen te voldoen aan NEN-EN 12020-2. Voor de overige legeringen gelden de maattoleranties volgens NEN-EN 755-9.

12.4.3 Maatvoering

De buitenmaten van een zonwering mogen ten opzichte van de nominale maten niet meer afwijken dan plus of min 1,5 mm per meter. De maatvoering tussen beweegbare en vaste delen moet zodanig zijn dat de zonwering zonder problemen kan functioneren. De lineaire uitzettingscoëfficiënt dient men in acht te nemen.

12.4.4 Zon- en lichttoetreding

Zon- en lichttoetredingsfactoren
In ons land is sprake van een zeer afwisselend klimaat. Zonneschijn en bewolking wisselen elkaar, soms met zeer korte pauzes, af.Een zonwering heeft als functie het weren van zoninval en het regelen van lichtinval. Om te bepalen met welke waarde men bij een bepaald type zonwering met deze functie kan rekenen, onderscheiden we het volgende:

  • Lichttoetredingsfactor aangeduid als ?v-waarde (voorheen LTA)
  • Zontoetredingsfactor aangeduid als g-waarde (voorheen ZTA)


De wijze van gebruik van de ruimte zal bepalen welke waarde het zwaarst weegt voor de gebruikers. Wanneer daglichtregeling naar behoefte belangrijk is kan men er voor kiezen om, naast het toepassen van een buitenzonwering, ook een binnenlichtwering aan te brengen om zo tot een optimaal systeem te komen, bij voorkeur in een geautomatiseerd systeem.

Warmtetoetreding
Indien de warmtebelasting (thermisch comfort) in het gebouw belangrijk is, zal men kiezen voor een systeem dat de g-waarde regelt. De warmtetoetreding wordt dan geregeld zodat naast een goed binnenklimaat grote besparingen worden bereikt op de installatie van een verwarming, koeling en luchtbehandeling systeem en de exploitatie- en energiekosten daarvan. Een TNO-rapport is hierover beschikbaar.

Warmtelast (warmtetoetreding) ofwel gtot-waarde genoemd, is een classificatie om de mate van opwarming door de zon van de ruimte door het raam inclusief de zonwering te definiëren cq te bepalen.

De klassen volgens NEN-EN 14501 laten zich dan het beste als volgt omschrijven:

Warmteclassificatie volgens NEN-EN 14501

12.4.4 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Warmte.jpg

Lichttoetreding
Indien naast de warmtelast, de lichttoetreding (visueel comfort) van belang is voor een goede werkplekomgeving, dan spelen de volgende aspecten veelal een rol:

  • Doorzicht: zicht van binnen naar buiten
  • Privacy: zicht van buiten naar binnen.
  • Schittering: vermogen om de helderheid van de zoninstraling te verminderen.


Al deze aspecten zijn vastgelegd in klassen volgens de norm NEN EN 14501. In deze norm zijn de thermische en visuele eigenschappen van warmte- en lichtregeling geclassificeerd en wel als volgt:

Classificatie warmte- en lichtregeling

12.4.4 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse.jpg

Doorzicht
“Doorzicht” is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de geschiktheid om een goed contact met buiten aan te geven c.q. te garanderen. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich het best als volgt omschrijven:

Lichttoetreding doorzicht

12.4.4 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Doorzicht.jpg

“Doorzicht” oftewel visueel contact met buiten wordt bepaald aan de hand van twee parameters, namelijk:

  • de normale/normale transmissie ?v ,n-n
  • het diffuus deel van de lichttransmissie ?v, n-dif

Aan de hand van deze waarden wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Privacy
“Privacy” is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de mate van inkijk in de ruimte te bepalen c.q. te garanderen. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich het best als volgt omschrijven:

Lichttoetreding privacy

12.4.4 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Privacy.jpg

Aan de hand van ?v ,n-n en ?v, n-dif wordt “privacy” oftewel inkijk van buitenaf bepaald. Aan de hand van deze waarde wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Schittering (glare)
“Schittering” (glare) is een classificatie om bij een gesloten c.q. neergelaten zonwering, de mate van reflectie op werkplekken (reductie van luminantie contrasten) aan te geven c.q. te garanderen. Een lichte kleur van het doek van de zonwering zal bijvoorbeeld meer licht in de ruimte “strooien” als een donkere kleur. Afgewogen zal dus moeten worden wat als behaaglijk/comfortabel wordt ervaren:

  • een als licht ervaren oppervlak met gering contact met buiten of
  • een donker oppervlak met diverse lichtpuntjes (directe schittering tot gevolg) en beter contact met buiten.


Klasse 2 is voor optimale beeldscherm-werkplekken toereikend. Bij klasse 3 en 4 wordt de ruimte steeds meer verduisterd en wordt kunstlicht veelal noodzakelijk. De klassen volgens NEN EN 14501 laten zich dan het beste als volgt omschrijven:

Lichttoetreding schittering

12.4.4 Zonwering_Constructies_Zon-toetreding_Licht-Klasse_Schittering.jpg

Schittering (glare) wordt bepaald aan de hand van de parameters ?v, n-dif, ?v ,n-n, ?v ,n-h. Aan de hand van deze waarden wordt dan de klasse volgens NEN EN 14501 bepaald.

Indien andere legeringen gewenst of noodzakelijk zijn, verdient het aanbeveling advies in te winnen bij de VMRG gevelbouwer. Er dient rekening mee te worden gehouden dat bepaalde legeringsbestanddelen, zoals Si, Mn, Cr en Fe de kleur van het geanodiseerde materiaal kunnen beïnvloeden.

Het VMRG Zonwering bedrijf kan desgewenst een certificaat betreffende de samenstelling van de legeringen overleggen. Meer informatie hierover is te vinden in: NEN-EN 573 Deel 1 t/m 3.

Veel toegepaste aluminiumsoorten

12.4.4 Aluminium_Legeringen_Soorten.jpg


Samenstelling aluminium legering

12.4.4 Aluminium_Legeringen_Samenstelling.jpg


Mechanische en fysische eigenschappen van aluminium legeringen
Tabel eigenschappen aluminium vermeldt de mechanische en fysische eigenschappen waaraan de onder de hiervoor genoemde legeringen moeten voldoen.

De genoemde eigenschappen zijn ontleend aan NEN-EN 755-2 voor profielen en NEN-EN 485-2 voor platen.

Van elke soort is de gebruikelijke hardheidstoestand vermeld. Andere hardheidstoestanden, afhankelijk van de toegepaste vervorming en/of warmtebehandeling, zijn mogelijk.

Mechanische en fysische eigenschappen aluminium

12.4.4 Aluminium_Legeringen_Eigenschappen.jpg

 

12.5 Oppervlaktebehandelingen

12.5.1 Inleiding

Binnen dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de oppervlaktebehandeling die aluminium gevelelementen ondergaan. Achtereenvolgens worden de aan het aluminium, coaten, anodiseren en band gelakt aluminium te stellen eisen behandeld. Tenslotte komt partijkeuring aan bod.

12.5.2 Oppervlaktebehandeling aluminium

Algemeen
Aluminium kan om technische en esthetische redenen van een oppervlaktebehandeling worden voorzien.

Om het oorspronkelijke uiterlijk en de kwaliteit van de beschermlaag zo goed mogelijk te behouden, moet aangehecht vuil verwijderd worden. Periodieke reiniging levert dan ook een belangrijke bijdrage tot het verlengen van de levensduur en het behoud van het uiterlijk (zie Technisch en Esthetisch onderhoud).

Het aanbrengen van een oppervlaktebehandeling op aluminium gevelelementen kan gebeuren door natlakken, poederlakken, anodiseren of kwalitatief vergelijkbare systemen zoals bijvoorbeeld bandlakken bij platen.

Aluminium profielen worden op handelslengte van een oppervlaktebehandeling voorzien. Pas daarna vinden de mechanische bewerkingen zoals zagen, boren, frezen en stansen plaats. In elk geval moet het toegepaste aluminium uit de juiste legering zijn samengesteld en de voorgeschreven mechanische eigenschappen bezitten.

Het oppervlak van de profielen dient na voorbehandeling vrij te zijn van corrosiehuid, schilfers, stof, smeermiddelen, handafdrukken of elke andere contaminatie die nadelig is voor de eindafwerking.

Om een goede kantendekking bij het coaten te krijgen, dienen de hoeken van geëxtrudeerde profielen aan de buitenzijde van de gevels te zijn voorzien van een afrondingsstraal van minimaal 0,5 mm. In verband met de oppervlakteruwheid wordt verwezen naar de norm EN 12020-1. De geëxtrudeerde zichtbare oppervlakte zal vrij zijn van afwijkingen die nadelig zijn voor het bedoeld gebruik. Op plaatsen van extrusiestrepen en andere kleinere afwijkingen mogen de waarden Rz en Ra respectievelijk 9 µm en 2 µm niet overschrijden indien bepaald overeenkomstig de normen EN ISO 4287 en EN ISO 4288. Elke verkleuring of andere kleine oppervlakteafwijking die naar alle waarschijnlijkheid zal weggenomen worden door de bedoelde voorbehandeling is aanvaardbaar.

Snij- en knipkanten van te lakken plaat voor buitentoepassing mogen vóór de oppervlaktebehandeling geen scherpe kanten en/of bramen bevatten. Het nog te behandelen aluminium moet zodanig worden opgeslagen en/of vervoerd, dat vochtvorming of corrosie op het aluminium wordt voorkomen.

Coaten
Algemeen

Voor het coaten van aluminium kan men kiezen uit de in onderstaande tabel genoemde lakprocedures en -systemen.

Lakprocedures en -systemen

12.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Lakprocedures.jpg

Diverse nieuwe laksystemen en applicatiemethoden zijn in ontwikkeling. Wellicht kunnen deze, mits goedgekeurd volgens Qualicoat, een plaats gaan innemen naast de reeds bestaande systemen en methoden. Moffelen geschiedt doorgaans bij een objecttemperatuur van circa 120°C tot circa 250°C. Afhankelijk van het toe te passen type isolator wordt voor of na de oppervlaktebehandeling het geïsoleerde profiel samengesteld.

Bij omgevingstemperatuur drogende twee componentenlakken mogen eventueel door een warmtebehandeling versneld worden uitgehard, mits deze bewerking plaatsvindt volgens de voorschriften van de lakleverancier.

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte zichtvlakken. Directe zichtvlakken zijn die vlakken die men ziet aan de buiten- en binnenzijde van gevelelementen in toestand met gesloten beweegbare delen. Indirecte zichtvlakken zijn die vlakken die alleen zichtbaar zijn wanneer een beweegbaar deel geopend is. Op indirecte zichtvlakken moet de coating zodanig zijn aangebracht dat het grondmateriaal niet meer zichtbaar is.

Aan het oppervlak onder glaslatten, isolatoren en andere niet in het zicht zijnde delen worden geen eisen gesteld. Indien de beschreven kwaliteit eveneens voor het indirecte zichtvak moet worden aangehouden, moet dit in de bestelling speciaal worden vermeld. Directe zichtvlakken dienen op tekening te worden aangegeven door het VMRG Zonwering bedrijf aan het applicatiebedrijf. De coating moet gelijkmatig van kleur en glansgraad zijn en goed dekken. Bij het beoordelen van de partij mogen geen storende verschillen in kleur en glans tussen de afzonderlijke werkstukken waarneembaar zijn. Het is aan te bevelen om de kleur en glansgraad voor de applicatie door middel van monsters vast te leggen.

Als gevolg van het elektrostatisch spuitprocedé is het niet altijd mogelijk op verdiept gelegen delen de lak volledig dekkend aan te brengen. Aan de hechting van een eventuele oppervlaktebehandeling van isolatoren (kunststofdelen) kunnen geen eisen worden gesteld. Indien het geïsoleerde profiel uit twee verschillende profielen is samengesteld, is het mogelijk om elk profiel een andere oppervlaktebehandeling te geven. De verhoogde eisen aangaande de oppervlaktebehandeling gelden in dat geval uitsluitend voor het buitenste profiel dat met het buitenmilieu in aanraking komt.

Voor het profiel aan de binnenzijde van de gevel, dat niet is blootgesteld aan weersinvloeden, en voor gevelelementen in niet-vochtige binnensituaties, gelden slechts de eisen uit Keuringseisen coating: “Gevelelementen in niet-vochtige binnensituaties”. De eisen aan kleur en glans en de punten ten aanzien van hechting, hardheid en stootvastheid volgens Qualicoat blijven onverkort van kracht. Het is mogelijk om gelakte profielen over te schilderen. Dit dient echter in nauw overleg met een deskundig schildersbedrijf of applicatiebedrijf te gebeuren.

Voorbehandelen
De voorbehandeling dient te geschieden volgens de eisen van Qualicoat of G.S.B. (Gütegemeinschaft für Stückbeschichtung). 

Voor toepassingen in agressieve omgeving (kustgebied, …) kan bij het beitsen een eis aan de gewichtsafname van 2 g/m² gesteld worden, conform Qualicoat seaside. De opslagtijd tussen deze voorbehandeling en het nat- of poederlakken is maximaal 16 uur.

Daarnaast mag als voorbehandeling worden gekozen voor het zogenaamde “voor-anodiseren” als het laksysteem ook voldoet aan de eis van beproeving met de zure (pH-3) zoutsproeitest volgens Qualicoat. Het “voor-anodiseren” (ook wel flash-anodiseren of pré-anodiseren genoemd) wijkt op een aantal punten, zoals laagdikte en sealing, af van het gebruikelijke anodiseerproces. Deze alternatieve voorbehandelingsmethode is onderdeel van het volledige laksysteem en dient derhalve door hetzelfde applicatiebedrijf in één aaneengesloten arbeidsgang te worden uitgevoerd.

Keuringseisen coating
Systeemkeuring

Het applicatiebedrijf dient in het bezit te zijn van een geldig Qualicoat of GSB Label. Alle coatings en coatingssystemen moeten voldoen aan de eisen van Qualicoat of GSB.Bij de systeemkeuringen wordt o.a. door middel van laboratoriumproeven de geschiktheid beoordeeld voor buitentoepassingen.

Mechanische bewerkingen
De coating mag niet afspringen bij mechanische bewerkingen.

Uiterlijk
Beschadigingen en onvolkomenheden:

  • De coating mag op het directe zichtvlak geen beschadigingen vertonen waardoor het metaal zichtbaar wordt.
  • Bij het bezien van de gecoate zichtvlakken, loodrecht (90°) tot onder een hoek van 60° op het oppervlak, mogen tijdens de ingangskeuring voor montage, op een afstand van 3 meter, met daglicht, geen gebreken storend zichtbaar zijn zoals beschadigingen, ruw oppervlak, zakkers, insluitingen en gaten.


Kleur en glansgraad
De coating moet wat kleur en glansgraad betreft gelijkmatig en dekkend zijn.

  • Voor toepassing buiten geldt een beoordelingsafstand van 5 meter.
  • Voor toepassing binnen geldt een beoordelingsafstand van 3 meter.


Opgemerkt moet worden dat poederlaksystemen meestal minder glad en strak zijn dan natlak systemen. Bij toepassing van een metallic-coating is het gewenst in verband met tintverschillen, dat het VMRG Zonwering bedrijf vooraf in overleg treedt met de opdrachtgever.

Laagdikte
De gemiddelde laagdiktes in micrometer voor laksystemen dienen minimaal te voldoen aan de eisen genoemd in tabel Gemiddelde laagdikte in micrometer.

Gemiddelde laagdikte in micrometer

12.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Laagdikte.jpg


Poederlakken worden doorgaans in één laag aangebracht. Indien de voorbehandeling heeft plaatsgevonden middels het zogenaamde “voor-anodiseren” en bij ventilatieroosters en gemoffeld beslag, hoeft de laagdikte, ook bij verhoogde factoren, slechts te voldoen aan de laagdikte-eisen volgens de normale belasting. Indien de opdrachtgever dit specifiek verlangt, kan ook een laagdikte conform verhoogde factoren worden toegepast. De laagdikte mag niet zo dik zijn dat constructies niet meer functioneren.

12.5.2 Zonwering_Behandeling_Coating-dikte.jpg

Bij de aanvraag dient door de opdrachtgever te worden vermeld of het project wordt blootgesteld aan verhoogde risicofactoren zoals:

1. Omgevingsfactoren

  • Ligging binnen 25 km van de kust (zout neerslag)
  • Ligging direct boven maaiveld (opspattend vuil)
  • Ligging boven water (condens)
  • Stedelijk gebied (uitstoot verbrandingsgassen)
  • Industriële omgeving (uitstoot chemicaliën, rookgassen, ertsstof)
  • Verkeerbelasting (zwavelverbindingen, stikstofverbindingen, stofdeeltjes van remvoeringen, ijzeren
    koperdeeltjes van railverkeer)
  • Overdekte gebieden (geen beregening)
  • Bevuiling door dieren (honden, katten, vogels).


2. Gebruiksfactoren

  • Moeilijk bereikbaar voor doelmatige reiniging
  • Veel handeling (bijvoorbeeld deuren)


3. Oriëntatiefactoren

  • Ongunstige ligging op de zon
  • Weinig beregening


In verband met laagdiktemetingen mag geen enkele meting minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte, met inachtneming van Partijkeuring.

Anodiseren
Algemeen

Ten behoeve van het anodiseren moet worden uitgegaan van aluminium in een anodiseerkwaliteit om te voorkomen dat bij het anodiseerproces gebreken, zoals hinderlijke kleurverschillen en vlekken, ontstaan.

De anodiseerlaag beschermt het aluminium. Om de esthetische belevingswaarde van de anodiseerlaag te verhogen, kan deze in kleur worden uitgevoerd. De kleur wordt mede bepaald door de legering van het materiaal (waardoor er kleurverschil kan ontstaan) en het al dan niet toepassen van een voorbewerking (zie onderstaande tabel).

Indien de opdrachtgever een mechanische voorbewerking verlangt, verdient het aanbeveling de gewenste oppervlaktegesteldheid vast te leggen aan de hand van proefstukken.

Overleg tussen opdrachtgever en het VMRG Zonwering bedrijf over de keuze van de diverse kleurmethoden is aan te bevelen. Verder verdient het aanbeveling proefstukken te laten vervaardingen van zowel de toe te passen profielen alsook van de beplatingen. Indien na het sealen het oppervlak met waspreparaten of siliconen wordt behandeld, kan dit later nadelig zijn voor de hechting van bijvoorbeeld kitten en lijmen.

De kleur van geanodiseerde lasnaden alsmede gebogen platen en profielen kan in belangrijke mate afwijken van het aangrenzende materiaal. Het is mogelijk om geanodiseerde profielen en platen over te schilderen. Dit dient echter in nauw overleg met een deskundig schildersbedrijf te gebeuren.

Voorbewerking
De gewenste voorbewerking wordt overeengekomen tussen het VMRG zonweringsbedrijf en de opdrachtgever. Indien niet anders is overeengekomen wordt VB 6 geleverd.

Aanduiding voorbewerking

12.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Voorbewerking.jpg
 

Keuringseisen anodiseerlagen
Systeemkeuring
Anodiseren geschiedt volgens de eisen van Qualanod. Het anodiseerbedrijf moet in het bezit zijn van het Qualanod certificaat en moet voldoen aan de vigerende Qualanod voorschriften. Bij de systeemkeuringen wordt o.a. door middel van laboratoriumproeven vastgesteld of aan de gestelde eisen wordt voldaan. Alle anodiseerlagen dienen te voldoen aan de kwaliteitseisen betreffende:

  • Sealing
  • Corrosieweerstand
  • Uiterlijk
  • Laagdikte
  • Kleur


Uiterlijk
Beoordeling van het uiterlijk dient plaats te vinden bij daglicht loodrecht op het oppervlak op een afstand van 3 meter voor binnenwerk en 5 meter voor buitenwerk. Indien gewenst, vindt controle op kleur plaats volgens kleurmonster / grensmonsters. Wanneer voor het vastleggen van een kleur, kleurmonsters worden gebruikt, dient de voorbehandeling dezelfde te zijn als bij het te leveren product. Voor de beoordeling van de gemonteerde VMRG gevelelementen gelden de criteria als vermeld in Controle van Montage van VMRG gevelelementen op de bouwplaats.

Laagdikte
De laagdikte van de anodiseerlaag moet voor de zonweringen die aan de buitenlucht zijn blootgesteld, voldoen aan Qualanod klasse 15 . Dit houdt in dat de gemiddelde laagdikte ten minste 15 micrometer dient te zijn. Voor die delen van een geïsoleerd profiel die niet aan de buitenlucht zijn blootgesteld, en voor binnenzonwering, dient de gemiddelde laagdikte ten minste 10 micrometer te bedragen. Geen enkele meting mag minder bedragen dan 80% van de voorgeschreven laagdikte resp. meer bedragen dan 35 micrometer, dit met inachtneming van Partijkeuring. In bijzondere gevallen (bijvoorbeeld bij verhoogde factoren) kan op voorschrift van de opdrachtgever een gemiddelde laagdikte van ten minste 25 micrometer worden toegepast.

Bandgelakt aluminium
Onder bandgelakt aluminium (Coilcoating) wordt verstaan; aluminium dat als vlakke band in continu proces wordt voorzien van één of meer lagen kunststof, lak of folie. Bij toepassing van bandgelakt aluminium in gezette uitvoering, bijvoorbeeld beplating, is het raadzaam enkele proefstukken te beoordelen op vermindering van corrosieweerstand. De wijze van bewerken, zoals de grootte van afrondingsstraal bij zettingen, kan corrosieweerstand verminderen.

Partijkeuring
Keuring van een partij geschiedt aan de hand van een steekproef, onder aanname van een normale verdeling van de eigenschappen over de partij. Onder partijgrootte dient te worden verstaan de totale hoeveelheid ter keuring aangeboden producten van gelijke aard of samenstelling

De keuringsprocedure is gebaseerd op ISO 2859, waarin de steekproefgrootte een functie is van de partijgrootte. Uit de te keuren partij dient aselect het voor de steekproef benodigde aantal stuks te worden getrokken. De steekproefomvang is afhankelijk van de partijgrootte en moet voldoen aan het in onderstaande tabel gestelde.

De partij wordt geacht te voldoen aan de eisen, indien het aantal producten uit de steekproefgrootte dat niet voldoet aan de eisen, kleiner is dan of gelijk aan het toegestane aantal volgens onderstaande tabel.

Steekproefgrootte in relatie tot partijgrootte

12.5.2 Aluminium_Oppervlaktebehandeling_Steekproefgrootte.jpg

12.6 Doek

12.6.1 Inleiding

Deze richtlijn verschaft de vakhandelaar een basis voor zijn adviezen, helpt hem om inzicht te verkrijgen in de kwaliteit van zonweringdoek en de grenzen van de technische mogelijkheden en stelt hem in staat om de gebruiker van een zonweringinstallatie de specifieke eigenschappen van de materialen uiteen te zetten. Deze richtlijn ondersteunt ook deskundigen bij hun opdracht en helpt hen om de grenzen van de weeftechnieken, het gebruik van zonweringdoek te beoordelen. Tot slot kan de richtlijn ook gebruikt worden om geschillen en meningsverschillen te vermijden. De richtlijn beschrijft de huidige stand van de techniek bij de belangrijkste toepassingen. Het is niet mogelijk om alle varianten in de eigenschappen op te nemen, aangezien de ontwikkeling van nieuwe materialen en verwerkingsmogelijkheden onverminderd evolueert.

Dat geldt in het bijzonder voor het domein van de verbindingstechnieken, waar het op dit ogenblik weinig zin heeft in te gaan op de verschillende procedés als hotmelt (vloeibare lijm), kleefband, hoogfrequent of ultrasoon lassen, aangezien de ontwikkeling van deze methoden nog volop aan de gang is. Het doel van deze richtlijn is om een voorstelling te geven van de specifieke producteigenschappen bij de fabricage en verwerking. De eigenschappen gelden als minimumnorm bij een normaal gebruik van de zonweringinstallatie. De in deze richtlijn voorgestelde minimumnormen zijn afkomstig uit de productie- en verwerkingsvoorschriften van de belangrijkste fabrikanten. Door de interne opleidingen van de medewerkers in de bedrijven en door de voortdurende ontwikkeling van de verwerkingstechniek en de zonweringinstallaties zelf overtreft het product zonweringdoek in de meeste gevallen de beschreven minimumnorm. Deze richtlijn werd uitgewerkt door BKTEX in samenwerking met ondermeer Romazo en Verozo en andere Europese federaties van fabrikanten van zonwering, weverijen en confectioneurs, alsook met een expertisebureau.

12.6.2 Zonweringdoek uit technische weefsels

De basisfunctie van een zonweringdoek kan duidelijk uit de term zelf afgeleid worden: het weren van te veel zonwarmte en -licht. Het zonweringdoek uit technische weefsels vervult tegelijkertijd een functionele en een decoratieve opdracht. Technische weefsels moeten voldoen aan strenge technische eisen en worden tijdens het productieproces onderworpen aan uitgebreide laboratoriumtests.

Parameters zoals oppervlaktegewicht, maximale trekkracht, maximale rekbaarheid, doorscheurkracht, waterdrukbestendigheid, waterafstotendheid, lichtechtheid, weerbestendigheid, UV-stralingbestendigheid en andere eigenschappen worden gemeten volgens de erkende normen. Die waarden zijn gegarandeerd en worden vermeld in de technische gegevensfiches van de weefselproducenten. Alle weefsels kunnen min of meer transparant en/of geperforeerd uitgevoerd zijn. De maximale afmetingen van het doek worden bepaald door de fabrikant van het zonweringsysteem. Zonweringsystemen worden tegenwoordig in grote afmetingen geleverd en bijgevolg gaat het vaak om doeken met een zeer grote oppervlakte.

Het polyacryldoek voor een zonwering met een afmeting van bijvoorbeeld 6 x 3,5 m bevat bijna 100.000 m garen. Het is geweven met gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslagrichting, zodat één vierkante meter doek al ongeveer 4.500 m hoogwaardig, getwijnd garen bevat. Onvermijdelijk komen bij het spinnen en weven op dergelijke garenlengten kleine onregelmatigheden voor, die kunnen leiden tot insluitingen en knoopjes in het doek. Hoewel bij de confectie alleen technisch hoogwaardige weefsels gebruikt worden en in alle fasen van het productieproces streng gecontroleerd wordt, is het onvermijdelijk dat in een doek kleine onregelmatigheden te vinden zijn, in de vorm van zogeheten “schoonheidsfoutjes”. Als voorbeeld geeft deze richtlijn enkele foto’s en afbeeldingen die kenmerkend zijn voor de huidige technische stand van zaken.

Polyacryl-weefsel
Het weefsel voor zonwerend doek wordt voor het merendeel uit dit materiaal vervaardigd. De vezels van de gebruikte garens zijn in de massa gekleurd en daardoor uiterst UV-bestendig. Door een chemische oppervlaktebehandeling worden de weefsels waterafstotend, olie- en vuilafstotend en schimmeldodend gemaakt. Als de weefsels bovendien waterdicht gecoat worden, gebeurt dat enkelzijdig. De doekbanen hebben meestal een breedte van ± 120 cm, worden aan elkaar genaaid en opzij gezoomd. De breedte van de zomen en overlappingen kan verschillen afhankelijk van de fabrikant en de toepassing. De naden van de doekbanen bij knikarm- en verandazonwering lopen in de uitvalrichting.

Naadloze weefsels voor zonwering (breeddoek)
Zonweringdoek uit breeddoek wordt in de regel in de dwarsrichting naadloos verwerkt. Hierbij lopen de inslagdraden in uitvalrichting en de scheringdraden horizontaal. Bij een typische weefconstructie van acryl-zonweringstoffen met gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslag, heeft het doek in de uitvalrichting van de zonwering een duidelijk lagere stevigheid tegenover de verwerking van rollen van 120 cm.

Andere weefsels voor zonwering
Op de markt zijn ook andere weefsels verkrijgbaar die geschikt zijn voor gebruik als zonweringdoek, zoals bijvoorbeeld uit polyester, polypropyleen / polyolefine, enz. De stoffen worden in de regel verwerkt zoals de andere weefsels, door naaien of verkleven. De weefsels kunnen ook halftransparant of geperforeerd uitgevoerd zijn. Tegelijk bestaat de mogelijkheid van een eenzijdige waterdichte coating, die doorgaans op de van de zon afgekeerde kant is aangebracht. Voor de technische eigenschappen verwijzen we naar de gegevensfiches van de fabrikanten.

PVC doekweefsel
Dit weefsel is uit scheurvaste polyesterdraad vervaardigd. Na het weefproces wordt het doek in beide richtingen met hoge spanning opgerekt en met vloeibare PVC gefixeerd. Door dat proces krijgt het doek een grote vormvastheid en gaat het nog amper rekken. De weefselbanen verschillen in breedte, afhankelijk van de fabrikant en de verwerking kan zowel in de dwars- als de lengterichting gebeuren. Het doekgewicht bij deze weefsels is doorgaans beduidend hoger dan bij polyacrylstoffen en legt daardoor beperkingen op aan de maximale afmetingen. Ook kan zich door het hogere gewicht doorhanging voordoen. Door de coating worden de weefsels lasbaar. “Zijzomen” zijn bij verwerking in de dwarsrichting doorgaans niet vereist. Hier gelden in het bijzonder de verwerkingsvoorschriften van de fabrikanten.

Glasvezel screenweefsels
De glasvezelstrengen voor deze weefsels worden omhuld met een PVC-laagje. Met het zo verkregen garen worden weefsels in verschillende breedten vervaardigd. Daarna volgt het fixeren door verhitting, zodat een versmelting van het weefsel plaatsvindt. Daardoor wordt de diagonaalstabiliteit van het gaasweefsel bereikt, zonder de doorzichtigheid te veranderen. De confectie vereist, naast het lassen van de banen, ook het stabiliseren van de zijkanten met smalle lasstroken. Hier gelden in het bijzonder de verwerkingsvoorschriften van de fabrikanten. Bij toepassing van dit weefsel moet sterk rekening gehouden worden met de belasting bij het oprollen, veroorzaakt door het hoge gewicht (tot bijna 550 g per vierkante meter). Doeken uit dit weefsel worden toegepast waar doorzichtigheid vereist is. Deze weefsels worden bij voorkeur in verticale systemen toegepast. De weefsels kunnen aan de zijkanten voorzien worden met een rits, voor toepassing in windvaste screens.

Polyester screenweefsels
Deze weefsels bestaan uit scheurvaste polyesterdraad. Na het weefproces wordt het doek in beide richtingen met hoge spanning opgerekt en met vloeibare PVC gefixeerd. Door dat proces krijgt het weefsel een grote vormvastheid en gaat het nog amper rekken. Doeken uit dit weefsel zijn door hun geringe rekgedrag geschikt voor het beschaduwen van grotere oppervlakten. Afhankelijk van fabrikant en toepassing kan het weefsel met dwars- of langsnaden verwerkt worden. De zijranden worden dan ongezoomd of met zoomrand vervaardigd. De zomen voor de doekrol en het uitvalprofiel kunnen volgens de voorkeur van de fabrikant genaaid of gelast worden. Doeken uit dit weefsel worden toegepast waar doorzichtigheid vereist is en zijn geschikt voor horizontaal en verticaal gebruik.

Polyester weefsel
Op de markt zijn eveneens polyester, polypropyleen/polyolefine enz. verkrijgbaar die geschikt zijn als zonweringdoek. Ze worden genaaid en gelijmd zoals de andere weefsels. Tegelijk bestaat de mogelijkheid van een eenzijdige waterdichte coating, die doorgaans op de van de zon afgekeerde kant is aangebracht. Voor de technische eigenschappen wordt verwezen naar de gegevensfiches van de fabrikanten.

Waterdicht doek
Het waterdichtdoek is voornamelijk interessant voor de vakmannen die hotels, restaurants, cafés en de veeleisende klanten bedienen. Zijn vooruitstrevende technische prestaties maken het doek onmisbaar op vaste constructies die sterk onderhevig zijn aan de weersinvloeden en vervuiling. Tevens zorgt het waterdicht doek er ook voor dat u kunt genieten op uw terras het hele jaar door, zonder u zorgen te moeten maken bij de eerste regen.

Brandwerend doek
Het nieuwe brandwerend doek biedt een oplossing voor de eisen van openbare plaatsen namelijk veiligheid, decoratie en bescherming. Het brandwerend zonweringdoek bevat alle thermische en optische eigenschappen van een traditioneel doek met als plus de brandvertragende eigenschap. Dit nieuwe aanbod richt zich voornamelijk naar de horeca en openbare plaatsen.

12.6.3 Algemene toelichtingen en verklaringen betreffende doeken, confectie en systemen

De doekspanning
Horizontaal en schuin hangende doeken met veerspanning

De doekspanning wordt doorgaans verkregen door het gebruik van spanelementen zoals knikarmen of treksystemen, respectievelijk door verzwaring bij schuine installaties met een helling vanaf ongeveer 25 graden. Afhankelijk van de constructie ontstaat bij alle toepassingen doorhanging van het doek. Die wordt versterkt door een lagere hellingsgraad, een groter doekoppervlak, hier vooral door het eigen gewicht van het doek, en bijkomende invloeden zoals vocht en wind. In alle gevallen ontstaat een min of meer goed zichtbare doorhanging in het midden van het doekvlak, respectievelijk van de afzonderlijke stofbanen (Afbeelding 15 en Afbeelding 16). Bij het gebruik van breeddoek in de dwarsrichting ontstaat de doorhanging over het hele oppervlak. Het opvoeren van de doekspanning kan in het bijzonder bij de naden tot het uitrekken van de weefsels leiden. Dat uitrekken levert bij het afrollen van het doek duidelijk zichtbare rolvouwen op.

Door het over elkaar oprollen van die vouwen (Afbeelding 13) kunnen deze in de vorm van uitlopers naast de naden en in de afzonderlijke stofbanen zichtbaar worden en fenomenen zoals wafelpatronen in de hand werken. Die fenomenen worden door vocht nog versterkt en hoe zichtbaar ze zijn wordt mee bepaald door de lichtomstandigheden. Deze effecten worden ook door een grotere uitval en/of hogere doekspanning versterkt. Bij breeddoek in de dwarsrichting kunnen bij grotere breedte en uitval, door het ontbreken van de stabiliserende naden, loop- en oprolplooien ontstaan. Het gebruik van afzonderlijke doekrolondersteuning is bij breeddoek zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen (versterkingsbanden e.d.) niet mogelijk.

Verticaal hangende doeken zonder veerspanning
Afhankelijk van de fabrikant kan het doek of weefsel met dwars- of langsnaden verwerkt worden. Hier moeten de eventuele voorschriften van de systeemfabrikant nageleefd worden. Bij doeken met langsnaden wordt de rolvouw ontwikkeling aan de naden en de buitenzomen bijzonder duidelijk, aangezien de naadspanning hier door de kleinere doekspanning niet gecompenseerd kan worden.

De invloed van de wind
De windbelasting, zowel bij trekken als drukken, wordt voor het grootste deel van de doeken weggenomen en voor een kleiner deel afgeleid naar de zonweringconstructie. Hiervoor wordt verwezen naar de EN 13561. Om de doeken en de zonweringconstructie te beschermen is het nodig om ze op te rollen, zodra de wind de door de fabrikant opgegeven windweerstandsklasse overschrijdt. Hier wordt in het bijzonder verwezen naar de bedieningsinstructies van de verschillende systeemfabrikanten. Bij automatische bediening moeten die voorgegeven limietwaarden ingesteld worden. Het overschrijden van de toegelaten windsnelheden leidt tot schade aan het doek en het frame van de zonwering. De windweerstandsklassen moeten voor elk afzonderlijk product bepaald worden aan de hand van het sinds 01.03.2006 voorgeschreven CE-label, overeenkomstig EN 13561.
Zie Combinatie van metalen.

Het af- en oprollen van het doek en de gevolgen daarvan
De doekrol

De keuze van de diameter van de doekrol is zeer belangrijk omdat dit bepalend is voor de doorbuiging. Zie Doorbuiging.

Steunprofielen en doekrolondersteuning
Steunprofielen en doekrolondersteuning verhinderen zo veel mogelijk het doorbuigen van de doekrol en daardoor dus het doorhangen van het doek. De doekrolondersteuning moet in de buurt van naden of versterkingsstroken geplaatst zijn. Door de grotere wrijving bestaat, afhankelijk van gebruiksdoeleinden en de eventueel aanwezige automatische bedieningsinstallatie met frequentere op- en afrolcycli, het risico van vroegtijdige slijtage van stof en naaigaren.

Het doek in de omgeving van de doekrolondersteuning zal enigszins vuil worden. Bij gebruik van PVC doekweefsel en screenweefsels mag alleen doekrolondersteuning gebruikt worden op systemen waarbij de fabrikant dat toelaat. Bij gebruik van afzonderlijke doekrolondersteuning is een aangepaste loodrechte plaatsing tegenover de doekrol absoluut vereist, om een snellere slijtage te vermijden. In het algemeen zal de levensduur van een zonweringdoek door het gebruik van een dergelijke doekrolondersteuning afnemen.

Doorhangen van het zonweringdoek
Het systeem brengt mee dat het doek enkel tussen doekrol en uitvalprofiel op spanning kan gehouden worden. Het gevolg is dat de zijzomen naar binnen kunnen uitwijken en zo bijdragen tot een komvormig doorhangen van het doek naar het midden. Bij een groot doekoppervlak (bij voorkeur bij een grote uitval) met beperkte helling kan overlapping van de stof bij het oprollen ontstaan. Dit effect wordt nog in de hand gewerkt wanneer zonwering als bescherming tegen de regen gebruikt wordt. Terwijl het afvloeien van de regen door de te geringe helling van de zonweringconstructie niet gegarandeerd is, kunnen in de zonwering een of meer waterzakken ontstaan. Het gebruik als bescherming tegen de regen kan leiden tot schade aan het doek en het frame van de zonwering. Hier dient in het bijzonder EN 13561 (gebruik van zonwering bij neerslag) nageleefd te worden.

Zomen en naden bij zonweringdoek genaaid of gelijmd
Zijzomen

In de regel worden deze doeken vervaardigd uit ± 120 cm brede banen, waarbij elke naad en zoom als versterking werkt. Het zijn ook de sterkst belaste delen van het doek. Zijzomen kunnen zowel via naai- als lijmmethoden tot stand komen. Bij het oprollen liggen de naden en zomen dubbel over elkaar gewikkeld (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan spanningen binnen de stofbanen, ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. Als men uitgaat van een stofdikte van ± 0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de doekrol. Dit fenomeen zorgt, afhankelijk van de uitval van de zonwering, voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en naden en zorgt daardoor voor een niet te vermijden doorhanging van het doek. De op de getroffen plaats ontstane wafelvorming wordt door de inwerking van weersinvloeden onvermijdelijk nog versterkt. Dit effect heeft echter geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Bij breeddoek worden in de regel geen zijzomen gebruikt maar zal men de buitenkanten van het weefsel door middel van verschillende lasmethoden e.d. verstevigen.

Naad in uitvalrichting
Zonweringdoek uit ± 120 cm brede rollen wordt in de uitvalrichting genaaid of gelijmd. Het voordeel daarvan is dat de trekspanning bij banendoeken, in tegenstelling tot de dwars verwerkte breeddoek, inwerkt op een hoger aantal scheringdraden. Bij een typische weefconstructie (polyacryl) van gemiddeld een 30-tal draden per cm in de schering en een 14-tal draden per cm in de inslag, biedt een dergelijke verwerking het doek in de kettingrichting een wezenlijk grotere stevigheid tegenover de inslagrichting. Vanwege die techniek komt het bij bepaalde weersomstandigheden en doekgrootten tot zogenaamde “wafelvorming” (Afbeelding 10). Dit effect kan door ongunstige lichtinval sterker zichtbaar worden. Deze wafelvorming wordt door de inwerking van vocht (luchtvochtigheid, regen) bijkomend versneld en versterkt. Wordt het daardoor “week” geworden doek nat opgerold, dan worden het wafelpatroon en de vouwen nog sterker ingeperst. Het overlappen van het doek met als gevolg de vorming van oprolplooien (Afbeelding 13) is ontoelaatbaar.

Door de onder punt “zijzomen” beschreven fenomenen van spanningsverschil bij het opwikkelen verschuift de stof en ontstaan diagonale vouwen rechts en links van de naad, die zich als wafelvormige patronen aftekenen. Hoe meer lagen doek opgerold worden, dat wil zeggen hoe verder de uitval van de zonwering, hoe groter de totale onderlinge verschuiving van de banen zal zijn en hoe sterker daardoor ook het inpersen van het wafelpatroon. De wafelvorming kan zich uitstrekken tot het midden van de stofbaan. Dit effect heeft echter geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Boven- en onderzoom genaaid
In de regel worden de boven- en onderzomen volgens de klassieke methode genaaid. Hierdoor kan aan de doekrol een verdikking ontstaan die in de dwarsrichting een aftekening op het doek kan geven.

Zomen en naden bij zonweringdoek uit PVC doekweefsel
Zijzomen en naden

Deze doeken worden volgens de instructies van de fabrikant geconfectioneerd uit verschillende brede banen. In de regel worden die afzonderlijke banen gelast en bij voorkeur in de uitvalrichting verwerkt. Uitzonderlijk kunnen ze ook gelijmd of genaaid worden. De onder punt 5.4.4.4 beschreven fenomenen van wikkelverschillen en over wafelvorming zijn ook hier van toepassing. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Naad in uitvalrichting
PVC doekweefsel met zijn bijzonder vormstabiele eigenschappen heeft de neiging om bij het oprollen vouwen te vormen. In sommige gevallen kan het doek zelfs dubbelplooien. Het verschijnsel heeft enerzijds te maken met de geringe elasticiteit van het doek en anderzijds met het hogere gewicht en de grotere belasting van de installatie die daarvan een gevolg is. Vanwege de fabricagetechniek ontstaat onder invloed van de weersomstandigheden en de grootte van het doek zogeheten “wafelvorming”. Dat effect kan door een ongunstige lichtinval nog sterker zichtbaar worden. Door de fenomenen van wikkelverschillen verschuift de stof en ontstaan er diagonale plooien rechts en links van de naad, die zich dan als wafelvormige patronen aftekenen. Hoe meer lagen doek opgerold worden, dat wil zeggen hoe verder de uitval van de zonwering, hoe groter de totale onderlinge verschuiving van de banen zal zijn en hoe sterker daardoor ook het inpersen van het wafelpatroon. De wafelvorming kan zich uitstrekken tot het midden van de stofbaan. Ook wanneer het weefsel dwarsnaden heeft of geen overlappende lasnaden in de uitvalrichting, heeft het doek de neiging om door zijn eigen gewicht in het midden door te hangen. Het resultaat is dat het “teveel” aan doek in het midden overlapt en ontoelaatbare vouwen gaat vormen. PVC-doekweefsel is daarom niet in alle uitvoeringen en grootten geschikt voor elke zonweringinstallatie.

De voorgenoemde effecten hebben geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Boven- en onderzoom genaaid
In de regel worden de boven- en onderzomen volgens de klassieke methode genaaid. Hierdoor kan aan de doekrol een verdikking ontstaan die in de dwarsrichting een aftekening op het doek kan geven.

Zomen en naden bij glasvezel screendoek
In de regel worden deze doeken in de lengte of dwars geconfectioneerd uit banen met een breedte tussen 120 en 250 cm. De zijzomen worden voorzien van een versterkingsband om uitrafelen van de kanten te vermijden. Die lasband wordt doorgaans aangebracht op de binnenzijde van het doek.

Bij langsnaden liggen de naden en zomen van de opeenvolgende lagen stof op elkaar (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. spanningen binnen het doek. Als men uitgaat van een stofdikte van ±
0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de doekrol. Dit fenomeen zorgt voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en de naden en zorgt daardoor voor een niet te vermijden doorhanging van het doek.

Bij dwarsnaden doet het effect van spanningsverschil door het oprollen zich niet voor, maar wel kan zich bij het oprollen, door de verwerking van het doek (lassen, resp. naaien), plooivorming voordoen. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Screendoek uit glasvezel wordt gewoonlijk gebruikt voor verticale installaties tegen gevels. De maximale afmetingen vindt men in Hoofdgroepen. Bij horizontale installaties zijn bijzondere maatregelen vereist om een probleemloos oprollen te garanderen.

Zomen en naden bij polyester-screendoek
In de regel worden deze doeken langs of dwars uit banen geconfectioneerd. De snijkanten worden bij confectie met naden in de dwarsrichting of bij naadloze verwerking in de langsrichting doorgaans niet gezoomd.

Bij langsnaden liggen de opgerolde naden en zomen dubbel op elkaar (Afbeelding 14). Vanwege dat verschil tussen de bovenste en de onderste lagen ontstaan spanningen binnen de stofbanen, ook zonder de invloed van spansystemen, verzwaring, enz. Als men uitgaat van een stofdikte van ± 0,5 mm, dan ontstaat hier tussen elke laag bij de naad al een verschil van 3,14 mm per omwenteling van de doekrol. Dat fenomeen zorgt voor verschillende uitrekwaarden van de zijzoom en daardoor op voor een niet te vermijden doorhanging van het doek.

Bij dwarsnaden doet het effect van spanningsverschil door het oprollen zich niet voor, maar wel kan zich bij het oprollen, door de verwerking van het doek (lassen, resp. naaien) plooivorming voordoen. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Screendoek uit polyester wordt voor verticale en horizontale installaties gebruikt.

De maximale afmetingen vindt men in de informatie van de verschillende fabrikanten.

12.6.4 Toelichtingen en verklaringen van begrippen

Knik- en vouwstrepen
Deze ontstaan bij de confectie en bij het vouwen van het zonweringdoek. Het gevolg is dat bij tegenlicht op de plaats van de vouwen en knikken een donkere streep zichtbaar wordt, die lijkt op een potloodstreep. Deze strepen zijn beter zichtbaar bij lichte kleuren, minder bij donkere kleuren. Ze verminderen geenszins de levensduur noch de zonwerende eigenschappen van het zonweringdoek. Bij (her)bespanningen en reparaties is een vouw, door de manipulaties die ter plaatse vereist zijn, niet te vermijden. Het effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, functionaliteit en levensduur van de doeken.

Krijt- resp. streepeffect
Hierbij gaat het om lichte strepen van het impregneermiddel of het weefseloppervlak. Ze ontstaan door de manipulaties bij de confectie en het assembleren van de installaties. Vooral bij donkere kleuren zijn deze effecten, ondanks een zorgvuldige behandeling van de doeken, niet helemaal te vermijden. Het effect (Afbeelding 5) heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, functionaliteit en levensduur van de doeken.

Kleurverschillen tussen de doekbanen
Bij het nabehandelen van het oppervlak van polyacryl en andere vergelijkbare weefsels van verschillende productiepartijen kunnen lichte kleurafwijkingen optreden. Stalen of foto’s van weefsels kunnen geringe afwijkingen vertonen ten opzichte van de uiteindelijke levering. Dit feit weefsels kunnen geringe afwijkingen vertonen ten opzichte van de uiteindelijke levering. Dit feit heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Waterdrukbestendigheid
Doeken uit polyacryl of andere vergelijkbare weefsels zonder bijkomende coating zijn niet absoluut waterdicht. Polyacryl en dergelijke hebben een waterafstotende impregnering en worden overeenkomstig EN 20811 onderworpen aan een “Schopper-test”. De waterdichtheid van polyacryl en vergelijkbare weefsels bedraagt nieuw > 32 mbar. Rond de naden is de door het naaiproces ontstane perforatie verantwoordelijk voor een wezenlijk lagere waterdrukbestendigheid. Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken. Bij gelijmde naden vertoont de waterdrukbestendigheid geen verandering rond de naden.

Wafelvorming
Dit effect heeft geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Oprolplooien
Dit effect kan tot functionele beperkingen en scheeftrekken van de doeken leiden en heeft een wezenlijke invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Biesband aan de volant
Door de verschillende materialen en hun typische oppervlaktestructuur enerzijds en de verkrijgbare kleuren van biesband anderzijds, zijn verschillen in de kleur en/of oppervlaktestructuur niet te vermijden. Dit feit heeft echter geen enkele invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken.

Kleurafwijkingen ten opzichte van foto’s in patroonboeken
Afgedrukte foto’s kunnen het patroon van een zonweringdoek maar bij benadering voorstellen. Een exacte kleurweergave is niet mogelijk. Ook de opdeling van de banen en hun verbinding worden in de foto’s maar bij wijze van voorbeeld afgebeeld. Kleine afwijkingen in de voorstelling ten opzichte van het origineel vormen geen gebrek.

Kleurafwijkingen ten opzichte van kleurstaal collecties
Kleine afwijkingen tussen patrooncollectie en het eigenlijke doek zijn niet te vermijden, aangezien het staal en het doek uit verschillende productiepartijen afkomstig zijn. Geringe afwijkingen tussen staalboek en origineel zijn geen gebreken.

Kleurafwijkingen bij verschillende lichtomstandigheden
Afhankelijk van het waarnemingspunt en de lichtinval (zeker bij tegenlicht), kan het tot duidelijke verschillen in de kleurwerking van het weefsel komen die gedeeltelijk ook gewenst zijn. Het verdient daarom aanbeveling om bij de keuze van de stof ook die verschillende gezichtshoeken uit te proberen. Mogelijke kleurafwijkingen bij aanzicht of doorzicht zijn dan ook geen gebreken.

Bijzonderheden bij bedrukte dessins
Bij enkelzijdig bedrukt weefsel (Afbeelding 4) is het motief in het doek van de zonwering naar keuze langs binnen of buiten aangebracht. Het doorschijnen ervan is technisch mogelijk en gedeeltelijk ook gewenst. Bij tweezijdige bedrukte weefsels is een kleine verschuiving van de motieven van boven- en onderzijde technisch onvermijdelijk. Een mogelijke verschuiving van de motieven is dan ook geen gebrek.

Bijzonderheden bij jacquardgeweven doeken
Deze weeftechniek leidt automatisch tot een verschillend zicht van de boven- en onderzijde. Het effect vormt geen gebrek.

Lichtpuntjes en doorschijneffecten
Deze effecten ontstaan als gevolg van in de handel gebruikelijke onregelmatigheden van weefgaren en bij de verwerking ervan. Ze worden zichtbaar bij doorzicht en tegenlicht en zijn weeftechnisch niet te vermijden. Het effect vormt geen gebrek.

Speciale confectie
Bij speciale confectie kan vanwege de vormgeving een onregelmatig naadverloop optreden. Het gaat in die gevallen niet om gebreken.

Doorhangen van het zonweringdoek
Doorhanging is door het eigen gewicht van het doek en technisch niet te vermijden. Het fenomeen wordt nog aanzienlijk versterkt door de weersomstandigheden, waaronder wind en de toename van het eigen gewicht door vochtopname. Het effect heeft geen invloed op de kwaliteit, de functionaliteit of de levensduur van de doeken, op voorwaarde dat de desbetreffende bedieningsinstructies van de fabrikanten worden nageleefd.

Het naaigaren
Door de verschillende materialen en verkrijgbare kleuren zijn verschillen in de kleurencombinatie van naaigaren en doek niet te vermijden. De grondkleuren moeten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd zijn. Eventuele kleurafwijkingen vormen echter geen gebrek.

De lijm- en lasmethoden
Als belangrijkste en meest gebruikte lijmmethoden vermelden we op dit moment:

  • Vochthardende lijmen (hotmelt, vloeibare lijm)
  • Hoogfrequent lassen met lasband
  • Ultrasoon lassen met vochthardende lasband


Gekoppelde zonweringinstallaties
Er kunnen tussen het zonweringdoek en de naadafdekkingen patroonafwijkingen in horizontale of verticale richting ontstaan. Eventuele patroonafwijkingen zijn toelaatbaar.

Doekrolondersteuning
Afhankelijk van de uitvoering en constructie van de zonweringsinstallatie kan de ondersteuning van de doekrol en doekbespanning afzonderlijk of doorlopend gebeuren, om het optreden van doorhanging te verminderen of de doekbespanning optisch te verbergen. Bij afzonderlijke doekrolondersteuning kan vanwege omgevingsinvloeden op het oppervlak van de doekbespanning, resp. door de hogere wrijving die daar plaatsvindt, een grotere slijtage en vervuiling optreden in de omgeving van de doekrolondersteuning. In het bijzonder bij gekoppelde installaties met doorlopende bespanning is een duidelijke vervuiling in de buurt van de doekrolondersteuning niet te vermijden. In principe moet een afzonderlijke doekrolondersteuning altijd op een naad of versterkingsstrook aangebracht zijn.

Gebruik van de zonwering tegen de regen
Het gebruik van zonwering bij regen is geregeld in EN 13561 dat nageleefd dient te worden. Zo niet kan door waterophoping op het doekoppervlak (waterzak) schade ontstaan aan het weefsel alsmede aan de zonweringinstallatie. Nat opgerolde doeken moeten bij de eerstvolgende gelegenheid gedroogd worden om schimmelvorming e.d. tegen te gaan.

12.7 Waterdichtheid

Geweven zonweringdoek algemeen 
Zonweringdoek is niet waterdicht. Zoals bij elk weefsel zijn er ook hier microporeuze kleine openingen tussen de plaatsen waar de draden zich kruisen. Zonweringdoek wordt met een speciaal voor buitentoepassingen ontwikkelde impregnering water-, vuil- en olieafstotend gemaakt. Daardoor parelen waterdruppels bij een nieuw doek en de juiste helling ongestoord naar beneden. Het effect van deze nabehandeling ( de zgn. appret) neemt door de weers- en omgevingsomstandigheden af en leidt zo na verloop van tijd of bij langere blootstelling aan vocht tot een grotere vochtopname door het zonweringdoek. Als een grotere waterdichtheid vereist is, verdient het aanbeveling om een gecoat weefsel te gebruiken. De naden kunnen bij een klassieke naaimethode ook bijkomend gedicht zijn, terwijl gelijmde naden door het verwerkingsprocedé zelf al waterdicht uitgevoerd zijn.

PVC doekweefsel
PVC doekweefsel is door zijn bijzondere aard duurzaam waterondoorlaatbaar.

Glasvezel en polyester screenweefsels
Screenweefsels uit glasvezel of polyester zijn vanwege hun aard waterdoorlaatbaar. Evenwel bestaan er nu screenweefsels op de markt die door een extra coating waterdicht zijn.

12.8 Weerbestendigheid van het zonweringdoek

Kleurbestendigheid en kleurverschillen bij weefsels en hun nabehandeling
De kleurbestendigheid wordt gemeten aan de hand van normering inzake lichtechtheid en weersinvloeden. De lichtechtheid wordt gemeten volgens ISO-norm 105 B02 en aan de hand van de blauw-wolschaal. Ze moet minstens de waarde 7 halen (hoogste waarde 8). De weersechtheid wordt gemeten volgens de ISO-norm 105 B04, en aan de hand van de grijsschaal. Ze moet minstens de waarde 4 halen (hoogste waarde 5). Na 1.000 uur kunstmatige weersinvloeden wordt de afwijking beoordeeld ten opzichte van de nieuwe toestand en gedocumenteerd in de gegevensfiche van de weefselfabrikant. Bij weefsels overeenkomstig 3.5 gelden dezelfde normen. Het kan voorkomen dat tussen banen kleine kleurverschillen optreden of dat de kleur van het eigenlijke doek iets afwijkt van die van het staal in de collectie. Die verschillen vallen evenwel binnen de algemeen aanvaarde speling en vormen geen reden tot klacht.

Rotbestendigheid en omgevingsinvloeden
Zonweringdoek wordt in de regel uit synthetische vezels vervaardigd. Deze weefsels bevatten geen biologisch afbreekbare elementen. Dat heeft als gevolg dat ze ongevoelig zijn voor rotten. Het afzetten van vuil en organische substanties op het weefseloppervlak, gecombineerd met de vochtigheid vormt een ideale voedingsbodem voor algen- en schimmelculturen. De schimmelwerende nabehandeling kan dat tegenwoordig niet meer volledig verhinderen, omdat door wettelijke regelingen (zie ook EN 13561) voorheen gebruikte chemicaliën nu niet meer toegelaten zijn. Als een doek nat opgerold wordt, kan het vocht dat zich in het weefsel en tussen de weefsellagen bevindt niet opdrogen. Dat leidt enerzijds tot verkleuringen door watervlekken maar ook tot aantasting door schimmels in de vorm van beschimmelde plekken. De nabehandeling tegen het ontstaan van algen- en schimmelculturen kan dat vanwege de verstrengde milieuwetgeving niet volledig verhinderen. Natte doeken versterken ook het “wafeleffect”, dat onder “wafelvorming” beschreven staat. Het is daarom van belang dat de doeken bij de eerstvolgende gelegenheid meteen weer uitgerold worden, zodat ze kunnen drogen. Schade vanwege het niet naleven van deze voorzorgsmaatregel is in de regel onherstelbaar. Ze kan ook geen aanleiding vormen voor klachten.

12.9 Afbeeldingen: foto's en tekeningen

De volgende foto’s en tekeningen zijn bedoeld ter verduidelijking van eerder beschreven punten. Vanwege druktechnische beperkingen kunnen de afbeeldingen van de originelen afwijken. De schaalaanduidingen op de foto’s dienen enkel als houvast en om een idee te geven van de orde van grootte van de verschillende afgebeelde situaties. De maximale grootte van de verschillende fouten kan er niet uit afgeleid worden.

Afbeelding 1: Draadbreuk

11.6.7 Zonwering_Doek_1_draadbreuk.jpg

Toelaatbare korte draadbreuk, verbonden met lichtdoorlaatbaarheid Oorzaak: breken van de schering- of inslagdraad tijdens het weven, als gevolg van spanning.


Afbeelding 2: Ingeweven vreemde vezels

11.6.7 Zonwering_Doek_2_vreemde-vezels.jpg

Toelaatbare ingeweven vreemde vezels. Oorzaak: anders gekleurd draadje dat tijdens het spin- of weefproces mee verwerkt werd.


Afbeelding 3: Verdikking

Zonwering_Doek_3_verdikking.jpg

Toelaatbare verdikkingen. Oorzaak: verdikkingen ontstaan door ophoping van draadresten tijdens het spin-, twijn- of weefproces.


Afbeelding 4: Patroonverschuiving

Zonwering_Doek_4_patroonverschuiving.jpg

Toelaatbare patroonverschuiving bij bedrukte stoffen. Oorzaak: ontstaat technisch als gevolg van het samenvoegen van stofbanen.


Afbeelding 5: Krijt- en streepeffect

Zonwering_Doek_5_Krijteffect.jpg

Toelaatbaar krijt- en streepeffect. Oorzaak: lichte strepen van het impregneermiddel op het weefseloppervlak.


Afbeelding 6: Knik- en vouwstrepen

11.6.7 Zonwering_Doek_6_Vouwstreep.jpg

Toelaatbare knik- en vouwstrepen. Oorzaak: pigmentverschuivingen die ontstaan in de impregnering, door kreuken of vouwen tijdens het productieproces, bij de verzending of de (her)bespanning. Bij stoffen in heldere kleuren zijn ze bijzonder goed zichtbaar.


Afbeelding 7: Draadbreuk in de onderzoom

11.6.7 Zonwering_Doek_7_Draadbreuk-onderzoom.jpg

Niet toelaatbare draadbreuk in de onderzoom. Oorzaak: overbelasting door wind, regen of door gebrekkige verwerking bij het stikken.


Afbeelding 8: Wafelvorming bij de naad

11.6.7 Zonwering_Doek_8_Wavelvorming-naad.jpg

Toelaatbare wafelvorming bij de naad.


Afbeelding 9: Wafelvorming en uitrekken bij de zoom

11.6.7 Zonwering_Doek_9_Wavelvorming-zoom.jpg

Toelaatbare wafelvorming en uitrekken bij de zoom.


Afbeelding 10: Wafelvorming aan een baan

11.6.7 Zonwering_Doek_10_Wavelvorming-baan.jpg

Toelaatbare wafelvorming aan een baan.


Afbeelding 11: Afwijkende roldiameter aan naden en zomen

11.6.7 Zonwering_Doek_11_Roldiameter.jpg

Afwijkende roldiameter aan naden en zomen.


Afbeelding 12: Druk- en rolvouwen

11.6.7 Zonwering_Doek_12_Rolvouw.jpg

Toelaatbare druk- en rolvouwen op de oprolas.


Afbeelding 13: Loop- en oprolplooien

11.6.7 Zonwering_Doek_13_Oprolplooi.jpg

Toelaatbaar optreden van loop- en oprolplooien. Lengteverschil aan naden en zomen tussen een bovenliggende en een onderliggende weefsellaag, bij een omwenteling van het doek rond de oprolas (onafhankelijk van de wikkeldiameter).


Afbeelding 14: Weefsellaag

11.6.7 Zonwering_Doek_14_Weefsellaag.jpg

DTW = diameter oprolas
DG1 = gemiddelde diameter onderliggende weefsellaag
DG2 = gemiddelde diameter bovenliggende weefsellaag
sG = weefseldikte
Omtrek van de onderliggende weefsellaag = DG1 x 3,14
Diameter van de bovenliggende weefsellaag = DG1 + 2 x sG
Omtrek van de bovenliggende weefsellaag = DG2 ​​​​​​​x 3,14
Lengteverschil van de onderliggende ten opzichte
van de bovenliggende weefsellaag = 2 x sG x 3,14

Het lengteverschil tussen de onderliggende en de bovenliggende weefsellaag is enkel afhankelijk van de weefseldikte. Door het verbinden van twee weefsellagen (naad, zoom) wordt het verschuiven ervan geblokkeerd en treden spanningen in het doek op.

Bij acrylweefsel is de weefseldikte sG = 0,5 mm. Per omwikkeling is het lengteverschil bijgevolg 2 x 0,5 x 3,14 = 3,14 mm !

Verklaring van technisch veroorzaakte vouwvorming: dubbel liggen van de weefsels bij naden en zomen.


Afbeelding 15: Doorhangen van het zonweringdoek in de langsrichting

11.6.7 Zonwering_Doek_15_Doorhangen-lang.jpg

 

Doorhangen van het zonweringdoek in de langsrichting. Mogelijke doorhanging van het zonweringdoek.


Afbeelding 16: Doorhangen van het zonweringdoek in dwarsrichting tussen de naden

11.6.7 Zonwering_Doek_16_Doorhangen-dwars.jpg

 

Doorhangen van het zonweringdoek in dwarsrichting tussen de naden. Mogelijke doorhanging van de verschillende stofbanen.


Afbeelding 17: Manipulatievouwen bij zonweringdoek uit polyester

11.6.7 Zonwering_Doek_17_Manipulatievouw.jpg

Manipulatievouwen bij zonweringdoek uit polyester .Oorzaak: onvermijdelijke materiaalbewegingen tijdens de productie en de montage van het doek.


Afbeelding 18: Naadverloop bij lijmmethoden

11.6.7 Zonwering_Doek_18_Naadverloop.jpg

Amper zichtbaar naadverloop bij lijmmethoden (stift toont naadverloop). Bij geen van de lijmmethoden (hotmelt, kleefband) mag de lijm opzij naar buiten komen.


Afbeelding 19: Verkleuring

11.6.7 Zonwering_Doek_19_Doorslaan.jpg

Het zichtbaar doorslaan kan sterker opvallen afhankelijk van het dessin en / of de lichtomstandigheden. Een onregelmatige verkleuring van de naad door lijm (hotmelt) of kleefband is niet toelaatbaar.


Afbeelding 20: Rolvouwontwikkeling bij gekleefde doeken

11.6.7 Zonwering_Doek_20_Rolvouwontwikkeling.jpg

Toelaatbare rolvouwontwikkeling bij gekleefde doeken. Ontstaan van oprolvouwen naar analogie van bij de genaaide doeken.


Afbeelding 21: Uitzicht van een hoge-frequentielasnaad

11.6.7 Zonwering_Doek_21_Hoge-frequentielasnaad.jpg

Toelaatbaar uitzicht van een hoge-frequentielasnaad. Oorzaak: materiaalverdichting bij het lasproces.


Afbeelding 22: Glanseffect

11.6.7 Zonwering_Doek_22_Glanseffect.jpg

Een toelaatbaar glanseffect doet zich voor op de rugzijde van een hoge-frequentie lasnaad. Oorzaak: ontstaat door materiaalverdichting naargelang van het elektroden oppervlak.

12.10 Overzichtstabel van de textielnormen voor zonweringstoffen

Textielnormen

11.6.8 Zonwering_Doek_Textielnormen.jpg

Uitgever: Bundesverband Konfektion Technischer Textilien e.V.

12.11 Bedieningen

12.11.1 Inleiding

Bij bedieningen onderscheiden wij verschillende vormen van elektrische bediening en handbediening.

12.11.2 Elektrische bediening

Buismotor 
De motoren zijn voorzien van CE-markering, hetgeen betekent dat zij zijn geproduceerd volgens de EU – richtlijnen naar de eisen van zekerheid, gezondheid, milieu en veiligheid van de gebruiker. De motoren dienen voorzien te zijn van een keurmerk van een Europees keuringsinstituut voor elektrische materialen.

230 Vac motoren
De motoren worden ingebouwd in de bovenbuis in het geval van rolgordijnen en in de bovenbak in het geval van plissé gordijnen, waar via (in het geval van rolgordijnen) de bovenbuis in beweging wordt gebracht. De specificaties van de motor hangt af van de afmeting van het rolgordijn en dienen door het VMRG Zonwering bedrijf te worden bepaald. In geval van 230 Vac motoren heeft. De motor met zijn deze voorzien van een ingebouwde condensator zijn ze is stof-en spatwater-dicht.

De motor is één fase asynchroon, heeft een lange levensduur, een gering energieverbruik en is voorzien van een thermische beveiliging. Deze treedt in werking wanneer de temperatuur van de motor als gevolg van overbelasting of storing te hoog oploopt.

De motor is voorzien van een regelbare eindafstelling die nauwkeurig werkt en van buitenaf bereikbaar is. Dit sluit elektronische eindafstellingen via de remote control uit.

De motor is radio- en tv-ontstoord, heeft een maximale looptijd van vier minuten, voedingsspanning 230 VAC 50 Hz en is voorzien van een voedingskabel 3x of 4x 0,75 mm2 met trekontlasting en een zo mogelijk aangegoten stekker.

Het opgenomen vermogen bedraagt 65 tot 450 Watt en de stroomsterkte van 0,32 tot 2,1 ampère afhankelijk van het te kiezen type. In overleg met het VMRG Zonwering bedrijf kan in specifieke gevallen gebruik worden gemaakt van 12 of 24 volt gelijkspanning buismotoren. 

Batterijmotoren
Batterijmotoren kunnen tijdelijk worden voorzien van stroom, om vervolgens stand alone de benodigde spanning generen om de zonwering op en neer te halen. De bediening hiervan is middels een afstandsbediening of en via een gateway met smartphone of tablet mogelijk, maar ook middels puls schakelaars.

In sommige veel gevallen worden de motoren gevoed middels kleine PV-panelen die aan de binnenzijde van het raam kunnen worden aangebracht. Bij deze systemen is er sprake van een intelligent besturingssysteem die middels de cloud of locale server in een netwerk onderling gekoppeld kunnen worden zonder deze fysiek te verbinden. Tevens laten deze systemen zich eenvoudig koppelen aan Gebouwen Beheer Systemen.

Automatische besturing 
Automatisering van zonwering levert een bijdrage aan het zowel comfort als aan energiebesparing dankzij een optimaal gebruik van de beschikbare zonne-energie. Dit wordt gerealiseerd door het automatiseren van de zonwering d.m.v. centrale en individuele besturing van de zonwering

De daartoe benodigde besturingscomponenten dienen afgestemd te worden op de te gebruiken motoren en kunnen door het VMRG Zonwering bedrijf worden geleverd. volgende onderdelen bevatten:

  • signalering van zon per zone, gevel of geveldeel 
  • signalering laatste commando 
  • tijdklok 
  • binnentemperatuur meter

De intensiteit van het zonlicht dient instelbaar te zijn. De automatisch gegeven commando’s dienen van een tijdvertraging te zijn voorzien. Indien de automatisering door het VMRG Zonwering bedrijf wordt geleverd dan gelden de volgende voorwaarden: Het monteren en het aansluiten van de besturingscomponenten en bekabeling dient, volgens door het VMRG Zonwering bedrijf te verstrekken principe-aansluitschema door een erkende elektra-installateur te worden verzorgd overeenkomstig NEN 1010. Het inregelen van de installatie wordt, voor zover geleverd en geïnstalleerd door het VMRG Zonwering bedrijf, door het VMRG Zonwering bedrijf uitgevoerd. Om tot een voor een project optimaal bedieningssysteem te komen, is tijdig contact met het VMRG Zonwering bedrijf noodzakelijk.

Instellingen besturingscentrale & plaatsing sensoren 
De functies van een besturingscentrale zijn vooral gericht op comfort, veiligheid en energiezuinigheid. Door middel van het centraal aansturen van de zonwering kan zowel aan individuele alsook collectieve eisen worden voldaan. Individuele eisen kunnen zijn: comfort (warmtewering, lichtregeling, privacy, etc.). Collectieve behoeften kunnen zijn energiezuinigheid (verminderen koelenergie of verwarmingsenergie).

12.12 Bevestigingsmateriaal

12.12.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de bevestigingsmaterialen en de eisen die daaraan worden gesteld.

12.12.2 Bevestigingsmateriaal assemblage

Bij de assemblage van de producten dient de maatvoering van het verbindingsmateriaal zodanig te zijn, dat bij langdurige belasting door wind geen vervorming aan de verbinding en/of het materiaal kan optreden. Alle verbindingen dienen dusdanig te zijn dat deze als gevolg van trillingen niet losraken. De kunststof onderdelen moeten van nylon 6 (PA) of Hosta form (POM) en de verbindingsmiddelen van roestvast staal A2 of A4 zijn.

12.12.3 Bevestigingsmateriaal montage

De bevestigingsmaterialen dienen van roestvast staal A2 of A4 te zijn. De toe te passen kunststof onderdelen dienen UV-bestendig te zijn.

De vorm en maatvoering van het bevestigingsmateriaal wordt bepaald door de bouwkundige constructie waarop het product wordt gemonteerd. Het aantal en de plaats van de verbindingen met de bouwkundige constructie dient zodanig te zijn gekozen dat, bij windbelasting die op het product wordt uitgeoefend, binnen de voor dat specifieke product geldende normen, geen vervormingen van de onderconstructie en het betreffende product kunnen optreden. Uitgangspunt is dat alle details van de bouwkundige constructie bij het VMRG Zonwering bedrijf bekend zijn. Schade als gevolg van verborgen gebreken in de bouwkundige constructie komt niet voor rekening van het VMRG Zonwering bedrijf.

12.13 Montage

12.13.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de montage van zonweringproducten op de bouwplaats behandeld. Achtereenvolgens komen de levering van zonweringproducten inclusief montage, de controle na de montage en de oplevering aan bod.

12.13.2 Algemeen

De door de het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in dit kwaliteitshandboek.

Tenzij partijen schriftelijk anders overeenkomen, vallen de door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten en diensten onder de in dit handboek vermelde garantievoorwaarden. De medewerkers van het VMRG Zonwering bedrijf ontvangen regelmatig vakgerichte opleidingen om hun vakbekwaamheid en technische kennis op het vereiste niveau te houden.

Uitsluitend indien schriftelijk overeengekomen tussen opdrachtgever en VMRG Zonwering bedrijf mag van de in dit handboek genoemde kwaliteitseisen worden afgeweken.

12.13.3 Milieu en veiligheid

Bij de materiaalkeuze die bij de productie en montage van de VMRG Zonwering producten wordt toegepast, zal rekening worden gehouden met de mate waarin deze materialen het milieu belasten. Er wordt naar gestreefd dat tenminste 80% van de materialen recyclebaar is. Dit geldt ook voor het verpakkingsmateriaal.

Het VMRG Zonwering bedrijf is in het bezit van een geldig V.C.A.-certificaat.

12.13.4 Verpakking, transport en opslag op de bouwplaats

De verpakking dient zo stabiel te zijn dat bij laden, vervoer en lossen, geen beschadigingen en vervormingen kunnen optreden. De materialen moeten zodanig zijn verpakt dat losse onderdelen door schuiven geen beschadigingen kunnen veroorzaken, anders moeten deze afzonderlijk zijn 
verpakt. Het laden dient zodanig plaats te vinden dat tijdens het transport de materialen niet kunnen schuiven. Lossen evenals het transport op de bouwplaats, moet met de nodige voorzichtigheid plaatsvinden. Bij verticaal transport per kraan moet gebruik worden gemaakt van hulpmateriaal om vervorming van de producten tegen te gaan.

De opslag op de bouwplaats dient vanaf de openbare weg goed bereikbaar te zijn voor normale transportmiddelen. De opslag moet droog en afsluitbaar zijn zoals een container, aparte loods of ter beschikking gestelde ruimte in het gebouw.

Buitenopslag kan alleen plaatsvinden, wanneer de materialen vrij van de grond blijven en zorgvuldig zijn afgedekt en belucht. Buitenopslag kan slechts voor korte duur zijn i.v.m. eventuele schade als gevolg van onder andere condensvorming.

Tijdens de bouwperiode dient de opdrachtgever te voorkomen dat reeds gemonteerde materialen beschadigd raken.

Opdrachtgever draagt zorg voor het, op zijn kosten, afvoeren van verpakkingsmateriaal. Dit dient te gebeuren met in acht nemen van het milieu.

12.13.5 Het uitvoeren van montagewerkzaamheden

De door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde producten dienen, door of namens de leverancier, te worden gemonteerd om beschadigingen en niet goed functioneren te voorkomen.

De maatvoering dient binnen de aangegeven toleranties te liggen en de eventueel door derden te treffen voorzieningen moeten volgens de goedgekeurde tekeningen deugdelijk zijn aangebracht.

Het materiaal dient waterpas, te lood, haaks en vrij van scheluwvorming te worden gemonteerd. De bevestigingsmaterialen dienen van roestvaststaal A2/A4 te zijn.

Benodigd steigerwerk, hangbruggen en hoogwerkers dienen te voldoen aan de op basis van de ARBO regelgeving gestelde eisen. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen stelt de opdrachtgever dit materieel ter beschikking en plaatst dit zodanig dat op een juiste en verantwoorde wijze de montage kan worden uitgevoerd.

Indien het VMRG Zonwering bedrijf voor het steiger- en klimmateriaal zorgt dan dient dit materiaal aan dezelfde eisen te voldoen. Dit geldt ook voor alle te gebruiken gereedschappen.

12.13.6 Controle

Na montage van het door het VMRG Zonwering bedrijf geleverde en gemonteerde product dienen de monteurs de werking van het product te controleren. Deze controle omvat:

  • De beweegbare delen lopen soepel zonder haperen.
  • Het doek is schoon en zonder beschadigingen.
  • De aansluitingen op de bouwkundige constructie zijn correct uitgevoerd.
  • Het op de juiste wijze functioneren van de bediening; bij elektrische bediening voor zover de levering van toebehoren, bekabeling en inregeling in de opdracht aan het VMRG Zonwering bedrijf begrepen is.
  • Het oppervlak is vrij van beschadigingen. Daarbij geldt dat van binnenuit gezien een beschadiging van metalen delen duidelijk zichtbaar moet zijn op een afstand van 3 meter, van buiten af gezien vanaf het maaiveld, binnen een ooghoek van 45 graden (horizontaal / verticaal). In alle gevallen vindt beoordeling plaats met het blote oog.
  • Zie ook onder Oppervlaktebehandeling staal
     

12.13.7 Oplevering

Direct na montage wordt het werk, zo nodig in delen, opgeleverd. Eventueel vastgestelde onvolkomenheden worden in een verslag vastgelegd en door het VMRG Zonwering bedrijf binnen de overeengekomen periode verholpen. Bij oplevering verstrekt het VMRG Zonwering bedrijf bedienings- en onderhoudsvoorschriften en het garantiebewijs. Indien overeengekomen, worden door het VMRG Zonwering bedrijf eveneens revisietekeningen en schema’s aan de opdrachtgever ter beschikking gesteld. Schade, die tijdens of na de montage ontstaat en niet veroorzaakt is door het VMRG Zonwering bedrijf, komt voor rekening van de opdrachtgever.

12.14 Milieu en energie

12.14.1 Milieu algemeen

Een belangrijk bestanddeel van zonwering is aluminium; de basis van aluminium is bauxiet, dat in ruime mate aanwezig is (8,5% van het aardoppervlak). Om aluminium te produceren is relatief veel energie (meestal duurzaam) nodig, daarna kan het met weinig energie voortdurend worden gerecycled met behoud van de goede eigenschappen. Het VMRG Zonwering bedrijf zorgt voor een gescheiden inname van verpakkingen, kitten en overig her te gebruiken materialen.

Bovendien draagt zonwering bij aan een beter binnenmilieu. Uit tal van onderzoeken is gebleken dat dankzij een goed binnenmilieu de productiviteit toeneemt en het ziekteverzuim daalt.

Het VMRG Zonwering bedrijf staat er garant voor dat al het oude aluminium wordt hergebruikt, hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het cradle to cradle principe! VMRG Zonwering is daarom lid van AluEco.

12.14.1 AluEco_Logo_JPG.jpg


CO2-vermindering 
De film “An Inconvenient Truth” van Al Gore toont overduidelijk dat klimaatverandering grote gevolgen heeft voor de aarde. Reden om zoveel mogelijk middelen in te zetten ter voorkoming van de opwarming van onze planeet. CO2 is een broeikasgas dat de infraroodstraling absorbeert en vervolgens gedeeltelijk weer naar de aarde terugstraalt waardoor de aarde verder opwarmt. De EU heeft inmiddels de doelstelling geformuleerd dat in 2020 de CO2-uitstoot met 20% verminderd moet zijn. Omdat in de EU ruim 40% van de primaire energie in de bebouwde omgeving wordt verbruikt, is besparing op het energieverbruik in deze sector onvermijdelijk. Zonwering levert daarin een grote bijdrage. Toepassing van regelbare zonwering zorgt ervoor dat in de winterperiode maximaal gebruik kan worden gemaakt van de gratis zonne-energie en zorgt  in de zomer voor een zeer grote besparing op de koellast; het kan zelfs de installatie van een koelvoorziening overbodig maken.

Energiebesparing 
Trias Energetica is ontwikkeld door de TU Delft en wordt gepromoot door Senter-Novem. De TriasEnergetica bestaat uit 3 maatregelen waarbij de volgorde erg belangrijk is.

Trias Energetica

12.14.1 Zonwering_Functionele-Eisen_Milieu_Energiebesparing.jpg

Geregelde (=automatische) zonwering past uitstekend in de Trias-Energetica: 

  1. Beperk de energievraag: Geregelde zonwering beperkt de benodigde energie voor koelen.
  2. Gebruik duurzame energie: Geregelde zonwering maakt benutting van zonne-energie in de winter voor verwarming mogelijk.
  3. Gebruik energiebronnen efficiënt: De automatische sturing zorgt voor een efficiënt energieverbruik.


In 2008 is door TNO een rapport uitgebracht na een onderzoek over de gevolgen van energieverbruik bij toepassing van zonwering. Er is een onderscheid gemaakt naar gebouwfunctie te weten: woningen, zorggebouwen en kantoorgebouwen. Tevens is gekeken naar toepassing van buitenzonwering t.o.v. zonwerende beglazing. Uit dit rapport blijkt dat grote besparingen mogelijk zijn waardoor een significante bijdrage geleverd wordt aan de overheidsdoelstelling om in 2020 20% energie te besparen. Het rapport "Buitenzonwering en energiebesparing op verwarmen en koelen" is als PDF-bestand te bekijken.

12.14.1 Zonwering_Milieu_TNO-rapport.jpg

 

Ökotex 
Voor doeken, het textiel, van binnenzonwering is de Ökotex standaard van toepassing.

De standaard richt zich op het beperken van het gebruik van schadelijke stoffen in relatie tot de gezondheid van de eindgebruiker.

Hoewel het label dus gericht is op gezondheidsaspecten van het textielproduct, hebben de richtlijnen voor het gebruik van schadelijke stoffen ook raakvlakken met de ecologische dimensie van duurzaamheid.

De binnenzonweringen van de VMRG Zonwering bedrijven voldoen aan de eisen die in de Ökotex standaard zijn omschreven.

12.15 Bedieningsvoorschriften binnenzonwering

12.15.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bediening van binnen- zonweringproducten behandeld. Het onderdeel bediening gaat over de zin van juiste bediening, de bedieningsvoorschriften en de verschillende bedieningsvormen.  

12.15.2 Bediening

Het opvolgen van de voorschriften is bijzonder belangrijk: het verlengt de levensduur van de zonwering en laat deze optimaal functioneren. De voorschriften zijn mede bepalend bij de beoordeling van eventuele garantieaanspraken. De opdrachtgever dient ervoor te zorgen dat deze voorschriften bij de gebruikers van de zonwering bekend zijn!


Bedieningsvoorschriften:

  • Indien de zonwering door een storing niet opgetrokken bediend kan worden, dient u per omgaande deze storing te laten verhelpen. Dit is nodig om het ontstaan van verdere schade aan de zonwering, het gebouw of personen te voorkomen.
  • Een bedieningspositie waarbij u zicht heeft op de binnenzonwering is aan te bevelen. Bij het bedienen moet er altijd op worden gelet dat er zich geen obstakels bevinden in het gebied waarin de zonwering zich beweegt. Let vooral ook op beschadiging aan het materiaal door plaatsing van obstakels onder de zonwering als plaatsen van voorwerpen in de vensterbank en of op de grond.
    Er moet op worden gelet dat er zich geen obstakels bevinden in het gebied waarin de zonwering zich beweegt. Let vooral ook op beschadiging aan het materiaal door plaatsing van obstakels onder of tegen de zonwering zoals het plaatsen van voorwerpen in de vensterbank en of op de grond.
  • Als de ramen openstaan, kunnen zonweringdoeken als gevolg van de winddruk in beweging worden gebracht en kan beschadiging tot gevolg hebben. Bij het sluiten van de ramen, moet de gebruiker goed opletten dat het zonweringdoek niet klem komt te zitten tussen het beweegbare raamdeel en de kozijnen. Als gevolg van het vastklemmen/blokkeren van het doek, kan het materiaal van de zonwering blijvend vervormen of inscheuren. Het is zelfs mogelijk dat de motor indien motor gestuurd, hierdoor defect raakt.


Handbediening 
De gebruiker kan meestal met een koord of ketting de zonwering op en neer halen. Zorgt u ervoor dat u tijdens het bedienen zicht heeft op de te bedienen zonwering. Zo kunt u letten op eventuele obstakels om beschadigingen aan de zonwering of goederen die zich nabij de zonwering bevinden te voorkomen. Bij reinigingswerkzaamheden zoals glasbewassing aan de binnenzijde dient de zonwering te worden opgehaald, alsmede bij het open zetten van de vleugels van de kozijnen.

Elektrische bediening 
De gebruiker dient de schakelaar in de gewenste stand te plaatsen om de zonwering zo op te halen en neer te laten.  Zorgt u ervoor dat u tijdens het bedienen zicht heeft op de te bedienen zonwering. Zo kunt u letten op eventuele obstakels om beschadigingen aan de zonwering of goederen die zich nabij de zonwering bevinden te voorkomen. Bij reinigingswerkzaamheden zoals glasbewassing aan de binnenzijde dient de zonwering te worden opgehaald, alsmede bij het open zetten van de vleugels van de kozijnen.

Indien er in het gebouw gebruik gemaakt wordt van een centrale besturing (bijvoorbeeld aangestuurd op zon of tijd), heeft dit gevolgen voor de individuele bediening van de zonwering. Een centraal commando om de zonwering hetzij naar boven, hetzij naar beneden te sturen, blokkeert gedurende geruime tijd, de individuele bediening van de zonwering. Sommige eindgebruikers proberen de centrale bediening te “misleiden” door de bedieningsschakelaar m.b.v. paperclips, plakband etc. in 1 stand te fixeren. Hierdoor wordt de zonwering onmiddellijk naar boven of naar beneden gestuurd nadat het centrale commando wegvalt. Dit “misleiden” wordt sterk afgeraden omdat het blijvende schade aan de motoren en/of zonwering tot gevolg kan hebben.

12.16 Garantie

De standaard garantietermijn van 2 jaar kan in combinatie met een onderhoudscontract worden verlengd worden tot 5 jaar. Het VMRG Zonwering bedrijf geeft u graag meer informatie.

Deze garantieverklaring wordt u bij oplevering verstrekt. Tevens zijn hierin de bediening, onderhoud- en reinigingsvoorschriften voor eindgebruikers opgenomen.

13 Behandeling op de bouwplaats

13.1 Inleiding

In dit onderdeel komt de behandeling van gevelelementen op de bouwplaats aan de orde. Achtereenvolgens wordt het transport van de fabriek naar de bouwplaats, de opslag op de bouwplaats en de te treffen voorzorgen tegen beschadigingen behandeld.

13.2 Transport van de fabriek naar de bouwplaats

VMRG-gevelelementen dienen, zowel bij in- en extern transport alsmede bij (tussen)opslag, op daartoe geschikte transportmiddelen te worden vervoerd en/of opgeslagen. VMRG- gevelelementen moeten afdoende tegen beschadiging en vervuiling worden beschermd.

Direct contact van de gevelelementen onderling en/of met wanden en/of met bodem moet worden voorkomen.

13.3 Transport op de bouwplaats

Lossen, alsmede horizontaal en verticaal transport op de bouwplaats moet met de nodige voorzichtigheid geschieden. Tijdens deze transporten mogen er geen belastingen voorkomen die de gevelelementen kunnen vervormen of beschadigen.

Laden, lossen en opslaan geschiedt voor rekening en risico van de opdrachtgever.

13.4 Hoogbouw.jpg

De opdrachtgever dient in de bouwplanning rekening te houden met extra windverlet bij het transport en de montage van gevelelementen en/of componenten.

13.4 Opslag

De opslagplaats(en) dient(en) vanaf de openbare weg goed bereikbaar te zijn voor normale transportmiddelen.

Voor opslagruimte komt in aanmerking:

  • Een aparte loods;
  • Een (zee)container;
  • Een aparte ruimte op de vloer van het in aanbouw zijnde gebouw.

Buitenopslag is alleen verantwoord indien ervoor wordt zorggedragen dat de materialen royaal vrij van de grond staan en voor zover noodzakelijk voldoende zijn afgedekt en belucht.

Het verdient aanbeveling de opslag op de bouwplaats over een zo kort mogelijke periode te laten plaatsvinden.

Indien VMRG-gevelelementen verpakt worden opgeslagen, moet rekening gehouden worden met eventuele schade veroorzaakt door condensvorming.

13.5 Voorzorgsmaatregelen tegen beschadigingen

De voorzorgsmaatregelen tegen beschadigingen worden medebepaald door de methode van bouwen, de organisatie van de bouw en in welke fase van de bouw de elementen worden gemonteerd. Het is in elk geval wenselijk dat de opdrachtgever met de VMRG-gevelbouwer vroegtijdig overleg pleegt op welke wijze beschadigingen zijn te voorkomen. Dit is van groot belang, omdat sommige beschadigingen (bijvoorbeeld veroorzaakt door metaalslijpsel, boorkrullen, cementwater en lassen) vrijwel niet te herstellen zijn.

Het moet worden benadrukt dat het voorkomen van beschadigingen door het kiezen van een juiste werkmethode of organisatie van de bouw altijd effectiever is dan welk herstel ook. Het verdient daarom aanbeveling de elementen pas te plaatsen na het gereedkomen van de ruwbouw. De detaillering en planning dienen dan ook zodanig te zijn, dat montage in een laat stadium van de bouw kan plaatsvinden.

De opdrachtgever dient tijdens de bouwperiode te voorkomen dat de elementen beschadigd raken.

Wanneer werkzaamheden, zoals betonstorten, metselen, pleisteren en voegen in de onmiddellijke nabijheid van reeds gemonteerde aluminium elementen moeten worden verricht, dienen deze elementen door de opdrachtgever doelmatig te worden beschermd om beschadigingen en/of chemische aantasting te voorkomen.

Cementspatten en/of andere alkalische verontreinigingen dienen onmiddellijk door de opdrachtgever, met ruim water, te worden verwijderd, daar cement, cementwater en/of andere alkalische verontreinigingen oppervlakken, en ook glas, aantasten.

14 Montage van VMRG gevelelementen op de bouwplaats

14.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt de montage van gevelelementen op de bouwplaats behandeld. Achtereenvolgens komen de levering van gevelelementen inclusief montage, de controle na de montage en de oplevering aan bod.

14.2 Levering inclusief montage

De montage vindt plaats op basis van door de opdrachtgever goedgekeurde tekeningen. De VMRG-gevelbouwer monteert de VMRG-gevelelementen niet eerder dan nadat door de opdrachtgever is vastgesteld dat de maatafwijkingen van de relevante bouwkundige constructie binnen de overeengekomen toleranties ten opzichte van de as- en stramienlijnen alsmede peilmaten liggen.

De montage van metalen gevelelementen en de verankering daarvan aan het bouwkundig kader dient te geschieden overeenkomstig de (technische) specificaties in het montagebestek. 

In 23.4 is de richtlijn voor een montagebestek opgenomen.

Ter voorkoming van beschadigingen door onjuiste behandeling op het werk, moeten  de montagewerkzaamheden door of onder de verantwoordelijkheid van de VMRG-gevelbouwer uitgevoerd worden.

De opdrachtgever zorgt voor zijn rekening en risico voor alle noodzakelijke breek-, hak-, metsel-, tegel-, stukadoors-, beton- en schilderwerk, werkzaamheden aan cv-installaties en dergelijke, alsmede voor beschikbaarheid van steigerwerk, een en ander ten genoegen van de VMRG-gevelbouwer.

Het leveren en aanbrengen van bevestigingsmiddelen, zoals ankerrails, schroefhulzen en invoegers, alsmede van stelregels, stelkozijnen en overige voorzieningen, welke noodzakelijk zijn voor de montage van zaken, is voor de rekening en risico van de opdrachtgever.

14.3 Bouwkundig kader

Het bouwkundig kader, inclusief hulpconstructies (zoals stellijst of stelkozijn), dient voldoende sterk te zijn om de optredende belastingen, bepaald overeenkomstig NEN-EN 1990, op te nemen en naar de bouwconstructie af te voeren. Dit dient door berekening of beproeving te zijn bepaald.

Het bouwkundig kader moet een vlakke, haakse en scheluwvrije aansluiting van gevelelementen mogelijk maken en de op tekeningen daartoe vermelde toleranties in maatvoeringen ten opzichte van de theoretische maatvoering in as- en stramienlijnen, alsmede peilmaten zoals die op tekeningen zijn aangegeven, in de uitvoering niet overschrijden.

Voor zover metalen gevelelementen zonder hulpconstructies (zoals een stellijst of stelkozijn) rechtstreeks aan het bouwkundig kader bevestigd moet worden, geldt een maattolerantie aan het bouwkundig kader in de uitvoering van maximaal ±10 mm ten opzichte van as- en stramienlijnen, alsmede peilmaten als op tekeningen aangegeven, met betrekking tot vlakheid, scheluwte, haaksheid, waterpas en loodrecht van het bouwkundig kader.

Voor zover metalen gevelelementen met een hulpconstructie (zoals een stellijst of stelkozijn) aan het bouwkundig kader bevestigd moet worden, geldt een maattolerantie aan het bouwkundig kader in de uitvoering van maximaal ± 5 mm ten opzichte van as- en stramienlijnen, alsmede peilmaten als op tekeningen aangegeven, met betrekking tot vlakheid, scheluwte, haaksheid, waterpas en loodrecht van het met die hulpconstructie geformeerde bouwkundig kader.

Teneinde beschadiging of verontreiniging aan de technisch hoogwaardige gevelelementen te voorkomen, moeten bewerkingen zoals metselen, voegen, breken, hakken of herstellen van betonconstructies aan of in het bouwkundig kader zo veel mogelijk voorafgaande aan de montage van de gevelelementen geschieden.

Indien zulke werkzaamheden toch achteraf moeten worden uitgevoerd is het, naast zorgvuldig te handelen, noodzakelijk om in voorkomend geval beschermende maatregelen te treffen om daardoor beschadigingen te voorkomen. De opdrachtgever zal hiervoor volledige verantwoordelijkheid dragen.

14.4 Stelkozijnen

In onderstaande subparagrafen worden de gestelde eisen aan stelkozijnen beschreven.

14.4.1 Uitvoering

De duurzaamheid van het stelkozijn moet afgestemd worden op de duurzaamheid van het te monteren metalen kozijn. De onderdorpel van stelkozijnen waarvan de onderzijde zich op maaiveld niveau bevindt, moet uitgevoerd zijn in een vochtbestendig materiaal.
Een behandeling door middel van impregneren van zouten is niet toegestaan (i.v.m. het uitlogen van zouten). Verbindingen van het stelkozijn moeten voldoende dicht (t.a.v. eisen voor luchtdoorlatendheid en waterdichtheid) en sterk zijn (t.a.v. overbrengen belastingen).

In het aanslagvlak voor de metalen gevelelementen is, ter plaatse van in één vlak liggende onderdelen van het stelkozijn (inclusief eventuele folies en dergelijke), een maximale ongelijkheid toegestaan van:

- Plaatselijk 1 mm;
- Geleidelijk oplopend 1 mm/m1, met een absoluut maximum van 2,5 mm.
Aan het stelkozijn voor brandwerende gevelelementen kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld. Deze zijn afhankelijk van het toe te passen metalen profielsysteem en betreffende brandrapporten.

 

14.4.2 Maatvoeringen en toleranties van gemonteerde stelkozijnen 

De maximaal toelaatbare maatafwijkingen van gemonteerde stelkozijnen moeten voldoen aan de volgende eisen: - Stelkozijnen moeten overeenkomstig as- en stramienlijnen als op geautoriseerde tekeningen aangegeven, waterpas en alzijdig te lood staan, tenzij dit overeenkomstig tekeningen anders moet;
- De boven- en onderregels van stelkozijnen mogen ten gevolge van het totaal van de verticale belastingen, veroorzaakt door eigen gewicht, niet meer doorbuigen dan 2 mm;
- De dagmaten van een stelkozijnen mogen ten opzichte van de nominale maten niet meer afwijken dan plus of min 2 mm;
- De lengte van de diagonalen van stelkozijnen mogen onderling niet meer verschillen dan 3 mm;
- De scheluwte mag niet meer bedragen dan 3 mm.

14.4.3 Sterkte (constructie en bevestiging aan bouwkundig kader) 

De uitvoering van de stelkozijnen en de bevestiging van het stelkozijn aan het bouwkundig kader moet, in verband met eisen voor sterkte, afgestemd zijn op de optredende (gebruiks-) belastingen overeenkomstig NEN-EN 1990 die het zonder (blijvende) deformatie of bezwijken moet kunnen opnemen en naar het bouwkundig kader af moet kunnen voeren.

Gevelelementen moeten op een rechte, vormvaste en vlakke basis rusten (bijvoorbeeld een onderdorpel van een stelkozijn of op het bouwkundig kader). De onderdorpel van het gevelelement moet zodanig zijn ondersteund, dat er geen deformatie van het gevelelement kan optreden die de functionaliteit beïnvloedt.

14.4.4 Luchtdichting

Tocht uit spouwconstructies moet door het aanbrengen van een effectieve dichtingsconstructie voorkomen worden. De aansluiting van het stelkozijn met het bouwkundig kader moet worden voorzien van een rondom en aaneengesloten luchtdichting. Voor deze luchtdichting dient ruimte aangehouden te worden tussen het stelkozijn en het bouwkundig kader. Bij de keuze van een afdichtingsmateriaal is het van belang dat de gekozen afdichting tijdens de levensduur van het betreffende bouwdeel haar afdichtende functie behoudt. Hierbij moet o.a. rekening worden gehouden met duurzaamheid, elasticiteit, uitzettingscoëfficiënt van het bouwdeel in combinatie met de maximaal toelaatbare vervorming (MTV) van de afdichting en bouwtoleranties. Er moet rekening mee worden gehouden dat bij de afwerkingen de dichtingen rondom, en met name in de hoeken, hun functie moeten kunnen vervullen. Het oppervlak dient een goede hechting van de kit mogelijk te maken.

14.4.5 Waterdichting

Waterkeringen dienen zodanig te worden aangebracht dat water, uit bijvoorbeeld spouwconstructies, effectief naar buiten toe wordt afgevoerd. Daartoe dienen in de bouwkundige constructie aanwezige slabben overlappend en dakpansgewijs te worden aangebracht. Daartoe moeten de folies in bovendetails in één stuk en uitkragend uitgevoerd en over de onderliggende verticale folies aangebracht worden. Bij bovendorpels moet de voeg zo zijn uitgevoerd dat er geen water op kan blijven staan. Gevelelementen mogen niet door een vochtweringsmateriaal, zoals een loodslabbe, worden aangetast.

14.5 Uitvoering van de montage

De montage van metalen gevelelementen en de verankering daarvan aan het bouwkundig kader dient te geschieden overeenkomstig de (technische) specificaties in het montagebestek.

In 23.4 is de richtlijn voor een montagebestek opgenomen

Gevelelementen dienen op een rechte, vormvaste en vlakke basis te rusten (bij voorbeeld een onderdorpel van een stelkozijn of op het bouwkundig kader). De onderdorpel van het kozijn moet zodanig zijn ondersteund, dat er geen deformatie van het kozijn kan optreden die de functionaliteit beïnvloed. Verwachte toekomstige vormveranderingen van het bouwkundig kader dienen vooraf kenbaar gemaakt te worden.

De plaats en uitvoering van de ankers en andere bevestigingsmiddelen dienen zodanig te zijn dat het gevelelement niet door de bouwconstructie kan worden belast.

De onderlinge afstand van de bevestigingspunten van gevelelementen hart-op-hart aan het bouwkundig kader mag niet meer bedragen dan 800 mm. Bevestigingspunten dienen tussen 150 en 300 mm vanuit de buitenhoeken van het element c.q. vanuit ontmoetingen met stijlen en dorpels te worden geplaatst.

Tenzij door berekening of beproeving kan worden aangetoond dat een grotere hart-op-hart afstand geen bezwaren oplevert tegen enige eis, moet aan de eis worden tegemoet gekomen.

Doorschroeven is toegestaan indien achtervullingen worden toegepast en de elementen niet worden vervormd. Bij het eventueel doorschroeven van onderdorpels dienen er voorzieningen te worden getroffen teneinde te voorkomen dat langs de schroefgaten water in de bouwkundige constructie kan dringen. Waterkeringen mogen door de montage niet worden beschadigd door bijvoorbeeld doorboren.

Ter plaatse van de scharnieren van ramen en deuren moeten (eventueel extra) bevestigingsmiddelen zijn aangebracht.

Bij inbraakwerende gevelelementen moeten ter plaatse van sluitpunten veelal maatregelen worden getroffen, waardoor deformatie van de aansluitende stijlen en/of dorpels onder belasting bij (manuele) beproeving overeenkomstig NEN 5096 tot een minimum beperkt wordt en het openen van afgesloten beweegbare delen niet zonder destructieve beschadiging kan.

De beglazing dient, overeenkomstig NPR 3577, te geschieden.

Het markeren van glas met krijt of kalk is niet toegestaan. Stickers dienen gemakkelijk te verwijderen te zijn en aan de binnenzijde te zijn aangebracht.

De VMRG-gevelelementen dienen, met een maximale afwijking van 1 mm/m1, waterpas, te lood, haaks en vrij van scheluwvorming te worden gemonteerd, dit alles met inachtneming van een tolerantie van ± 3 mm ten aanzien van de as en stramienlijnen alsmede peilmaten. 

Alle verankeringen voor zover niet ­ vervaardigd uit roestvaststaal of aluminium - dienen afdoende tegen corrosie te zijn beschermd en mogen zelf ook geen aantasting van het gevelelement veroorzaken (zie Combinatie van metalen).


Principe van de waterkering en luchtdichting
Screenshot-Principe van de waterkering en luchtdichting-H14.png

 

14.6 Schadeherstel tijdens de bouwfase voor de oplevering

Met schadeherstel tijdens de bouw wordt bedoeld het herstellen of in originele staat terugbrengen van opgelopen lakschade tijdens de bouwfase of maak/productie fase bij de gevelleverancier of systeemleverancier. Bij het schadeherstel wordt meestal op het werk, ofwel op de bouwplaats, met moderne applicatietechnieken in de buitenlucht, het gevel(product) hersteld. Het feit dat dit niet in een fabriek gebeurt onder geconditioneerde omstandigheden, geeft de gevoeligheid van deze bewerking aan. Het is niet mogelijk een poedercoating aan te brengen op de bouwlocatie.

Er wordt bij schadeherstel met natlak gewerkt. De applicateur doet voorafgaand aan een schadeherstel opdracht vooronderzoek om alle parameters af te stemmen voor de herstelbewerking. Het uitgangspunt is altijd de door de opdrachtgever vastgestelde kwaliteitseis en functionaliteit, van het gevelelement.

De volgende kwaliteitspunten zijn van belang bij natlak applicaties op de bouwplaats:
-    Lakhardheid: De applicateur kan met technische fiches aantonen dat de hardheid gelijkwaardig is na herstelling. Hier worden bijvoorbeeld de poederklasses vastgesteld.
-    Laagdikte van de lak: De laagdikte moet 100% teruggebracht worden tot het originele werk.
-    Glans van de lak: De glansgraad wordt in oorspronkelijke gradatie teruggebracht.
-    Kleur: Kleur kan worden teruggebracht tot het origineel door middel van color matching.
-    UV-bestendigheid: Deze kan op verschillende manieren worden opgewaardeerd. Een veelgebruikte is transparante UV-bestendige lak over de applicatie aanbrengen.

Bij schadeherstel kan het noodzakelijk zijn deuken of krassen te moeten opvullen. Belangrijk hierbij is de kwalitatieve hechting met de ondergrond.

14.7 Afgemonteerde gevelelement (oplevering)

Na de montage dient van elk VMRG-gevelelement minimaal te worden gecontroleerd of:

-    De beweegbare delen en het hang- en sluitwerk goed en soepel functioneren; 
-    De beglazing onbeschadigd is;
-    De aansluitingen op het bouwkundig kader correct zijn uit­gevoerd;
-    Het oppervlak (profielen, glas en panelen) vrij van beschadigingen is, met inachtneming van de visuele beoordeling zoals omschreven in 14.9.

De aansluitingen van het gemonteerde gevelelement dienen prestaties te leveren zoals die gelden voor het te monteren element overeenkomstig bepalingen in hoofdstuk 2 Functionele eisen.

Gemonteerde metalen gevelelementen dienen overeenkomstig as- en stramienlijnen als op geautoriseerde tekeningen aangegeven, waterpas en alzijdig te lood te staan, tenzij dit overeenkomstig tekeningen anders moet.

De afwijking t.o.v. de as- en stramienlijnen alsmede t.o.v. peilmaten, mag niet meer bedragen dan 3 mm. Het verschil in lengte van de diagonalen, gemeten vanuit de buitenhoeken, mag niet meer verschillen dan 3 mm. De scheluwvervorming van gevelelementen mag in absolute zin niet meer zijn dan 3 mm.

Horizontale regels en dorpels mogen niet meer dan 2 mm doorbuigen onder het eigen gewicht of het gewicht van panelen, glas of andere vlakvullingen.

Bij bovendorpels moet de naad zo zijn uitgevoerd, dat er geen water op kan blijven staan. Folies of andere vochtweringen die in de bouw aanwezig zijn kunnen bovengenoemde voeg ook afdekken. VMRG-gevelelementen mogen niet door een vochtweringsmateriaal, zoals een loodslabbe, worden aangetast.

Het is toegestaan, om met eventueel aanwezige loodslabben of andere vochtweringen in de ruwbouw een aanwezige naad af te dekken. Voorkomen moet worden, dat vocht uit de spouwconstructie via het gevelelement kan binnendringen.

Alle beweegbare delen inclusief de bediening daarvan door middel van het hang- en sluitwerk moeten na montage, overeenkomstig 2.10 Bediening hang- en sluitwerk, naar behoren functioneren. Beweegbare delen zoals ramen en deuren etc. mogen niet aanlopen, schranken of nekken (de hangstijl mag niet torderen bij het openen of sluiten).

De stijlen en dorpels van de beweegbare delen dienen evenwijdig te lopen met die van de vaste delen met een tolerantie van 1 mm/m1 tot een absoluut maximum van 2 mm, voor zover in de aanslag zulke toleranties zonder bezwaar in verband met de dichtingsfunctie kunnen worden opgevangen.

De waterafvoergaatjes en beluchtingsopeningen dienen open en schoon te zijn. Dit geldt ook voor onderdorpels die ten opzichte van het peil laag zijn gemonteerd.

De metalen gevelelementen moeten bij oplevering in verband met esthetische kwaliteiten bij oplevering voldoen aan 14.9.

Na montage door de VMRG-gevelbouwer zullen de VMRG-gevelelementen ‘fabrieksschoon’ worden opgeleverd. Hieronder wordt verstaan het eenmaal verwijderen van in het zicht zijnde kitresten, kitvlekken, raammerken, stickers en sticker- lijmresten op glas, panelen en profielen van de gevelelementen. Eventuele beschermingsmaatregelen, dienen zo snel mogelijk verwijderd te worden zodra deze niet meer nodig zijn.  In overleg met de opdrachtgever dient bepaald te worden wie hiervoor verantwoordelijk is. Dit ter voorkoming van aantasting van de oppervlaktebehandeling. Het verwijderen van bouwvuil, stof, het wassen en zemen van de VMRG-gevelelementen valt niet onder ‘fabrieksschoon’.

14.8 Oplevering

Direct na montage wordt het werk - eventueel in delen - opgeleverd en gaat de overeengekomen garantietermijn in. Schade, die tijdens de montage ontstaat, en niet is veroorzaakt door de VMRG-gevelbouwer, komt voor rekening van opdrachtgever.

14.9 Afvalmateriaal

Opdrachtgever draagt er zorg voor dat het van de VMRG-gevelbouwer afkomstige afvalmateriaal op kosten van de opdrachtgever gescheiden kan worden afgevoerd.

14.10 Visuele beoordeling metalen ramen, deuren, vliesgevels en architecturale metalen gevelbekleding

Voor het visueel beoordelen van het glas zelf is de publicatie van Onderhoud NL /Bouwend Nederland-vakgroep glas “Beoordeling van meerbladig isolatieglas bij oplevering” van toepassing.

Het te beoordelen oppervlak moet voorafgaande aan de beoordeling ontdaan worden van gebruikssporen (verwering, vuil en schoonmaak gerelateerde symptomen) met een neutraal schoonmaakmiddel en overvloedig handwarm water. Metalen ramen, deuren, vliesgevels en architecturale metalen gevelbekleding, of onderdelen daarvan, worden visueel beoordeeld zonder eventuele afwijkingen vooraf te markeren. Alle waargenomen storende afwijkingen dienen genoteerd te worden.

Van binnenuit
Bij diffuus kunstlicht* op een beoordelingsafstand van 3 meter loodrecht op het oppervlak. Voor horizontale vlakken dient de beoordeling plaats te vinden onder een hoek van 15 graden met het oppervlak.

Van buiten af 
Bij diffuus daglicht** op een afstand van ten minste 5 meter voor het oppervlak (maaiveld of beloopbaar vlak) binnen een ooghoek van 45° (horizontaal/verticaal).

14.3 controle.jpg

*  Diffuus kunstlicht is egaal licht zonder harde schaduwen. Het licht valt van alle kanten op het oppervlak, de schaduwen zijn heel licht of ontbreken helemaal en je hebt geen last van reflectie.
** Diffuus daglicht is licht waarbij een gelijkmatig bewolkte hemel zonder direct invallende zonnestralen.

Screenshot-Tabel H14.10.png
 

15 Voegen tussen VMRG gevelelementen en bouwkundig kader

15.1 Inleiding

In dit onderdeel worden de voegen tussen gevelelementen en het bouwkundig kader behandeld. Na een algemeen stuk komen achtereenvolgens het ontwerp van een voeg, de voegafmeting, kitkeuze en de uitvoering van de voeg aan bod. Tenslotte wordt dieper ingegaan op dichtingsprofielen en ­banden.

Bij de voegen tussen VMRG gevelelementen en bouwkundig kader behoren de voegvorm, voegafmetingen en het gekozen kitmate­riaal goed op elkaar te worden afgestemd. De kwaliteit van de voeg wordt mede bepaald door de werkwijze van het afdichtingsbedrijf.

Het is daarom van belang dat schriftelijke afspraken worden gemaakt tussen opdrachtgever en VMRG gevelbouwer ten aanzien van de toelaatbare toleranties en de maximaal toegestane beweging van de bouwdelen. Indien hiermee in het ontwerpstadium onvoldoende rekening is gehouden, kunnen de voegafmetingen zodanig afwijken dat de toegepaste kit niet meer functioneert.

Voor het vullen van voegen kan gebruik worden gemaakt van plastische, plastisch-elastische en elastische kit. Kitten dienen te voldoen aan de eisen genoemd in NEN-EN-ISO 11600. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de duurzaam toelaatbare vervorming van een aantal kitsoorten aan.

Indicatie duurzaam toelaatbare vervorming kitsoorten

15.1 Aluminium_Voegen-Gevelelementen_Kitvervorming.jpg

Voor de juiste waarde van de duurzaam toelaatbare vervorming van bepaalde kitsoorten dient contact met de toeleverancier te worden opgenomen.

15.2 Ontwerp

Het ontwerp van een voeg is afhankelijk van:

  • Het soort materiaal van de voegvormende elementen
  • De te verwachten temperatuursverschillen
  • De wijze van verankering
  • De voegafmetingen


Daarnaast is de soort voeg van belang. We onderkennen vier soorten:

  1. Stuikvoeg
  2. Overlapvoeg
  3. Hoekvoeg
  4. Drievlaksvoeg


Voegsoorten

15.2 Aluminium_Voegen-Gevelelementen_Voegsoorten.jpg

Zoals uit onderstaande schets blijkt, is een drievlakshechting voor een kitvoeg sterk af te raden. De voeg verliest hierdoor aan vervormbaarheid. Scheuren in het kitmateriaal zullen dan makkelijk ontstaan.

Drievlaksvoeg

15.2 Aluminium_Voegen-Gevelelementen_DrieVlaksVoeg.jpg

De gewenste oplossing kan slechts worden gerealiseerd door er zorg voor te dragen, dat de kit niet op de voegbodem kan hechten. Hiertoe dient op de voegbodem een rugvulling of een hechtingsbelemmerende folie te worden aangebracht. Zelfklevende folie waaraan geen kit hecht is hiervoor geschikt.

Een kitvoeg kan optimaal functioneren indien de hechtvlakken evenwijdig ten opzichte van elkaar lopen. Een gekitte overlapvoeg met de vereiste tussenruimte kan grotere bewegingen verdragen dan een stuikvoeg. Indien bewegingen opgenomen moeten worden, kan geen hoekvoeg worden toegepast. Weersinvloeden beïnvloeden de levensduur van een kitvoeg.

Kitvoegen moeten dusdanig worden ontworpen en aangebracht, dat water niet op het bovenvlak van de voeg kan blijven staan.

Door gebruik te maken van een rugvulling kan men bij diepe voegen de voegdiepte goed reguleren. Een goed klemmende ronde rugvulling zal tegendruk geven bij het inspuiten van de kit. Hierdoor kan men een goede aanhechting op de voegwanden verwachten.

In veel gevallen is het nodig om, alvorens tot het kitten over te gaan, een primer (voorstrijkmiddel) te gebruiken. Er dient wel opgelet te worden dat dit geen vlekken geeft. De voorschriften van de toeleverancier dienen ook hier te worden opgevolgd.

Het is van belang bij het ontwerpen van een gevel een goede bereikbaarheid van de voegen na te streven. Alleen dan kunnen eisen gesteld worden aan de juiste wijze van voorbehandeling van de voegen en aan het correct aanbrengen van de kit. Dit is ook in het belang van later onderhoud.

15.3 Voegafmetingen

Het functioneren van een kitvoeg is afhankelijk van de eigenschappen van het kitmateriaal in samenhang met de functie van de voeg zoals beloopbare voegen, akoestische voegen, brandbeperkende voegen, gevelvoegen benevens voegen tussen gevelelementen en bouwkundig kader. De keuze van de kit dient hiermede in overeenstemming te zijn. Bijvoorbeeld in verband met de overschilderbaarheid, de slijtvastheid en de chemische weerstand.

Voegafmeting

15.3 Aluminium_Voegen-Gevelelementen_Voegafmeting.jpg

Bij het bepalen van de voegafmeting dient eerst bepaald te worden welke voegbewegingen kunnen optreden. De grootte van de te verwachten beweging is vast te stellen met behulp van de thermische lineaire uitzettingscoëfficiënt van de gebruikte materialen. Indien men te maken heeft met een voeg tussen gevelelement en bouwkundig kader, is het voldoende alleen rekening te houden met de beweging van het gevelelement.

Het spreekt vanzelf dat met de te verwachten beweging, als gevolg van temperatuurverschillen, rekening moet worden gehouden. Als de voegbewegingen zijn berekend, kan de kitsoort worden bepaald aan de hand van de eerder genoemde tabel met duurzaam toelaatbare vervormingen. Het verdient aanbeveling om in overleg met de toeleverancier van de kit en de opdrachtgever de definitieve keuze te maken.

Bij het toepassen van twee componentenkit moet een menging van beide componenten tot een homogeen mengsel plaatsvinden volgens opgave van de toeleverancier. Indien overlapvoegen in de constructie voorkomen, kan de maximaal toelaatbare beweging 1,5x groter zijn dan bij stuikvoegen, die met hetzelfde type kit gevuld zijn.

De minimale voegbreedte voor elastische kit bedraagt 8 mm, voor plastisch-elastische kit 9 mm en voor plastische kit 10 mm.

De vereiste voegdiepte is:

  • Elastische kit: 1/2 van de breedte + 3 mm;
  • Plastisch-elastische kit: 1/2 van de breedte + 4,5 mm;
  • Plastische kit: 1/2 van de breedte + 6 mm.

Voor nadere informatie zie “VNVI Factsheet afdichtingskitten”.

In verband met de grote belastingen en de levensduur verdient het aanbeveling om voor het samenvoegen van profielen plastisch-elastische of elastische kit te gebruiken. Indien vanwege de te verwachten bewegingen een kitvoeg niet mogelijk is, kunnen afdekplaten of overlapvoegen worden toegepast.

15.4 Uitvoering

De temperatuur van het object alsmede de omgevingstemperatuur moet hoger zijn dan + 5°C en lager dan + 30°C tenzij de kitfabrikant andere informatie verschaft. De hechtvlakken dienen in de door de toeleverancier voorgeschreven toestand te verkeren.

Voor het realiseren van de juiste voegdiepte kan open of gesloten cellen rugvulling gebruikt worden. Open cellen materiaal moet worden aangebracht met een overdruk van 75-100% en gesloten cellen materiaal met een overdruk van ca. 50% om voldoende tegendruk te kunnen bieden tijdens het aanbrengen van de kitmassa. Gesloten cellen materiaal moet met stomp gereedschap worden aangebracht om beschadigingen en blaasvorming in de kit te voorkomen. Het bovenstaande is slechts een algemene gedachtebepalende instructie. 

De verwerkingsvoorschriften van de kitleverancier dienen altijd te worden nageleefd.

15.5 Dichtingsprofielen of -banden

Een steeds groter toepassingsgebied vinden de rubberachtige dichtingsprofielen en de kunststof dichtingsbanden. Indien dichtingsprofielen worden toegepast, zijn de raamprofielen veelal van een rubberbevestigingskamer voorzien. Kunststof dichtingsbanden zijn er in grote verscheidenheid, zoals:

  • Met open of gesloten cellen;
  • Niet- en zelfklevend;
  • Geïmpregneerde schuimzwelbanden.


Het aanbrengen van de dichtingsprofielen en/of -banden dient zodanig te geschieden, dat ook na verloop van tijd geen openingen of lekkages ontstaan. Het materiaal mag bijvoorbeeld niet opgerekt en om hoeken getrokken worden. De toe te passen materialen dienen verouderingsbestendig te zijn. In verband met het goed functioneren van de voegafdichtingen dient men rekening te houden met de ruwheid van de voegwanden.

Profielen van massief rubber dienen te voldoen aan de eisen conform NEN-ISO 3934 en NEN-ISO 5892. Schuimbanden dienen te voldoen aan de eisen conform NEN 3413.

16 Beveiliging

16.1 Brandveiligheid

16.1.1 Inleiding

In dit onderdeel wordt een korte uiteenzetting gegeven over de brandveiligheid van gemonteerde VMRG gevelelementen.

De nationale regelgeving voor brandveiligheid is niet toereikend voor projecten hoger dan 70 m. Voor het bepalen van het concept van brandwerendheid bij hoogbouwprojecten kunnen de richtlijnen uit SBR-publicatie “Brandveiligheid in hoge gebouwen” aangehouden worden.

16.1.2 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

De brandveiligheidseisen waaraan gebouwen moeten voldoen zijn vermeld in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Met betrekking tot de brandveiligheid worden in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) de volgende functionele aspecten onderscheiden:

  1. Beperking van de kans op het ontstaan en de ontwikkeling van brand;
  2. Beperking van de uitbreiding van brand;
  3. Beperking van het ontstaan en de uitbreiding van rook;
  4. Aanwezigheid en inrichting van vluchtmogelijkheden;
  5. Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand;
  6. Bestrijding van brand.


Voor constructieonderdelen van gebouwen zijn in het Bbl de functionele aspecten uitgewerkt in prestatie-eisen met bepalingsmethoden. De prestatie-eisen kunnen worden ingedeeld naar materiaaleigenschappen, constructie eigenschappen en eigenschappen van daken.

De materiaaleigenschappen die, indien van toepassing (zie Bbl), beoordeeld worden, zijn:

  • Onbrandbaarheid; onbrandbaar in de zin van NEN-EN 13501-1 en geen bijdrage leveren aan de brandvoortplanting;
  • Brandvoortplanting; de mate waarin een materiaal bijdraagt aan de brandvoortplanting. Bepaling vindt plaats volgens NEN-EN 13501-1;
  • Rookproductie; de mate waarin een materiaal bij brand rook produceert. Bepaling vindt plaats volgens NEN-EN 13501-1.


De constructie-eigenschappen die, indien van toepassing (zie Bbl), beoordeeld worden, zijn:

  • Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag (WBDBO) en Rookdoorgang.  Bepaling vindt plaats volgens NEN 6068. Beoordeeld wordt de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de ene ruimte naar de andere ruimte. De beoordeling van de weerstand tegen rookdoorgang wordt uitgevoerd middels een beoordeling van de weerstand tegen branddoorslag van de constructie, waarbij alleen gekeken wordt naar het criterium vlamdichtheid (E). Bij ministeriele regeling kunnen er nadere voorschriften gegeven worden omtrent de rookdoorgang tussen ruimten;
  • Brandwerendheid op bezwijken. Bepaling vindt plaats volgens NEN 6069 (experimenteel) of NEN-EN 1990-1999 (rekenkundig). Beoordeeld wordt wanneer de dragende functie verloren gaat.


Bij dakconstructies, incl. dakopeningen (dakramen, lichtkappen) worden, indien van toepassing (zie Bbl), beoordeeld:

  • Het brandgevaarlijk zijn overeenkomstig NEN 6063;
  • Brandwerendheid op bezwijken;
  • Weerstand tegen Brandoverslag.


De prestatie-eisen die gesteld worden zijn mede afhankelijk van het gebouwtype. In het Bbl worden de gebouwen met betrekking tot de brandveiligheid ingedeeld in een beperkt aantal gebouwtypen, te weten:

  • Woonfunctie;
  • Bijeenkomstfunctie;
  • Celfunctie;
  • Gezondheidszorgfunctie;
  • Industriefunctie;
  • Kantoorfunctie;
  • Logiesfunctie;
  • Onderwijsfunctie;
  • Sportfunctie;
  • Winkelfunctie;
  • Overige gebruiksfunctie;
  • Bouwwerk geen gebouw zijnde.


In het Bbl wordt ook onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw. Het niveau van de prestatie-eisen voor bestaande bouw ligt doorgaans lager.

Indien in een ruimtebegrenzing tussen ruimten waaraan WBDBO-eisen worden gesteld VMRG gevelelementen en/of binnenpuien worden toegepast en volgens NEN 6068 blijkt dat deze over een bepaalde brandwerendheid moeten beschikken (dat is lang niet altijd het geval), zullen deze (inclusief hun aansluitingen),  bepaald volgens NEN 6069, gedurende een voorgeschreven aantal minuten weerstand moeten bieden aan verhitting volgens de standaard brandkromme, dan wel - indien van toepassing - de gereduceerde standaard brandkromme, zonder hun brandwerende functie te verliezen. Al naar gelang de situatie (type bouwdeel, binnen- of buitenwand) moeten de volgende aspecten beoordeeld zijn:

  1. Vlamdichtheid betrokken op de afdichting (E); het moment wordt vastgesteld waarop er te grote openingen ontstaan en/of waarop de constructie hete gassen en/of vlammen doorlaat;
  2. Thermische isolatie betrokken op de warmtestraling (W); het moment wordt vastgesteld waarop de warmtestraling, gemeten op een afstand van 1m vanaf het geometrisch zwaartepunt van de constructie een kritiek veronderstelde waarde (15 kW/m2) overschrijdt.
  3. Thermische isolatie betrokken op de temperatuur (I); hierbij wordt het moment vastgesteld waarop de temperatuur van het niet direct verhitte oppervlak van de constructie bepaalde kritiek veronderstelde waarden overschrijdt (temperatuurstijging gemiddeld max. 140°C, op enig punt max. 180°C).


Of VMRG gevelelementen moeten voldoen aan prestatie-eisen met betrekking tot de brandveiligheid en indien dit het geval is, aan welke, hangt af van:

  • Het gebouwtype;
  • De ligging van het gebouw;
  • De indeling in brandcompartimenten;
  • De gebruiksfuncties van de ruimten;
  • De prestatie-eisen die met betrekking tot de brandveiligheid worden gesteld aan het constructiedeel van het gebouw waarin het element wordt toegepast;
  • De situatie van het element in het constructiedeel;
  • De afmetingen van het element;
  • De functie van het betreffende element.


De opdrachtgever dient voor elk VMRG gevelelement en elke binnenpui exact op te geven aan welke brandwerende prestatie-eisen moet worden voldaan.

1.1 Hoogbouw.jpg

De gevel moet dusdanig ontworpen en geconstrueerd worden, dat de gevel voldoet aan brandklasse B volgens NEN-EN 13501-1. Voor geveldelen tussen de 2,5 en 13 meter kan in enkele gevallen uitgegaan worden van de lagere brandklasse D volgens NEN-EN 13501-1.

De mate waarin VMRG gevelelementen brandwerend zijn kan op vier manieren worden aangetoond:

  1. Voor ramen en deuren, overleg van een KOMO-attest op basis van BRL 3241;
  2. Voor ramen en deuren, overleg van een classificatierapport of beoordeling volgens bijlage A van NEN 6069:2011 door een deskundige partij (notified body);
  3. Voor ramen en deuren, overleg van een classificatierapport volgens EN 13501-2 of beoordeling op basis van beproevingen door een deskundige partij (notified body) conform de Europese normen;
  4. Voor vliesgevel, in het kader van CE-markering, overleg van het classificatierapport volgens EN13501-2 of beoordeling op basis van beproevingen conform de Europese normen door een deskundige partij (notified body).


NB. Goedkeuring van de dienst Bouw en Woningtoezicht (die deze taak meestal delegeert naar de gemeentelijke brandweer) kan alleen op basis van een sluitend testrapport of conformiteitsverklaring opgesteld door een deskundige partij (notified body). Afwijkingen op testrapporten of conformiteitsverklaringen mogen alleen beoordeeld worden door een deskundige partij (notified body).

16.1.3 Bliksembeveiliging

De opdrachtgever dient aan te geven of een bliksembeveiliging aanwezig dient te zijn op het gebouw. De noodzaak van het aanbrengen van een bliksembeveiliging op een gebouw kan door de opdrachtgever bepaald worden door middel van de methode die beschreven staat in NEN-EN-IEC 62305 deel 1 t/m 4.

Indien een bliksembeveiliging aangebracht dient te worden, dient men rekening te houden met aandachtspunten zoals:

  • Het doorbreken van waterkerende folies door de aardingsleiding;
  • Contactcorrosie tussen metalen;
  • Esthetische gevolgen;
  • Materiaalgebruik en montagemethode;
  • De onderlinge koppeling van gevelelementen of componenten.
     

16.2 Inbraakwering

16.2.1 Inleiding

Aluminium is zeer geschikt als basismateriaal voor het realiseren van voldoende sterke inbraakwerende gevelelementen. Daarom wordt in dit onderdeel dieper ingegaan op het gebied van inbraakwering en VMRG gevelelementen. In de eerste paragraaf worden de relevante normen m.b.t. inbraakwerendheid, die door het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) worden aangewezen, beschreven. In de tweede paragraaf worden deze normen in detail besproken. Per 1 april 2014 is in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voor de eisen aan de inbraakwerendheid van dak- en gevelelementen (weerstandsklasse 2) verwezen naar NEN 5096:2012. Tenslotte komen de inbraakwerendheidsaspecten die voor de praktijk van belang zijn aan bod.

Staal is zeer geschikt als basismateriaal voor het realiseren van voldoende sterke inbraakwerende gevelelementen. Daarom wordt in dit onderdeel dieper ingegaan op het gebied van inbraakwering en VMRG gevelelementen. In de eerste paragraaf worden de relevante normen m.b.t. inbraakwerendheid, die door het Bbl worden aangewezen, beschreven. In de tweede paragraaf worden deze normen in detail besproken. Per 1 april 2014 is in het Bobl voor de eisen aan de inbraakwerendheid van dak- en gevelelementen (weerstandsklasse 2) verwezen naar NEN 5096:2012. Tenslotte komen de inbraakwerendheidsaspecten die voor de praktijk van belang zijn aan bod.

16.2.2 Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en inbraakwerendheid

Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) stelt dat voor nieuwbouwwoningen of woongebouwen met een bouwvergunning afgegeven na 1 januari 1999, mits ramen of deuren bereikbaar zijn, het gevelelement inbraakwerend moet zijn volgens klasse 2 van NEN 5096. Of ramen/deuren bereikbaar zijn, is vastgelegd in de norm NEN 5087.

Kort samengevat stelt deze norm dat alle ramen/deuren bereikbaar zijn waarvan de onderzijde lager ligt dan 5,5 m boven het aansluitend terrein. Daarnaast is de bovenste verdieping van een flatgebouw bereikbaar als de afstand tussen dakrand en galerijvloer minder dan 3,5 m bedraagt. De maat voor eenmalig opklimmen bedraagt 3,5 m, voor doorklimmen 2,4 m en voor afspringen 3,5 m. Een werkvlak bedraagt minimaal 0,4 x 0,4 m, en de reikwijdte daarvandaan bedraagt 1 m.

16.2.3 Normen voor inbraakwerendheid

In de norm NEN 5096 en de daarmee samenhangende normen zijn prestatieniveaus voor de inbraakwerendheid van gevelelementen geformuleerd in de vorm van weerstandsklassen met bijbehorende bepalingsmethoden, met de bedoeling te verhinderen dat binnen een bepaalde tijd een doorgangsopening (rechthoek van 400 x 250 mm, ellips van 400 x 300 mm, cirkel met diameter 350 mm) zou kunnen worden gecreëerd.

Bij VMRG gevelelementen mag geen grotere doorgangsopening gecreëerd kunnen worden dan 150 x 250 mm.

Gevelelementen dienen voorzien te zijn van cilinders klasse 3-ster en/of beslag met een cilindertrekbeveiliging (15 kN) in combinatie met een cilinder klasse 2-ster.

Een gevelelement wordt op drie onderdelen beproefd op inbraakwerendheid:

  1. Statische beproeving;
  2. Dynamische beproeving: Het element moet na uitvoering van de zandslingerproef nog intact zijn;
  3. Manuele beproeving: Binnen een bepaalde tijd en met specifiek vastgesteld gereedschap mag het element niet geforceerd kunnen worden.


Er zijn twee veel voorkomende inbraakwerendheidsklassen. In onderstaande tabel kunnen de prestatie-eisen behorende bij een bepaalde weerstandsklasse worden gevonden. Voor hogere klassen verwijst NEN 5096 naar EN 1627.

Gereedschapssets:

  • A1 + A2:              Gereedschapsset van een gelegenheidsinbreker met simpel gereedschap.
  • A1 + A2 + A3:     Gereedschapsset van een inbreker met simpel gereedschap waaronder een koevoet.


Opmerking: Aan ramen, vakvullingen en/of luiken met afmetingen die kleiner zijn dan de vereiste doorgangsopening worden geen eisen gesteld.

Met behulp van een beproeving conform NEN 5096 kan de inbraakwerendheid van een gevelelement worden aangetoond.

De opdrachtgever dient aan te geven aan welke inbraakwerendheidseisen welke gevelelementen moeten voldoen.

Beproevingen per inbraakwerendheidsklasse volgens NEN 5096

16.2.3 tabel10a.jpg

 

16.2.4 De praktijk

Momenteel beschikken diverse VMRG gevelbouwers alsook systeemleveranciers over KOMO-attesten inzake inbraakwerendheid. In deze attesten worden uitspraken gedaan over de inbraakwerendheidsprestaties van een onderzocht/beproefd gevelelement.

De werkelijk geproduceerde VMRG gevelelementen kunnen afwijken van de beproefde elementen. Desalniettemin kan een certificeringsinstituut verklaren, dat het werkelijk geproduceerde gevelelement voldoet aan dezelfde inbraakwerendheidseisen als het onderzochte type. Hieronder wordt elk aspect van een gevelelement nader besproken. Ook wordt aangegeven welke randvoorwaarden er worden gesteld bij het vaststellen van de conformiteit m.b.t. een getest gevelelement:

1. Maatvoering
Voor ramen en deuren geldt, dat de hoofdafmetingen van het gevelelement, de afstanden tussen de sluitpunten/scharnieren, alsook de afstanden van de sluitpunten/scharnieren t.o.v. de hoeken van het gevelelement mogen variëren t.o.v. het geteste gevelelement.

De bandbreedte bedraagt voor ramen en deuren tot +20% (voor hoogte, breedte, afstand tot hart bovenste sluitpunt, afstand tot hart onderste sluitpunt). Indien hakende sluitingen zijn toegepast, mag de breedtemaat meer dan 20% variëren. Voor ramen met een samengesteld beslag mag de hoogte en breedte onbeperkt groter worden, mits de afstand tussen de sluitpunten niet meer dan 10% groter wordt. t.o.v. het geteste gevelelement zijn toegestaan. Het aantal sluitpunten van een raam mag alleen worden verminderd als de afstand tussen de sluitpunten niet groter is dan bij het beproefde element (zie ook NEN 5096).

Opmerking: De variatie van de breedtemaat van schuifpuien is in beginsel onbeperkt.

2. Raamtypen
Draai- en valramen bezitten dezelfde inbraakwerendheidsklasse als het bij dezelfde serie behorende draaivalraam indien voor de onderhavige draai- en valramen hetzelfde “soort” beslag wordt toegepast.

3. Profielafmetingen
Ramen en deuren die zijn vervaardigd uit een dieper of breder profiel uit een profielsysteem dan oorspronkelijk getest en goedgekeurd, bezitten ten minste dezelfde inbraakwerendheidsklasse. Dit komt met name voor bij metalen profielsystemen. Indien bijvoorbeeld de serie “50” is goedgekeurd, dan zijn de series “60”, “70” enz. ook goedgekeurd.

4. Zijlichten e.d.
Ramen en deuren met een zijlicht e.d. hebben dezelfde inbraakwerende eigenschappen als ramen en deuren zonder zijlicht, mits:

  • De verbinding tussen het beweegbare deel en het zijlicht “geborgd” is, door bijvoorbeeld paddestoelnokken en haaksloten.
    Óf:
  • De stijl tussen het beweegbare en het vaste deel ter plaatse van de sluitpunten tegen uitbuigen is beveiligd. Dit kan gerealiseerd worden door vakvulling “op te stoppen” of door het opnemen van een tussenregel ter plaatse van het sluitpunt.

Opmerkingen:

  • Indien het zijlicht zich bevindt aan de scharnierzijde van een deur zijn bij toepassing van isolerend dubbelglas voor indeling in klasse 2 van NEN 5096 geen nadere voorzieningen noodzakelijk;
  • De glaslatconstructie van vaste delen dient uiteraard ook bestand te zijn tegen de inbraakwerendheidsbeproevingen. Hiervan kan worden uitgegaan indien de glaslatconstructie identiek is aan de glaslatconstructie van het bijbehorende beweegbare gevelelement.


5. Hang- en sluitwerk
Hang- en sluitwerk, geclassificeerd volgens BRL 3104, mag worden uitgewisseld met hang- en sluitwerk van een ander fabrikaat, mits alle onderstaande punten van toepassing zijn:
Glas

  • Het hang- en sluitwerk functioneel gelijkwaardig is;
  • Het hang- en sluitwerk dezelfde inbraakwerende eigenschappen bezit (ten minste hetzelfde aantal “sterren” overeenkomstig de SKG-IKOB systematiek);
  • De montage geschiedt op een wijze en met middelen overeenkomstig het montagevoorschrift van de leverancier van het hang- en sluitwerk, voor zover dit als gelijkwaardig beoordeeld kan worden met hetgeen oorspronkelijk getest is.


6. Glas
In de tabel onderaan deze pagina is te zien welk glas toegepast moet worden bij de verschillende inbraakwerendheidsklassen. Het is toegestaan om standaard isolatieglas toe te passen in een gevelelement dat moet voldoen aan klasse 2. In dit geval geldt wel als extra eis, dat de kruk of het sluitwerk afsluitbaar moet zijn met een uitneembare sleutel.

Opmerking: Als panieksloten worden geëist in inbraakwerendheidsklasse 2, dan moet altijd glas met weerstandsklasse P4A volgens NEN-EN 356 of een dicht paneel worden toegepast, waarvan de inbraakwerendheid eveneens door beproeving in een klasse volgens NEN 5096 bepaald moet zijn.

7. Vaste delen
Vaste delen zijn inbraakwerend overeenkomstig dezelfde klasse als het bijbehorende raam- en/of deursysteem mits de glaslatconstructie identiek is.

Opmerking: Het spreekt voor zich, dat voor inbraakwerende gevelelementen normaliter binnenbeglazing wordt toegepast. Desondanks is droge buitenbeglazing toegestaan, mits de glassponning voldoende weerstand tegen inbraakwerendheid bezit om te kunnen worden ingedeeld in een klasse volgens NEN 5096.

Eisen voor vakvullingen aan glas volgens NEN 5096

16.2.4 Aluminium_Inbraakwering_Eisen_voor_vakvullingen_aan_glas.jpg

16.2.5 Herkenbaarheid

De VMRG heeft samen met het Politiekeurmerk Veilig Wonen® besloten om de herkenbaarheid van inbraakwerende gevelelementen zodanig te verbeteren, dat er geen enkel misverstand over de eigenschappen van een dergelijk gevelelement kan bestaan.

De inbraakwerendheid moet door middel van een sticker zichtbaar  aangegeven worden op het VMRG gevelelement (ook bij vaste beglazing).

De stickers die goedgekeurd zijn om hiervoor te gebruiken zijn hieronder weergegeven.

Inbraakwerendheidsstickers

16.2.5 KOMO_sticker_inbraakwerendheid.jpg


Bij een fabrikant-eigenverklaring van de inbraakwerendheid moeten de onderstaande VMRG stickers geplakt worden.

16.2.5 VMRG-sticker_inbraakwerendheid.jpg

16.3 Explosiewering

Met betrekking tot Explosiewerendheid zijn de volgende normen van toepassing op ramen, deuren en luiken

  • NEN EN 13123-1: Ramen, deuren, luiken- Bestandheid tegen explosies - Eisen en classificatie - deel 1 schokbuis
  • NEN EN 13123-2: Ramen, deuren, luiken- Bestandheid tegen explosies - Eisen en classificatie - deel 2 veldtest
  • NEN EN 13124-1: Ramen, deuren, luiken- Bestandheid tegen explosies - Beproevingsmethode - deel 1 schokbuis
  • NEN EN 13123-2: Ramen, deuren, luiken- Bestandheid tegen explosies - Beproevingsmethode - deel 2 veldtest


Indien Explosiewerendheid vereist wordt, dient altijd een deskundige te worden ingeschakeld!

16.4 Kogelwering

Met betrekking tot kogelwerendheid zijn de volgende normen van toepassing op ramen, deuren en luiken:

  • NEN EN 1522: Ramen, deuren, luiken-Kogelwerendheid-Eisen en classificatie
  • NEN EN 1523: Ramen, deuren, luiken-Kogelwerendheid-Beproevingsmethode
  • NEN EN 1063: Glas voor gebouwen- Beveiligingsbeglazing-Beproeving en classificatie van de kogelwerendheid.


Indien kogelwerendheid vereist wordt, dient altijd een deskundige te worden ingeschakeld!

17 Technisch en Esthetisch Onderhoud

17.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderhoud van gevelelementen ter behoud van de garantie behandeld. Er wordt uitgegaan dat de gevelelementen zijn voorzien van een oppervlaktebehandeling ter verduurzaming van de materialen. Door het uitvoeren van regelmatig esthetisch en technisch onderhoud van de gevel, is onder normale omstandigheden de levensduur van tientallen jaren haalbaar. De frequentie van de reiniging, bescherming en de toepassing ervan op de verschillende toegepaste materialen komen verderop aan bod.

Het is een dringende aanbeveling van de VMRG om de VMRG gevelbouwer bij het ontwerpproces te betrekken ten aanzien van onder andere het materiaalgebruik, de oppervlaktebehandeling, de vorm van de geveldelen en over alle onderwerpen die van invloed kunnen zijn op het aantasten van de esthetische en technische waarde.

In dit onderdeel worden zowel ‘Technisch onderhoud’ als ‘Esthetisch onderhoud’ behandeld. Bij het laatste is de verdeling gemaakt tussen ‘Reiniging’ en ‘Beschermend en conserverend onderhoud’ (soms kort genoemd ‘bescherming’). Dit is gedaan omdat beide wezenlijk verschillen waar het gaat om passende en geoorloofde producten, technieken en specialisten. De onderhoudsspecialist is de VMRG gevelbouwer die het VMRG Keurmerk voert en de garantie geeft. De VMRG gevelbouwer kan samenwerken met een door hem aan te wijzen onderhoudsbedrijf of een door hem goed te keuren onderhoudsbedrijf voor advies en/of het uitvoeren van technisch en/of esthetisch onderhoud.

Technisch onderhoud houdt in dat materialen en hun werking regelmatig dienen te worden gecontroleerd op hun prestaties. Aan slijtage onderhevige delen, zoals te openen ramen, deuren, mechanische aandrijvingen en dergelijke, moeten, om een langdurige optimale werking te waarborgen, periodiek worden gecontroleerd en onderhouden met inachtneming van toepassing en gebruik.

Esthetisch onderhoud, ofwel reiniging, bewassing en bescherming zijn altijd projectgebonden en dienen altijd in relatie tot de locatie, de vormgeving, het materiaal, de situering (weerszijde), de omgeving, de actuele esthetische status etc. ten opzichte van het origineel te worden beoordeeld en behandeld.

Reiniging geschiedt op basis van controlerend en corrigerend of degradatie beperkend onderhoud. Hierbij wordt een indicatie gegeven van de frequentie van reiniging de frequentie wordt in de praktijk bepaald door de gekozen materialen, de detaillering van het gebouw en de mate van milieubelasting. Dit alles met het behoud van VMRG garantie. Zonder een adequate reiniging zal de gevel op termijn niet meer de uitstraling hebben, zoals deze werd opgeleverd. Schade, esthetische degradatie en diepe vervuiling geven een gevoelsverlies van de kwaliteit. Tevens kan degradatie van de esthetische waarde gevolg hebben voor de technische waarde.

Verschillende materialen in de gevels hebben wezenlijk verschillende karakteristieke eigenschappen met betrekking tot benodigde reiniging en bescherming met behoud van esthetische waarde.

Met betrekking tot de gevel en de gevelelementen zijn er aspecten die de kwaliteit kunnen beïnvloeden. Tijdens het gevel(technisch) ontwerpstadium dient met deze aspecten rekening gehouden worden:

  • Oppervlakten die lang nat blijven vervuilen sneller;
  • Naden en kieren (profilering/detaillering) houden vocht en vuil vast;
  • Moeilijk en niet veilig bereikbare gevels zijn lastig schoon te maken;
  • Natuurlijke bewassing kan invloed hebben op de mate van vervuiling;
  • Horizontale delen worden zwaarder belast dan verticale delen.
     

17.2 Gebouwbeheer

17.2.1 Inleiding

De VMRG gevelbouwer dient voor oplevering de onderhoudsvoorschriften aan de opdrachtgever te overhandigen. Hierin staan aanwijzingen voor het uitvoeren van preventief onderhoud, inspecties, reiniging, aandachtspunten, frequenties etc. (tijdens- en na de bouwfase). Tijdens de bouwfase zijn beschermingsmaatregelen en uitvoering van onderhoud van essentieel belang. Zie hoofdstuk 17.4.2 voor verdere toelichting hierop. Op het moment dat de (deel)oplevering heeft plaats gevonden, gaat de garantieperiode in.

Er worden voorwaarden gesteld voor behoud van de garantie die de VMRG gevelbouwer geeft, waaronder het uitvoeren van gedegen onderhoud volgende de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen. Dit aspect is essentieel voor verlenging van de levensduur van de VMRG gevelelementen. In dit hoofdstuk Gebouwbeheer wordt ingegaan op de beheer aspecten van VMRG gevelelementen. Er worden richtlijnen gegeven voor het uitvoeren van inspecties, het inrichten van een werkplan en het opstellen en de inhoud van een logboek voor de gevel.

Een goedgekeurd onderhouds- en inspectieplan kan bijdragen aan de goedkeuring van het toepassen van bepaalde materialen en/of componenten binnen een bouwvergunning. De eigenaar en/of gebouwbeheerder dient periodieke inspecties uit te voeren ten aanzien van de constructieve aspecten van de gevel conform de methodiek die beschreven staat in NEN 2767-1. Als indicatie voor de urgentie en frequentie van de uitvoering van deze periodieke controles kan de informatie uit de onderhouds- en inspectiematrix aangehouden worden (zie verderop in dit hoofdstuk). Deze matrix kan afhankelijk van de toegepaste materialen en componenten aangepast en/of aangevuld moeten worden.

Bereikbaarheid
Om toe te laten dat een periodieke reiniging kan plaatsvinden, is het een veiligheidseis dat de ontwerpers c.q. beheerder(s) van het gebouw het gebouw dusdanig ontwerpen, dat de gevel goed bereikbaar is. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor bereikbaarheid ten behoeve van onderhoud aan de gevels en/of glasdaken.

17.2.2 Inspecties

Het uitvoeren van inspecties is van belang om de conditie vast te stellen en te anticiperen op gebreken of mogelijke opkomende gebreken. Als leidraad wordt de NEN 2767-1 toegepast waar richtlijnen staan voor het beoordelen van de technische kwaliteit. Hier worden geen beoordelingswaarden genoemd voor het esthetische aspect. Hiervoor wordt verwezen naar de methodiek in de VMRG Kwaliteitseisen onder Esthetisch onderhoud.

Per project/gebouw dient door de gevelbouwer bij oplevering een onderhoudsplan inclusief start logboek te worden opgesteld en overhandigd aan de opdrachtgever. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het correct uitvoeren van onderhoud aan de gevels, vanaf het moment van (deel)oplevering.
Indien het logboek niet aanwezig is of niet is ingevuld volgt in ieder geval een 0-beurt. Een half jaar* na (deel)oplevering wordt het project/gebouw beschouwd als bestaande bouw, als er vanaf dat moment onderhoud moet worden uitgevoerd en het logboek niet aanwezig of niet ingevuld is dient hiervoor aan de hand van een 0-beurt (i.c.m. regulier onderhoud) de staat van de gevelelementen in kaart te worden gebracht. 
* tenzij de omgevingsfactoren/gebruiksfactoren zoals vermeld in hoofdstuk 17.4.4.3 een kortere periode vereisen.

Een 0-beurt betekent dat de staat van de gevels wordt teruggebracht naar de 0-situatie, ofwel naar de oorspronkelijke kwaliteit van het product. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de uitvoering van de 0-beurt. Hieruit volgt dan een onderhoudsvoorstel met aanbieding. Ook de frequentie van onderhoud wordt aangegeven, rekening houdende met de omgevingsfactoren en object gebonden factoren. Zie hiervoor hoofdstuk Reinigingsfrequenties.

De inspecteur stelt van ieder materiaal, elk element en iedere detaillering vast wat de eventuele gebreken zijn, de omvang daarvan en de intensiteit en legt deze vast in een inspectierapport waarin tevens een advies wordt uitgebracht. In de lijst onder het hoofdstuk Logboek staat de opzet van de verschillende inspectiepunten, het is belangrijk te weten dat deze lijst per object verschillend is en specifiek vastgelegd moet worden.

17.2.3 Het technisch en esthetisch onderhoudsplan

Indien de opdrachtgever/gebouweigenaar onderhoud onderbrengt bij de VMRG gevelbouwer is het van belang om een technisch en esthetisch onderhoudsplan op te stellen die specifiek voor het te onderhouden object geldt. Voor het opstellen van een onderhoudsplan dient de opdrachtgever een VMRG gevelbouwer, onderhoudsbedrijf of adviseur in te schakelen. Het reinigings- en onderhoudsplan dient minimaal elke 3 jaar geactualiseerd te worden.

Enkele punten die minimaal in het technisch en esthetisch onderhoudsplan staan:

  • De werkwijze/werkmethode;
  • Alle materiaalgegevens van de gevelelementen;
  • De onderhoudsfrequenties;
  • Alle technische details (tekeningen van het object);
  • Foto’s van het object;
  • Wat er wordt vastgelegd bij een onderhoudsbeurt (de opmerkingen en constateringen).
     

17.2.4 Logboek

De opdrachtgever/gebouwbeheerder is verplicht om een logboek op te stellen en bij te houden, om aanspraak te kunnen maken op garantie, waarin minimaal wordt vermeld: frequentie, product, techniek (de wijze van uitvoering), uitvoeringsomstandigheden en autorisatie. De VMRG gevelbouwer kan gevraagd worden om een projectgericht logboek op te stellen. Deze kan desgewenst het standaard format logboek van de VMRG toepassen.

Minimale inhoud punten VMRG gevelelementen logboek en inspectie
Per punt moeten de volgende zaken worden aangegeven:

1. Vaste gegevens

  • Frequentie onderhoud;
  • Wat is het type materiaal;
  • De werkwijze/werkmethode en toe te passen techniek.


2. In te vullen per onderhoudsbeurt in het logboek:

  • Wanneer is het onderhouden (datum en tijd);
  • Wie heeft het onderhouden;
  • Waar is het punt onderhouden in het object, welke gevel
  • Welk type reinigingsmiddel/conserveringsmiddel is er gebruikt of MSDS (Material Safety Data Sheet);
  • Zijn er opmerkingen (aangeven wel/geen veiligheidsrisico);
  • Handtekening van onderhoudspartij per onderhoudsbeurt;
  • Eventueel begeleid met foto’s.


3. In te vullen bij inspectie:

  • Wat is de prioriteit van het inspectiepunt?
  • Wat is de toestand?
  • Wat is het gebrek (volgens controlelijst gebreken tabel)?

17.2.4 logboek_onderhoud.jpg


Controlelijst gebreken
Per inspectiepunt zullen de gebreken moeten worden vastgesteld. Dat kan door middel van deze tabel gedaan worden.

17.2.4 controlelijst_gebreken.jpg
 

17.3 Technisch onderhoud

Naast het reinigen en bewassen van gevelelementen zijn er vaak ook bewegende delen in de gevels. Zoals voor alle bewegende delen geldt ook hier dat er bovenmatige slijtage zal optreden indien er geen vakkundig periodiek onderhoud wordt gepleegd. Daarom dient onderhoud preventief te worden uitgevoerd. Indien er geen onderhoud wordt gepleegd en er wordt gewacht tot er schade optreedt, zullen de kosten die dan ontstaan vaak een veelvoud zijn in vergelijking met de kosten voor preventief onderhoud.

De VMRG gevelbouwer voert technisch onderhoud en controles zelf uit of werkt samen met een door hem aan te wijzen onderhoudsbedrijf of een door hem goed te keuren onderhoudsbedrijf.

17.3.1 Materialen

17.4 Esthetisch onderhoud

17.4.1 Reinigingsfrequentie

Als eis voor de absolute minimum reinigingsfrequentie voor gevels is onderstaande eis opgesteld:

Tabel: Absolute minimum reinigingsfrequentie voor het geveloppervlak

Indicatie absolute minimum reinigingsfrequentie voor het geveloppervlak

Vlakke beregende gevels

Geprofileerde en niet- beregende gevels

Agressieve omgeving

Normale belasting

Agressieve omgeving

Normale belasting

2x per jaar

1x per jaar

3x per jaar

2x per jaar

 

Toelichting:

  1. Vlakke beregende gevels bij normale belasting: metalen, gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen delen die worden beregend en geplaatst zijn in een neutrale, landelijke omgeving vereisen tenminste één maal per jaar een reinigingsbeurt.
  2. Geprofileerde en niet- beregende gevels bij normale belasting: Metalen, gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen die niet beregend worden; voor niet beregende metalen, gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen delen (bijvoorbeeld aangebracht onder luifels, balkons, overstekken, etc.) speelt de ligging een doorslaggevende rol; in een neutrale, landelijke omgeving bedraagt de reinigingsfrequentie tenminste tweemaal per jaar.
  3. Vlakke beregende gevels bij agressieve omgeving: bij zee, een industriële en stedelijke omgeving: metalen gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen delen geplaatst in een industriële of stedelijke omgeving of onder directe invloed (5 km) van de zee, vereisen tenminste tweemaal per jaar een reinigingsbeurt.
  4. Geprofileerde en niet- beregende gevels bij agressieve omgeving: Metalen, gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen die niet beregend worden; voor niet beregende metalen, gecoat en geanodiseerd aluminium, composiet en RVS onderdelen delen (bijvoorbeeld aangebracht onder luifels, balkons, overstekken, etc.) speelt de ligging een doorslaggevende rol, in een industriële omgeving of onder directe invloed (5 km) van de zee tenminste 3 maal per jaar. Algemene richtlijnen t.b.v. reiniging poedercoat- en anodiseersystemen zijn op aanvraag beschikbaar bij de gevelleverancier.
     

17.4.2 Definities

Als er wordt gesproken over esthetisch onderhoud zijn er drie belangrijke begrippen te onderscheiden die als basis dienen voor de uitvoering.

1. Bewassen
Bewassen is het verwijderen van licht loszittend en niet aangehecht vuil aan de gevel.

Traditionele methode: glas, vakvullingen en profielen inzetten met water, vervolgens afnemen met een spons. Daarna met een raamtrekker het glas, de vakvullingen droogtrekken en daarna de omliggende geveldelen nogmaals afnemen met spons. Ook de dorpel/waterslag van overtollig water ontdoen.

Osmose telescoop bewassing: De gehele gevel, inclusief het glas vanaf de bovenzijde inzetten met gedemineraliseerd water. De omliggende geveldelen en de vakvullingen spoelen met gedemineraliseerd water en een zachte borstel. Vervolgens geheel naspoelen met gedemineraliseerd water.

Bij het wassen van glas moeten de omliggende geveldelen worden meegewassen.

In deze Kwaliteitseisen wordt niet verder ingegaan op de frequentie van het bewassen van gevels.


2. Reinigen
Reinigen is het verwijderen van licht tot matig aangehechte verontreiniging.

Voor het reinigen altijd eerst bewassing toepassen. Dan het geveldeel nat afnemen, daarna met een geschikt product de geveldelen reinigen met een borstel/pad. Na de reiniging de geveldelen afspoelen met schoon water en laten drogen.


3. Conserveren
Conserveren is het aanbrengen van een reversibele bescherming/conservering.

Voor het conserveren altijd van te voren bewassen en reinigen. Bij de juiste temperatuur het oppervlak behandelen/beschermen met een conserveringsmiddel dat ook weer te verwijderen is. Om de kwaliteit te waarborgen, dient men periodiek de geconserveerde oppervlakten te laten bewassen.

17.4.3 Vormen van schade, degradatie en vervuiling

De VMRG gevelelementen kunnen onderhevig zijn aan diverse vormen van verwering. De vormen van verwering kunnen optreden in alle facetten van het bouwproces en in de exploitatiefase. In de volgende fasen dient men rekening te houden met:

In bouwfase:

  • Bouwvervuiling (cementsluier, alkalisch houdend lekwater, betonwater, stof, etc.);
  • Krassen, putten, deuken;
  • Gevolgschades van werkzaamheden door derden;
  • Bij langlopende projecten vallen delen van de bouw die (deel)opgeleverd zijn onder de exploitatiefase.


In de exploitatiefase:

  • Locatie (stad, kust, industrie);
  • Weerszijde;
  • Vormgeving;
  • Detaillering;
  • Invloed van aangrenzende gevelmaterialen;
  • Invloed van nabije bouwprojecten;
  • Verkeersbelasting.


Bovenstaande kan resulteren in cementsluier, corrosie, verkleuring en degradatie van glansgraad, hardheid en laagdikte, verlies van transparantie, etc. Hierop dient een adequate en correcte preventieve en tijdelijke bescherming te worden aangebracht, of dient direct te worden gereageerd om dit te verwijderen. De opdrachtgever dient geschikte maatregelen te treffen om deze beschadigingen te voorkomen. Tijdelijke bescherming tijdens de bouwfase dient zo snel mogelijk verwijderd te worden, zodra deze niet meer nodig zijn. Dit ter voorkoming van aantasting van de oppervlaktebehandeling, achterblijven van lijmresten of andere resten van de beschermlaag.

Corrosie van ferro- en non-ferro metalen wordt veroorzaakt door onder andere:

  • Metaaldeeltjes
  • Chloriden (zouten)
  • Vervuiling
  • Etc.


Per situatie dient nagegaan te worden wat de belasting is op de gevels. Bij railverkeer zijn dit bijvoorbeeld koperdeeltjes; veehouderij: ammoniak; snelweg: koolmonoxide etc.

Indien metaaldeeltjes uit de lucht neerkomen op een metalen oppervlak ontstaat onder invloed van vocht corrosie, omdat de metalen met elkaar reageren. Het minst edele metaal wordt hierbij aangetast. Corrosie treedt vaak op in de nabijheid van industriegebieden en railverkeer. Bij de kust zijn het de hoge zout- en chloridengehaltes die kunnen leiden tot corrosie. Daarnaast kan corrosie optreden door inwerking van vuil op een metalen oppervlak. Met de juiste maatregelen volgens de VMRG Kwaliteitseisen hoofdstuk Onderhoud kunnen vormen van schade, degradatie en vervuiling tot een minimum worden beperkt.

17.4.4 Reiniging

17.4.5 Beschermend en conserverend onderhoud

17.4.6 Beschadigingen

18 Garantie- en aansprakelijkheidsregeling

18.1 Inleiding

Onder deugdelijkheid wordt verstaan: het voldoen aan de eisen genoemd in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen.
    
Onder VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen wordt verstaan: VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen, inclusief eventuele aanvullingen, zoals deze luiden drie maanden voor de datum van het sluiten van de overeenkomst.
    
Het VMRG lid voert zijn werkzaamheden uit geheel conform de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen zoals die gelden ten tijde van het opstellen van de offerte, en voldoet aan alle vereisten die beschreven staan in het VMRG Keurmerk.

18.2 Garantie

  • Tenzij schriftelijk anders is overeengekomen staat opdrachtnemer voor een periode van vijf jaar na (op)levering in voor de goede uitvoering van de overeengekomen prestatie. Als een afwijkende garantietermijn is overeengekomen, zijn de overige leden van dit artikel eveneens van toepassing. 
  • In afwijking van de bovengenoemde genoemde periode van vijf jaar, zal de garantietermijn op ventilatieroosters en hang- en sluitwerk één jaar bedragen
  • Gebruikt opdrachtnemer bij de uitvoering van zijn prestatie  door derden toegeleverde materialen of diensten dan strekt de garantie van opdrachtnemer aan opdrachtgever zich in geen geval verder uit dan tot de garantie die opdrachtnemer verkrijgt van zijn leverancier of onderaannemer deze derden.
  • Bestaat de overeengekomen prestatie uit aanneming van werk  dan staat opdrachtnemer voor de genoemde periode in voor de deugdelijkheid van de geleverde constructie en de gebruikte materialen, mits hij vrij was in de keuze daarvan. Als blijkt dat de geleverde constructie of de gebruikte materialen niet deugdelijk zijn, zal opdrachtnemer naar zijn keuze deze herstellen of vervangen.
  • Bestaat de overeengekomen prestatie alleen uit levering van een zaak dan staat opdrachtnemer gedurende de genoemde periode in voor de deugdelijkheid van de geleverde zaak.
  • Als blijkt dat de levering niet deugdelijk is geweest, dan moet de zaak binnen een redelijke termijn franco door de opdrachtgever aan opdrachtnemer worden teruggezonden. Daarna zal opdrachtnemer de keuze maken of hij:
  • De zaak herstelt;
  • De zaak vervangt;
  • Opdrachtgever crediteert voor een evenredig deel van de factuur.

Opdrachtnemer bepaalt zelf de wijze en het tijdstip van uitvoering. De eventueel gemaakte reis-, verblijf-, verzend- en/of transportkosten komen, evenals de kosten van de- en montage, voor rekening van opdrachtgever.

Bestond de overeengekomen prestatie (mede) uit het bewerken van door opdrachtgever aangeleverd materiaal, dan dient opdrachtgever voor eigen rekening en risico nieuw materiaal aan te leveren.

  • Indien de kosten van vervanging of herstel voor rekening van opdrachtnemer komen, zal het door opdrachtnemer te vergoeden bedrag beperkt zijn tot maximaal dat deel van het factuurbedrag (exclusief btw) dat betrekking heeft op de vervaardigings- en montagekosten van het te herstellen of te vervangen onderdeel.
    De verdeling van de vervaardigings- en montagekosten van de onderdelen is, tenzij anders overeengekomen, in procenten van de gefactureerde aanneemsom als volgt:

a. profielen en plaatwerk 30%
b. oppervlaktebehandeling 10%
c. afdichtingen 5%
d. glas en panelen 20%
e. hang- en sluitwerk e.d. 10%

Voor de kosten van montage wordt een vast percentage van 10% van het factuurbedrag gerekend, d.w.z. dat de genoemde percentages van het factuurbedrag elk met 10% worden verminderd.

  • Opdrachtgever moet opdrachtnemer in alle gevallen de gelegenheid bieden een eventueel gebrek te herstellen of een defect (onder)deel te vervangen. Opdrachtgever zal opdrachtnemer het gebruik van aanwezige energie, hijs-, hef- en transportwerktuigen, steigers, glazenwasinstallaties en dergelijke om niet toestaan.
  • De garantie gaat pas in wanneer opdrachtgever ten opzichte van opdrachtnemer aan al zijn verplichtingen heeft voldaan. Indien sprake is van opschorting van de ingangsdatum van de garantie, wordt de einddatum van de garantie niet gewijzigd.
  • Door herleveren, vervangen of herstellen wordt de garantie­termijn niet verlengd of vernieuwd
  • Geen garantie wordt gegeven voor gebreken zoals, of gebreken die het gevolg zijn van:

a. verwering en/of normale slijtage;
b. onoordeelkundig of abnormaal gebruik;
c. het ontbreken van onderhoud of reiniging overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen, zoals deze gelden drie maanden voor het sluiten van de overeenkomst is opgenomen;
d. installatie, montage, wijziging, reparatie of toevoegingen door opdrachtgever of door derden;
e. kleine onvolkomenheden in de afwerking, die geen afbreuk doen aan de deugdelijkheid;
f. beschadigingen die het gevolg zijn van vormveranderingen in bouwkundige constructies, van niet op de juiste wijze uitgevoerde bouw-, herstel-, reinigings- of andere werkzaamheden of van het gebruik van voor het doel ongeschikt(e) materia(a)l(en);
g. beschadigingen die het gevolg zijn van onvoorziene, tijdelijke of blijvende, schadelijke invloed(en) van het milieu;
h. zaken, materialen, werkwijzen en constructies, welke afwijken van de in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen genoemde voorschriften, eisen en adviezen, voor zover deze op uitdrukkelijke instructie van opdrachtgever zijn toegepast;
i. gebreken aan of ongeschiktheid van zaken afkomstig van of voorgeschreven door opdrachtgever of gebreken aan of ongeschiktheid van door opdrachtgever gebruikte materialen of hulpmiddelen;
j. filiforme corrosie;
k. kleurverschillen en/of glansverlies overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen, zoals deze gelden drie maanden voor het sluiten van de overeenkomst, is opgenomen;
l. gebreken die bij de (op)levering geconstateerd hadden kunnen worden;
m. beschadigingen en/of gebreken welke tijdens of na (op)levering ontstaan zijn door invloeden van buitenaf
n. het aanbrengen of gebruiken van zonweringen, glazenwasinstallaties, ladders en dergelijke;
o. (thermische)glasbreuk of de toepassing van (spiegel)draadglas;
p. schade ten gevolge van Warmtebelasting boven de 70°C;
q. kitwerk, behalve voor wat betreft waterdichtheid;

  • Het hierboven bepaalde is van overeenkomstige toepassing bij eventuele aanspraken van opdrachtgever op grond van wanprestatie, non-conformiteit of welke andere grondslag dan ook.
  • Opdrachtgever kan rechten uit hoofde van garantie niet overdragen.

 

18.3 Aansprakelijkheid

  • In geval van een toerekenbare tekortkoming is opdrachtnemer gehouden zijn contractuele verplichtingen alsnog na te komen.
  • De verplichting van opdrachtnemer tot het vergoeden van schade op grond van welke grondslag ook, is beperkt tot die schade waartegen opdrachtnemer uit hoofde van een door of ten behoeve van hem gesloten verzekering verzekerd is. De omvang van deze verplichting is echter nooit groter dan het bedrag dat in het betreffende geval onder deze verzekering wordt uitbetaald.
  • Als opdrachtnemer om welke reden dan ook geen beroep toekomt op het gestelde in lid 2 van dit artikel, is zijn verplichting tot het vergoeden van schade beperkt tot maximaal 15% van de totale opdrachtsom (exclusief btw). Als de overeenkomst bestaat uit onderdelen of deelleveringen, is de verplichting tot schadevergoeding beperkt tot maximaal 15% (exclusief btw) van de opdrachtsom van dat onderdeel of die deellevering.
  • Niet voor vergoeding in aanmerking komen:

a. gevolgschade. Onder gevolgschade wordt onder meer verstaan stagnatieschade, productieverlies, gederfde winst, transportkosten en reis- en verblijfkosten. Opdrachtgever kan zich indien mogelijk tegen deze schade verzekeren;
b. Opzichtschade. Onder opzichtschade wordt onder andere verstaan schade die door of tijdens de uitvoering van het aangenomen werk wordt toegebracht aan zaken waaraan wordt gewerkt of aan zaken die zich bevinden in de nabijheid van de plaats waar gewerkt wordt; Opdrachtgever kan zich desgewenst tegen deze schade verzekeren;
c. Schade veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van hulppersonen of niet leidinggevende ondergeschikten van opdrachtnemer.

18.4 Klachtplicht

Opdrachtgever kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, als hij hierover niet binnen veertien dagen, nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, schriftelijk bij opdrachtnemer heeft geklaagd.

Opdrachtgever moet klachten over de hoogte van het factuurbedrag, op straffe van verval van alle rechten, binnen de betalingstermijn schriftelijk bij opdrachtnemer hebben ingediend. Als de betalingstermijn langer is dan dertig dagen, moet opdrachtgever uiterlijk binnen dertig dagen na factuurdatum schriftelijk hebben geklaagd.

 

18.5 Besteksomschrijving

De metalen gevelelementen dienen te voldoen aan de vigerende VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen, aan te tonen door middel van een geldig VMRG Keurmerk.

19 CE-markering van gevelelementen

19.1 Inleiding

De Nederlandse bouwregelgeving wordt steeds meer beïnvloed door Europa. Ook worden er steeds meer Europese regels van toepassing verklaard op de levering van bouwproducten. Zo moeten vliesgevels voorzien zijn van CE-markering. Voor niet-brandwerende ramen, deuren en puien is deze eis op 1 februari 2010 verplicht geworden. Brandwerende ramen, deuren en puien zullen later volgen. In dit onderdeel wordt beschreven hoe de VMRG gevelbouwer de VMRG gevelelementen kan voorzien van CE-markering.

19.2 CE-markering

CE-markering is een paspoort voor een product dat in de gehele Europese Unie (EU) geldig is. Het behandelt alle wettelijke eisen die de relevante geharmoniseerde (d.w.z. van toepassing verklaard in alle landen van de EU) normen stellen. Voor vliesgevels is dit NEN-EN 13830. Voor niet brand- en rookwerende ramen, buitendeuren en buitenpuien is dit NEN-EN 14351-1.

De VMRG heeft als standpunt dat VMRG gevels en gevelelementen geen rol hebben bij de constructieve eigenschappen en eisen van een gebouw. Derhalve acht zij de EN 1090 en aanverwante normdocumenten niet op de gevel van toepassing. Deze producten zijn ook uitgesloten in de hEN 1090-1. 

Producten die aan de scope van een andere geharmoniseerde Europese norm voldoen, kunnen niet aan de EN 1090 moeten voldoen. Zo zijn bijvoorbeeld vliesgevels (hEN 13830) geen onderdeel van de dragende constructie van een gebouw, dus geen onderdeel van hEN 1090.

Bij bepaalde producten van VMRG bedrijven kan er wel sprake zijn van een constructieve functie zoals expliciet aangeven in de EN 1090 zoals serres e.d. dan luidt de huidige interpretatie dat deze wel vallen onder de EN 1090.

Let op: Als men aan de hEN 1090 moet voldoen dan betekent dit voor het betreffende bedrijf dat het productieproces vooraf gecertificeerd moet zijn door een Notified Body.

Nationale regelgeving dient te worden aangepast indien deze tegenstrijdig is met de Europese regelgeving. Om CE-markering in te kunnen voeren zijn derhalve alle testmethodes en procedures in de gehele EU op elkaar afgestemd.

Alle VMRG gevelelementen zullen (indien vereist) voorzien zijn van CE-markering. De VMRG gevelbouwer verstrekt aan de afnemer van VMRG gevelelementen een Declaration of Performance-verklaring (DOP-verklaring).

CE-markering is van toepassing op gevelelementen die de fabriek verlaten, maar is niet van toepassing op de montage of installatie. Daarom zal de VMRG gevelbouwer bij de levering van een VMRG gevelelement documenten leveren, waarin de prestaties van het gevelelement beschreven staan en verklaard worden (CE-markering en DoP-verklaring). Met behulp van deze documenten kan dan eenvoudig worden bepaald of het desbetreffende gevelelement geschikt is om te worden toegepast in het bouwwerk. De waarden die aangegeven zijn in de CE-markering, de DoP-verklaring en commerciële publicaties, worden door de VMRG beschouwd als ideaaltypische waarden. Deze waarden zijn veelal verkregen vanuit ideale testomstandigheden.

De VMRG gevelbouwer realiseert met de CE-gemarkeerde producten in de praktijk gevels met prestaties die voldoen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) of hoger.

Ook stelt de EU eisen aan de mate van zekerheid dat het desbetreffende product ook de opgegeven prestaties haalt. Voor niet-brandwerende vliesgevels, ramen, deuren en puien is dit niveau 3 (Attestation of Conformity (AoC)). Dit wil zeggen dat er een Initiële Type Test (ITT) moet plaatsvinden onder supervisie van een Notified Body (certificatie instelling). Daarna mag de VMRG gevelbouwer, die intern een systeem van IKB (Interne Kwaliteit Bewaking) hanteert, zelf verklaren wat de prestaties zijn van het desbetreffende gevelelement. Voor brandwerende gevelelementen en vluchtdeuren is AoC niveau 1 vereist. Dit impliceert dat ook de productie onder toezicht staat van een Notified Body (certificatie instelling).

19.3 ITT-testen

Om de prestaties van een gevelelement te bepalen dienen er laboratorium testen en/of berekeningen op een prototype te worden uitgevoerd. Dit prototype dient representatief te zijn voor de gehele reeks gevelelementen die op basis van dit prototype worden gemaakt. Voor de prestaties kan gebruik worden gemaakt van de classificatie tabel die in de desbetreffende normen zijn weergegeven. Voor bijvoorbeeld vliesgevels is dit tabel Classificatie uit NEN-EN 13830.

De Initiële Type Test en de bepaling van de prestaties van een gevelelement hoeft slechts éénmaal te worden uitgevoerd bij aanvang van de productie onder CE-markering. De VMRG gevelbouwer kan garanderen dat de daadwerkelijke geproduceerde producten, ook na verloop van tijd, nog steeds voldoen aan de bepaalde prestaties uit de Initiële Type Test. Indien benodigd kan de VMRG gevelbouwer besluiten om aanvullende testen of berekeningen uit te voeren, zoals bijvoorbeeld bij modificaties van een bepaald gevelsysteem.

Als de prestatiebepalende onderdelen van een gevelsysteem ongewijzigd blijven, is het niet nodig om aanvullende testen uit te voeren.

Classificatie tabel uit NEN-EN 13830

19.3 Aluminium_CE-markering_Classificatie_tabel_uit_NEN-EN_13830.jpg


De Initiële Type Test (ITT) mag bij iedere Notified Body (certificatie instelling) in geheel Europa worden uitgevoerd mits deze is erkend door de EU. Een lijst van deze Notified Bodies kan hier worden gevonden. Overigens dient te worden opgemerkt dat niet voor de bepaling voor alle karakteristieken een Notified Body ingeschakeld hoeft te worden. De prestaties voor sommige karakteristieken mag een VMRG gevelbouwer zelf bepalen. In de desbetreffende norm staat aangegeven om welke karakteristieken het gaat.

De VMRG gevelbouwer hanteert een systeem van Interne Kwaliteit Bewaking (IKB). Hierdoor waarborgt de VMRG gevelbouwer de traceerbaarheid van de geleverde producten.

De Initiële Type Test kan in opdracht van drie verschillende partijen worden uitgevoerd:

  1. De VMRG gevelbouwer;
  2. Een aantal VMRG gevelbouwers gezamenlijk;
  3. De systeemleverancier.


De specifieke zaken die bij ieder van deze drie mogelijkheden aan de orde komen, worden in de volgende subparagrafen uitgewerkt.

19.3.1 Zelfstandige ITT

Indien een VMRG gevelbouwer een uniek eigen gevelsysteem voert, is de VMRG gevelbouwer ook zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van een Initiële Type Test (ITT) door een Notified Body (certificatie instelling). De VMRG gevelbouwer is exclusief eigenaar van de test- en beproevingsresultaten die hieruit voortvloeien. Geen enkele andere fabrikant mag hier gebruik van maken. Aan de hand van het testrapport en productiehandleidingen en met behulp van een systeem van Interne Kwaliteits Bewaking (IKB) kan de VMRG gevelbouwer zelfstandig verklaren wat de prestatie eigenschappen van een bepaald gevelelement zijn.

De VMRG gevelbouwer is verantwoordelijk voor de prestaties van het gevelelement.

19.3.2 Gezamenlijke ITT

Omdat voor de bepaling van de prestatie eigenschappen een dure en gecompliceerde prototypetest benodigd is, bestaat er ook de mogelijkheid om de Initiële Type Test (ITT) resultaten van een andere VMRG gevelbouwer of een groep van VMRG gevelbouwers te gebruiken. Hiervoor is wel een overeenkomst noodzakelijk tussen de verschillende partijen. Aan de hand van het testrapport en productiehandleidingen en met behulp van een systeem van Interne Kwaliteits Bewaking (IKB) kan de VMRG gevelbouwer zelfstandig verklaren wat de prestatie eigenschappen van een bepaald gevelelement zijn.

De VMRG gevelbouwer is verantwoordelijk voor de prestaties van het gevelelement.

19.3.3 ITT van systeemhuis

Indien de VMRG gevelbouwer gebruik maakt van een systeem van een zogenaamd “systeemhuis” is het systeemhuis verantwoordelijk voor het uitvoeren van een Initiële Type Test (ITT) door een Notified Body (certificatie instelling). Het systeemhuis is hiermee eigenaar van de test- en beproevingsresultaten die hieruit voortvloeien. Indien er een overeenkomst is gesloten tussen het systeemhuis en de VMRG gevelbouwer kan de VMRG gevelbouwer gebruik maken van test- en beproevingsresultaten. Aan de hand van een door het systeemhuis verzorgde productiehandleiding en met behulp van een systeem van Interne Kwaliteits Bewaking (IKB) kan de VMRG gevelbouwer zelfstandig verklaren wat de prestatie eigenschappen van een bepaald gevelelement zijn.

De VMRG gevelbouwer is verantwoordelijk voor de prestaties van het gevelelement.

19.3.4 Vliesgevels

Om testkosten te reduceren kan voor vliesgevels gebruik worden gemaakt van de overeenkomsten binnen een bepaalde familie vliesgevels. Dit wordt ook wel een vliesgevelsysteem genoemd. Op deze wijze hoeft niet voor iedere vliesgevel een aparte Initiële Type Test (ITT) plaats te vinden, maar kan eenvoudig aan de hand van het gebruikte vliesgevelsysteem worden bepaald wat de prestaties van de desbetreffende vliesgevel zijn. Van ieder gebruikt vliesgevelsysteem wordt dus één prototype getest. Het principe van de “worst case scenario” dient hierbij als uitgangspunt te worden genomen.

In onderstaand figuur wordt een voorbeeld gegeven van een representatief prototype voor het bepalen van de belangrijkste eigenschappen van een vliesgevel. Indien vereist kunnen natuurlijk ook andere eigenschappen worden toegevoegd.

Een voorbeeld van een prototype dat representatief is voor een vliesgevelsysteem

19.3.4 Aluminium_CE-markering_Vliesgevel-prototype.jpg


Opmerking: De onderbroken kaderlijnen markeren de relevante onderdelen voor de bepaling van de prestaties van het prototype. De test dient natuurlijk te worden uitgevoerd met het totale gevelelement.

De volgende onderdelen dient het prototype te bevatten:

  • Alle mogelijke T-verbindingen en varianten hierop;
  • Alle mogelijke dichtingen;
  • Alle ondersteunende systemen;
  • Verschillende stijl- en regeldieptes;
  • Alle drainage systemen moeten worden beoordeeld.


Soms zijn er additionele testen nodig op individuele componenten. Het toepassingsgebied van een vliesgevelsysteem kan in de tabel hieronder worden teruggevonden.

Toepassingsgebieden vliesgevels

19.3.4 Aluminium_CE-markering_Vliesgevel-toepassingsgebieden.jpg

 

19.4 Documenten: CE-markering en 'Declaration of Performance'(DOP)

19.4.1 Document CE-markering

Op de CE-markering kunnen de prestaties vermeld worden van de in de hEN (geharmoniseerde Europese Norm) genoemde essentiële karakteristieken voor het product. Voor ramen en deuren zijn deze als volgt:

  • Weerstand tegen externe brand
  • Reactie op brand
    • Brandwerendheid (E + EI)
    • Rookwerendheid
    • Zelfsluitend
  • Waterdichtheid
  • Gevaarlijke stoffen
  • Windbestendigheid
  • Weerstand tegen sneeuw en permanente belasting
  • Stootvastheid
  • Belastbaarheid van veiligheidsvoorzieningen
  • Hoogte
  • Ontgrendelbaarheid
  • Geluidprestatie
  • Warmteoverdracht
  • Stralingseigenschappen
  • Luchtdoorlatendheid


Voor vliesgevels zijn de essentiële karakteristieken grotendeels gelijk. Hiervoor wordt echter verwezen naar bijlage ZA van EN 13830.

Afhankelijk van het project waarin de gevel wordt toegepast kan het zijn dat niet alle essentiële karakteristieken verklaard hoeven te worden. Zo zijn de brand gerelateerde karakteristieken niet altijd van toepassing. In dat geval hoeft een karakteristiek niet op de CE-markering vermeld te worden.

De CE-markering die bij een product moet worden meegeleverd dient in elk geval de volgende gegevens te bevatten:

  1. CE-afbeelding
  2. Laatste twee cijfers van het jaar waarin het werd aangebracht
  3. Naam en contactgegevens van de fabrikant
  4. Unieke identificatiecode voor het producttype
  5. Referentie naar de bijbehorende DoP (DoP-nummer)
  6. Verwijzing naar de betreffende geharmoniseerde norm (hEN) (bijv. EN 13830: 2003)
  7. Beoogde toepassing(en) volgens hEN
  8. Dezelfde prestaties voor de essentiële eigenschap(pen) als opgegeven in de DoP (Opmerking: NPD’s uit DoP kunnen op de CE-markering weggelaten worden)
  9. Naam en ID-nummer van de betreffende Notified Body, indien van toepassing.


Een voorbeeld van een CE-markering is hieronder weergegeven.

Voorbeeld van een CE-markering voor ramen en deuren

19.4.1 Aluminium_CE-markering_Voorbeeld.jpg

19.4.2 DoP-verklaring

Naast het feit dat een product vergezeld moet worden van een CE-markering dient de VMRG gevelbouwer een prestatieverklaring (DoP) af te geven aan de afnemer van het product. Hiermee neemt de fabrikant de verantwoordelijkheid voor de opgegeven prestaties. Dit document wordt opgesteld wanneer het product op de markt wordt gebracht, in de (voer)taal van de lidstaat waar het product op de markt zou moeten verschijnen.

Op deze DoP dient voor alle essentiële karakteristieken vermeld te worden wat de prestatie is. Indien de prestatie niet bekend is kan volstaan worden met de vermelding van “npd” wat staat voor “no performance determined”.

De DoP-verklaring dient in elk geval de volgende gegevens te bevatten:

  1. DoP-nummer;
  2. Referentie naar het producttype;
  3. Naam en contactgegevens van de fabrikant;
  4. Systemen voor de beoordeling en verificatie van de prestatiebestendigheid (AVCP) (zie betreffende geharmoniseerde Europese norm (Eng. afkorting: hEN);
  5. Verwijzing naar de betreffende geharmoniseerde norm d.d.;
  6. Beoogde toepassing(en) volgens hEN;
  7. Voor de beoogde toepassing(en), een lijst van alle essentiële eigenschappen:
    • Prestatie (niveau / klasse / beschrijving) van tenminste één essentiële eigenschap;
    • Essentiële eigenschappen zonder opgegeven prestatie, aangegeven door "NPD" (No Performance Determined: geen prestatie vastgesteld);
    • Naam en ID-nummer van de betreffende Notified Body, indien van toepassing.
  8. Verklaring van verantwoordelijkheid en ondertekening.

Een voorbeeld van een DoP-verklaring is hieronder weergegeven.

Voorbeeld van een DoP-verklaring voor deuren

19.4.2 Aluminium_CE-markering_DoP.jpg


De norm voor brand- en rookwerende ramen en deuren (hEN 16034) valt ook onder de CPR, dit betekent dat een CE-markering gegeven moet worden. De norm voor binnendeuren (prEN 14351-2) is nog niet aangewezen in een OJEU. Het is dus ook nog niet toegestaan om dergelijke producten te voorzien van een CE-markering en om hiervoor een DoP-verklaring af te geven.

19.4.3 Combinatie document

Op basis van de vereiste inhoud en de voorkeur van de fabrikant bestaat er de mogelijkheid om de DoP en de CE-markering op dezelfde pagina te combineren. In dat geval moet het document voldoen aan de verplichtingen van beide documenten en voor beide doeleinden worden aangeboden. Eindproducten moeten vergezeld gaan van de CE-markering, maar de DoP mag apart worden overhandigd.

20 Milieuaspecten

20.1 Inleiding aluminium

Binnen dit onderdeel worden verschillende invalshoeken met betrekking tot de hedendaagse milieu aspecten behandeld waarmee VMRG gevelelementen worden beoordeeld. In de eerste paragraaf komt aluminium als basismateriaal aan bod. Daarna wordt er gekeken naar de recycling van aluminium en de hieraan gelieerde stichting AluEco. Vervolgens komen milieuclassificeringsmethoden als LCA (Levens Cyclus Analyse) en MRPI (Milieu Relevante Product Informatie) aan bod.

20.2 Het basismateriaal aluminium

Aluminium is, na zuurstof en silicium, het meest voorkomende element op aarde. Ca. 8% van de aardkorst bestaat uit aluminium. Dit aluminium is echter in natuurlijke staat gebonden met zuurstof tot bauxiet. De grootste hoeveelheden (bruikbaar) aluminiumerts of bauxiet worden gevonden in tropische gebieden (Indonesië, Guinee, West-Afrika, Brazilië, Suriname en Australië).

Het produceren van aluminium uit bauxiet is een proces waar veel energie voor nodig is. Aluminium wordt uit bauxiet gewonnen door elektrolyse waarvoor circa 15 kWh/kg nodig is. Echter, meer dan 60%, wordt uit “schone” energie middels waterkrachtcentrales opgewekt. Hierdoor is de milieubelasting klein. Ook is door verbeteringen in het productieproces de energiebehoefte de laatste jaren met 30% afgenomen. Vanwege de lage omsmelttemperatuur van aluminium is het toepassen van gerecyled vele malen efficiënter. Omsmelten aan het eind van een levenscyclus kost slechts 5% van de energie die nodig is voor het produceren van aluminium uit bauxiet. Dit proces is bovendien eindeloos te herhalen zonder dat er kwaliteitsverlies optreedt.

20.3 Recycling van aluminium

Vanwege het feit dat aluminium bouwproducten een zeer lange levensduur hebben heeft het geruime tijd geduurd voordat het aanbod van gebruikt aluminium voor het recyclen groot genoeg was om van een serieuze recyclingketen te kunnen spreken. Tegenwoordig wordt in Nederland meer dan 95% van alle bouwaluminium gerecycled en dit percentage groeit nog steeds. Dit betekent dat eenmaal gewonnen aluminium ongeveer 20 keer wordt hergebruikt.

Het begin van de recyclingsketen wordt gevormd door slopers en inzamelaars van gebruikt bouwaluminium en procesresten. Hier wordt het aluminium ontdaan van toevoegingen als glas, rubber en overige materialen. Tevens wordt in dit stadium aluminium plaatmateriaal gescheiden van geëxtrudeerd aluminium vanwege het verschil in legering. Het aluminium wordt geleverd aan een zogenaamde “remelter”; een gespecialiseerd bedrijf dat aan de hoogste milieunormen moet voldoen. De remelter smelt het aluminium bestemd voor extrusie om in zogenaamde billets of ingots en het aluminium voor platen in walsblokken die op hun beurt weer dienen als grondstof voor nieuwe extrusie profielen en platen. Deze billets en walsblokken dienen vervolgens als grondstof voor de leveranciers van aluminium architectuursystemen. Uiteindelijk zijn het de fabrikanten van ramen, deuren en gevels die, met het installeren van hun producten in de bouw, de keten sluiten.

Op deze wijze is de recyclingketen van aluminium gesloten zonder dat er kwaliteitsverlies optreedt.

Alle VMRG leden zijn in het bezit van het AluEco-certificaat en dragen zo bij aan het in stand houden van deze recyclingketen.

20.4 Stichting AluEco

Om garantie te bieden dat gebruikt bouw-aluminium gerecycled wordt tot nieuwe, hoogwaardige bouwproducten is de Stichting AluEco opgericht door de Vereniging van Aluminium Systeemleveranciers (VAS) en de VMRG. Hedentendage is het mogelijk -en dat is ook een doelstelling van de partners van de Stichting AluEco- om aluminium voor 100% te recyclen. Het lidmaatschap van AluEco staat open voor alle organisaties die de doelstelling van de stichting onderschrijven en hierin hun maatschappelijke verantwoording nemen.

Logo Stichting AluEco

20.4 AluEco_Logo_JPG.jpg

20.5 LCA en NMD

De VMRG heeft onderzoek laten uitvoeren naar de milieu-eigenschappen van aluminium gevelelementen. De methode die wordt gebruikt is gebaseerd op de levenscyclusanalyse (LCA). Deze methode wordt door meerdere toeleveranciers in de bouw gebruikt, en de resultaten worden opgenomen in de Nationale Milieu Database. Een van de uitgangspunten hierbij is dat een aluminium gevelelement tenminste 75 jaar mee gaat en dat 95% door recycling wordt teruggewonnen. Hierdoor is de totale periode waarin dit aluminium deel uit maakt van de gevel 1500 jaar. Voor de bepaling van de LCA gegevens zijn vijf referentiekozijnen gedefinieerd. Deze milieugegevens van deze kozijnen kunnen per vierkante meter worden berekend, welke methode gelijk is aan de berekeningsmethode vanop die manier wordt er ook gerekend in de duurzaamheid tools zoals BREEAMen LEED. De uitkomsten van dit onderzoek staan in tabellen Milieuprofiel en Milieumaten van het aluminium kozijn. Informatie over de fasen van de levenscyclusanalyse zijn aangegeven in de gelijknamige tabel.

Referentiekozijnen

20.5 referentiekozijnen.jpg
 

Voorbeeld van een milieuprofiel

20.5 milieuprofiel.jpg

Er is voor de invulling van de referentiekozijnen gekozen voor een bepaald profielsysteem. Per kozijn is het meest gangbare systeem gebruikt.

Bij de bezochte bedrijven waar milieugegevens zijn verzameld is een uitwerking gemaakt van dit systeem waarbij het geschetste kozijn is gedimensioneerd. Op basis daarvan zijn de benodigde hoeveelheden van met name het aluminium en ook de overige materialen vastgesteld. Indien deze exercitie bij een ander bedrijf uitgevoerd zou worden voor het systeem zou men tot hetzelfde resultaat komen. Er is dus sprake van een vaste samenstelling van het kozijn binnen de branche. Er is dus sprake van vastgestelde samenstellingen van de kozijnen binnen de branche. een vaste samenstelling van het kozijn binnen de branche. De leverancier heeft alle benodigde materialen voor het kozijn opgegeven.

Elk kozijn is opgebouwd uit meerdere materialen. Per kozijn is aangegeven welke materialen dit zijn en daarbij is aangegeven wat de gewichten per kozijn zijn.

Materialen en gewichten van de materialen in het aluminium kozijn

20.5 Aluminium_Milieu_Fasen_Gewichten-Materialen.jpg

In de LCA is de productie van de materialen in bovenstaande tabel meegenomen. Ook de verwerking van de materialen na afdanking is meegenomen. Omdat er voor een bepaald systeem is gekozen liggen de hoeveelheden die nodig zijn vast.

20.6 Inleiding staal

In dit onderdeel worden verschillende invalshoeken met betrekking tot de hedendaagse milieuaspecten behandeld waarmee VMRG gevelelementen worden beoordeeld. In de eerste paragraaf komt staal als basismateriaal aan bod. Daarna wordt er gekeken naar hergebruik en recycling van staal en cradle to cradle.

20.7 Het basismateriaal staal

Staal is een legering bestaand uit ijzer en koolstof. IJzer wordt gewonnen uit ijzererts. Dit gebeurt door verhitting tot een zeer hoge temperatuur, tot boven het smeltpunt van ijzer, in een gesloten oven, na toevoeging van een reduceermiddel om het metaal uit zijn oxide te winnen. Meestal wordt koolstof als reduceermiddel gebruikt. De term staal wordt met name gebruikt voor ijzerlegeringen met een zodanig beperkt koolstofgehalte of gehalte aan toevoegingen als chroom, dat ze warm vervormd kunnen worden. Hierin onderscheidt staal zich van bijvoorbeeld gietijzer, dat een hoger koolstofgehalte heeft.

Er zijn veel verschillende legeringen met deze twee elementen, meestal ook met andere bestanddelen. De wereld kent vandaag de dag ongeveer 2500 verschillende soorten staal. Mede hierdoor en door de uitstekende bewerkbaarheid is staal een veel gebruikt constructiemateriaal. Het koolstof wordt gebruikt om een hoge treksterkte en hardheid te verkrijgen. Wereldwijd wordt er jaarlijks ongeveer 900 miljoen ton staal geproduceerd.

20.8 Hergebruik en recycling van staal

Het verschil tussen hergebruik en recycling is dat bij hergebruik het product in zijn toepassing opnieuw wordt gebruikt, terwijl bij recycling het staal omgesmolten wordt tot een nieuw of ander staalproduct. Hierbij is hergebruik qua materiaalenergie het voordeligst. Materiaalenergie is de energie voor productie en montage tot en met de energie die het slopen kost. Aangezien staal demontabel is, kan het vaak makkelijk worden hergebruikt. Daarnaast is al het staal recyclebaar, ook wanneer het verzinkt of gecoat is. Centraal bij recycling staat het inzamelen van gedemonteerde stalen producten. Dit ‘schroot’ wordt wereldwijd ingezameld en verwerkt. Beide staalproductieprocessen (de hoogoven en de smeltoven) smelten dit schroot om naar vloeibaar staal. Wereldwijd wordt 45% van het staal gemaakt uit schroot. Dat (nog) niet al het staal uit schroot wordt gemaakt, komt door het feit dat de vraag naar staal hoger is dan wat vrijkomt uit schroot. Het maken van staal uit schroot kost 45% minder energie dan het maken van staal uit ijzererts. In Nederland wordt 87% van alle stalen kozijnen gerecycled.

20.9 Staal en Cradle to Cradle (C2C)

Bij C2C is ‘afval’ voedsel voor het nieuwe product in een volledig gesloten kringloop. Dit is in feite recycling en voor staal al jaren dagelijkse praktijk. Daarnaast is kenmerk van C2C ook upcycling wat inhoud dat met dat ‘afval’ ook hoogwaardiger producten te maken zijn.

Veel bouwmaterialen worden bij sloop gedowncycled. Staal is een bouwmateriaal dat geschikt is voor upcycling. Concreet is uit laagwaardig schroot staal te maken met een hogere sterkte door het materiaal een speciale walsbehandeling te geven (zogenaamd thermomechanisch walsen).

21 Zonne-energie

21.1 Inleiding

De zon geeft een enorme hoeveelheid energie af in de vorm van straling. Jaarlijks valt er circa 174000 TW (terawatt) op de aarde, terwijl ons huidige energieverbruik ongeveer 12,5 TW bedraagt. Over Nederland wordt vaak gedacht dat zonne-energie niet efficiënt is aangezien hier te weinig zon schijnt gedurende het hele jaar. Dit is echter een misvatting. In één jaar ontvangt Nederland een energiehoeveelheid van de zon die gelijk staat aan 500 keer onze jaarlijkse elektriciteitsbehoefte en 60 keer onze jaarlijkse energiebehoefte. De producten die zonne-energie opwekken zijn in te delen in twee hoofdrichtingen. Deze tweedeling berust op het type energie dat wordt opgewekt. Met zonnecollectoren kan men warmte opwekken om bijvoorbeeld water te verwarmen. Met behulp van zonnepanelen kan men zonlicht omzetten in elektriciteit. Het grote verschil zit dus in het benutten van de warmte of het benutten van het licht van de zon. Het opwekken van warmte uit zonne-energie wordt ook wel thermische zonne-energie genoemd. Het opwekken van elektriciteit wordt ook wel het photovoltaïsche proces genoemd.

21.2 Zonnepanelen

Een zonnepaneel, ook wel een photovoltaïsch- of PV-paneel genoemd, is een elektrische cel die lichtenergie omzet in bruikbare elektrische energie. Hiertoe wordt een groot aantal photovoltaïsche cellen op een (glas)paneel gemonteerd. Er zijn diverse celtypen ontwikkeld. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van verschillende celtypen en hun eigenschappen.

Zonneceltypen

21.2 Aluminium_Zonne-Energie_Celtypen.jpg

Zonnecellen kunnen op twee manieren worden toegepast: autonoom of netgekoppeld. Autonome systemen bestaan uit zonnecellen, accu’s en een laadregelaar. Als de zon schijnt, wordt elektriciteit geproduceerd, die wordt verbruikt door apparaten of wordt opgeslagen in accu’s.

Een netgekoppeld PV systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

  • PV-panelen, die zonlicht omzetten in elektriciteit (gelijkstroom)
  • Bekabeling en (bij grotere systemen) koppelkasten voor transport van de elektriciteit
  • Omvormer of inverter, een apparaat dat de opgewekte gelijkstroom omzet naar wisselstroom.


Bij netgekoppelde systemen produceren de PV-panelen gelijkstroom, die door een omvormer wordt omgezet in bijvoorbeeld 230V wisselstroom. De omvormer is gekoppeld aan de normale elektrische installatie van het gebouw. Indien zonnepanelen worden geïntegreerd in gebouwen spreekt men over BIPV (Building Integrated Photovoltaics).

21.2.1 Oriëntatie en hellingshoek

In Nederland levert het plaatsen PV-panelen het optimale rendement als de panelen op het zuiden worden gericht onder een hoek van ongeveer 35° met het horizontale vlak. Andere oriëntaties tussen zuidoost en zuidwest en hellingshoeken tussen ca. 15° en 60° doen hier echter nauwelijks voor onder. Indien PV-panelen in de gevel verticaal op het zuiden worden toegepast benutten deze nog ca. 70% van het opvallende zonlicht ten opzichte van het optimum.

21.2.2 Beschaduwing PV-panelen

PV-panelen worden vaak in serie geschakeld. Dit heeft als voordeel dat kabelverliezen gereduceerd kunnen worden. Een nadeel is dat een string van seriegeschakelde panelen maar zo goed presteert als het slechtste paneel in de serie. Indien een paneel beschaduwd wordt door bijvoorbeeld een tegenoverliggend gebouw, een boom of zelfs een ventilatiepijp, dan kan dit al zorgen voor een sterke verlaging van de energieopbrengst. Er zijn echter oplossingen bedacht om dit probleem tegen te gaan. Bijvoorbeeld het omleiden van de stroom die de niet-beschaduwde panelen leveren of het optimaliseren van de gelijkstroomspanning voor de slechtst producerende cel.

Indien PV-panelen worden toegepast dient bij het ontwerp gekeken te worden naar het bestemmingsplan om te achterhalen of er in de toekomst wellicht omringende gebouwen worden gebouwd die zorgen voor hinderlijke schaduw.

Het vermogen (product van de stroomsterkte en de spanning) van een zonnecel is daarnaast afhankelijk van de temperatuur. Hoge celtemperaturen leiden tot een laag vermogen en daardoor tot lagere rendementen. Er wordt geadviseerd om ervoor te zorgen dat de temperatuur van de PV-panelen niet te hoog oploopt, bijvoorbeeld door achter de panelen ruimte te laten voor ventilatie of koelvoorzieningen te treffen.

21.2.3 Wind- en waterdichtheid PV-panelen

Indien PV-panelen als gevelvulling worden gebruikt, dienen deze voldoende wind- en waterdicht te zijn. Daarnaast dient er ook rekening mee te worden gehouden dat de bekabeling en de kabeldoorvoeren van de PV-panelen de interne waterhuishouding van het profiel niet verstoord.

21.2.4 Omvormerruimte

De omvormer dient te worden geplaatst in een droge en geventileerde ruimte, die voor onderhoud en inspectie goed bereikbaar is. De afmetingen en aantallen van de omvormers zijn afhankelijk van de grootte van het systeem. Omvormers met IP65 kunnen eventueel buiten geplaatst worden, echter mogen deze niet volledig beregend worden.

21.2.5 Veiligheid

Bij montage, gebruik en vervanging dient men de veiligheid goed in acht te nemen. Hierbij moet onder andere gelet worden op de elektrotechnische voorschriften en gevaar voor elektrische schok, maar ook moet men denken aan de veiligheid voor werken op hoogte.

21.2.6 Onderhoud en reiniging

Schone panelen leveren meer stroom dan vervuilde panelen. De normale reinigingsfrequenties voor metalen gevels van één tot drie maal per jaar, afhankelijk van de vervuilingsgraad, is voldoende (zie ook onderdeel Technisch en Esthetisch onderhoud). Het reinigen dient te gebeuren door gebruik te maken van een ruime hoeveelheid water. Bij het verwijderen van vuil mag geen gebruikt worden gemaakt van scherpe middelen.

21.2.7 Normen en richtlijnen

Er zijn vele normen en richtlijnen van toepassing bij netgekoppelde PV-installaties. De meest gebruikte normen en richtlijnen met betrekking tot elektrische veiligheid staan hieronder verzameld in een overzicht. Belangrijk om te weten is dat de internationale IEC-norm de basis vormt voor Europese en nationale normen en richtlijnen. In Nederland gelden de volgende normen:

Normen met betrekking tot het paneel:

NEN-EN-IEC 61215

Kristallijn silicium Photovoltaische modules voor aardse toepassingen. Ontwerpclassificatie en typegoedkeuring.

NEN-EN-IEC 61646

Dunne-film photovoltaïsche (PV) modulen voor aardse toepassingen. Ontwerpkwalificatie en typegoedkeuring.

NEN-EN-IEC 61730-1

Veiligheidskwalificatie van photovoltaïsche (PV) modules. Deel 1: Eisen voor constructie.


Normen met betrekking tot de omvormer:

NEN-EN-IEC-62109-1

Veiligheid van vermogensomzetters gebruikt in foto-elektrische vermogenssystemen. Deel 1: Algemene eisen


Normen met betrekking tot de interface naar het openbare elektriciteitsnet:

NEN 11727

Foto-elektrische systemen - Kenmerken van het gebruiksinterface

 

Normen met betrekking tot de elektrische installatie:

NEN 1010

Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties

NTA 8493

Kleine aan het net gekoppelde Photovoltaïsche systemen

NPR-IEC/TS 62257-1

Aanbevelingen voor duurzame energie. Deel 1: Algemene introductie voor gedecentraliseerde elektriciteitsnetten

NPR-IEC / TS 62257-7-1

Aanbevelingen voor duurzame energie. Deel 7-1: Generatoren - Photovoltaïsche generatoren


Integratie van PV dient met zorg te gebeuren. Daarom is het raadzaam om al in een vroeg stadium van het ontwerpproces te overleggen met een PV-specialist voor een optimaal resultaat.

21.3 Zonnecollectoren

Bij actieve thermische zonne-energiesystemen wordt de energie van de zon omgezet in warmte in een zonnecollector. In Nederland worden zonnecollectoren vooral toegepast voor het verwarmen van tapwater. Het systeem van collector en opslag wordt een zonneboiler genoemd. Er zijn diverse zonneboilersystemen op de markt die ieder hun eigen opbouw kennen.

Zonnecollectoren voor ruimteverwarming komen veel minder voor, omdat de behoefte aan ruimteverwarming het grootst is in de wintermaanden en de opbrengst dan relatief laag is. De aandacht voor de combinatie van tapwaterverwarming en ruimteverwarming is wel groeiend.

Een zonneboilersysteem bestaat uit de volgende componenten:

  • een collector
  • het voorraadvat
  • de naverwarming (tapwater tot een temperatuur van 60 °C)
  • het warmte-afgiftesysteem (bij ruimteverwarming).


Er zijn tal van systemen beschikbaar. Ieder systeem stelt zijn eigen eisen aan de plaatsing en montage van de collector, het voorraadvat en de leidingen. Integratie van zonnecollectoren dient met zorg te gebeuren. Daarom is het raadzaam om al in een vroeg stadium van het ontwerpproces te overleggen met een specialist/leverancier voor een optimaal resultaat.

21.3.1 Oriëntatie en hellingshoek

De opbrengst van een zonnecollector is afhankelijk van de oriëntatie en de hellingshoek. De hoogste opbrengst wordt gerealiseerd met een oriëntatie op het zuidwesten (oriëntatie zuid en 5° naar het westen) met een hellingshoek van 36°. De oriëntatie en hellingshoek zijn echter niet heel kritisch met betrekking tot de opbrengst. Met een oriëntatie tussen zuidoost en zuidwest en een hellingshoek tussen 15° en 60° is de opbrengst altijd nog meer dan 90% van het bovengenoemde optimum.

21.3.2 Beschaduwing zonnecollector

De collectoren dienen niet (te veel) te worden beschaduwd. De schaduw kan veroorzaakt worden door bomen in de omgeving (reeds aanwezig of nog aan te planten), door omliggende gebouwen of dakopbouwen, zoals technische ruimten.

21.3.3 Onderhoud en reiniging

Schone collectoren leveren meer thermische zonne-energie dan vervuilde panelen. De normale reinigingsfrequenties voor metalen gevels van één tot drie keer per jaar, afhankelijk van de vervuilingsgraad, is voldoende (zie ook onderdeel Technisch en Esthetisch onderhoud). Het reinigen dient te gebeuren door gebruik te maken van een ruime hoeveelheid water. Bij het verwijderen van vuil mag geen gebruikt worden gemaakt van scherpe middelen.

21.3.4 Normen en richtlijnen

Voor de installatie van een zonneboilersysteem gelden de volgende normen:

NEN 1010

Veiligheidsbepalingen voor laagspannings-installaties

NEN 1006

Algemene voorschriften voor leidingwater-installaties

NEN 3215

Binnenriolering - Eisen en bepalingsmethoden


Het systeem kan worden getest door een onafhankelijk testinstituut volgens de norm EN 12976 en de collector volgens de norm EN 12975.

22 BIM

BIM is het delen van informatie tussen de verschillende bouw- en productiepartners. Hiervoor zijn echter wel duidelijke afspraken nodig over het proces, de betekenis van informatie, de vorm, de uitwisseling en het formaat. Vanuit de VMRG zijn er een BIM Uitvoeringsplan en BIM Protocol ontwikkeld die aansluiten op de reeds bestaande documenten vanuit de Bouw Informatie Raad (BIR).

Dit VMRG Model BIM Uitvoeringsplan is mede gebaseerd op: 
- ISO 19650-1 Organization of information about construction works -- Information management using building information modelling -- Part 1: Concepts and principles; 
- ISO 19650-2 Organization of information about construction works -- Information management using building information modelling -- Part 2: Delivery phase of assets; 
- ISO 29481-4 Building information models -- Information delivery manual -- Part 2: Interaction framework. 

Deze normen zullen waarschijnlijk ook worden geaccepteerd als Europese EN-normen, die vervolgens door de nationale normalisatie-instituten van de EU-lidstaten moeten worden overgenomen. Door hierop te anticiperen, sluit dit Model BIM Uitvoeringsplan bij voorbaat aan op de Europese normalisatie en regelgeving op het gebied van BIM. Tevens is hiermee bereikt dat dezelfde BIM-concepten en begrippen worden gebruikt als in andere Europese landen (zoals o.a. Duitsland, de UK en de Scandinavische landen).

Het Digitale Bouw-, Beheer- en Gebruiksproces

22.1 BIM Uitvoeringsplan

Het BIM Uitvoeringsplan is om succesvolle toepassing van BIM in een het project te borgen. In het Uitvoeringsplan zijn de afspraken vastgelegd die de projectpartners hebben gemaakt (en nog zullen maken) om tenminste op de BIM-levermomenten te voldoen aan de informatiebehoeften van de opdrachtgever (OG). De OG definieert deze levermomenten (data drops) en bijbehorende informatiebehoeften. Het BIM Uitvoeringsplan is/wordt opgesteld door de BIM Regisseur voor het project. De BIM regisseur wijst – indien van toepassing – een centrale BIM-coördinator aan.

Ieder bedrijf dat (of iedere discipline die) deel uitmaakt van het ontwerp- en/of uitvoeringsteam, benoemt een eigen bedrijfsinterne BIM Coördinator voor het project. Deze bedrijfsinterne (of discipline-) BIM Coördinatoren communiceren direct met de BIM Regisseur en/of de centrale BIM coördinator en leveren vanuit de eigen discipline inbreng in dit BIM Uitvoeringsplan. De BIM Coördinatoren zijn ervoor verantwoordelijk dat de input van hun bedrijfsinterne projectteams wordt geleverd conform de afspraken uit dit BIM Uitvoeringsplan. 
De afspraken, eisen en aanbevelingen uit dit BIM Uitvoeringsplan zijn op alle partijen van toepassing die betrokken zijn bij het produceren, gebruiken, controleren of raadplegen van BIM-informatie binnen dit project, inclusief de opdrachtgever en eventuele gebruikersorganisaties. 
Wanneer om welke reden dan ook wijzigingen in vastgestelde (BIM-)afspraken noodzakelijk zijn, zal de BIM Regisseur zich inspannen om consensus te bereiken over de gewijzigde afspraken alvorens ze door te voeren in het BIM Uitvoeringsplan.

Het BIM Uitvoeringsplan is gerelateerd aan de contractuele bepalingen met betrekking tot BIM (in casu het BIM Protocol en de ILS), maar maakt zelf geen deel uit van de contractdocumenten. Bij eventuele discrepanties tussen het BIM Uitvoeringsplan en de contractdocumenten, prevaleren de contractdocumenten. 
Het actuele BIM Uitvoeringsplan is hier te downloaden.

22.2 BIM Protocol

Het BIM Protocol maakt deel uit van de Overeenkomst tussen Opdrachtgever en opdrachtnemer(s). Het BIM Protocol bevat informatie en voorwaarden aanvullend op de Overeenkomst ten aanzien van de verplichtingen en aansprakelijkheden van Opdrachtgever en Opdrachtnemer(s) met betrekking tot te leveren BIM-modellen en/of -data, alsmede het gebruik en het eigendom van die modellen en/of data. Het actuele BIM protocol is hier te downloaden.

22.3 Informatie Leveringsspecificatie (ILS) Gevel

Een ILS omvat heldere afspraken over het uitwisselingsformaat, de te hanteren basisstructuur en het borgen van objectinformatie voor gevelproducten. De ILS Gevel heeft tot doel informatie over gevelproducten vanuit prestatiemodellen en productiemodellen gestructureerd en eenduidig uit te kunnen wisselen. De ILS Gevel heeft betrekking op ramen, deuren, vliesgevels en enkelvoudige gevelbeplating en moet toepasbaar zijn voor alle partijen aangesloten bij de VMRG.

De ILS Gevel is hier te downloaden.
De hand-out ILS Gevel is hier te downloaden.

 

23 Interne Kwaliteitsbewaking

23.1 Inleiding

De interne kwaliteitsbewaking (IKB) van de producent dient in ieder geval aan de eisen volgens de geharmoniseerde Europese productnormen op peil te zijn, teneinde te waarborgen dat het door hem geleverde product bij voortduring aan de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen zal voldoen.

De beoordeling van het interne kwaliteitsbewakingsysteem in het kader van het VMRG Keurmerk omvat in ieder geval:
a. De aanwezigheid in de organisatiestructuur van een functionaris die belast is met het beheer van het kwaliteitssysteem;
b. De aanwezigheid en het up to date zijn van documentatie van de in geproduceerde gevelelementen verwerkte profielsystemen, waarvan de geschiktheid voor verwerking in gevelelementen moet kunnen worden aangetoond;
c. De aanwezigheid en het up to date zijn van ITT-rapporten;
d. De aanwezigheid en het functioneren van het IKB-schema;
e. De meet- en onderzoekfaciliteiten, de kalibratie en staat van onderhoud van het machinepark;
f. Beheer van merken en productidentificatie
g. De registratie van meet- en onderzoeksresultaten verkregen van de interne kwaliteitsbewaking en de resultaten zelf;
h. Correcte afhandeling van producten met gebreken;
i. De procedure van corrigerende maatregelen bij geconstateerde tekortkomingen;
j. De procedure voor de afhandeling van klachten.

23.2 Schema Interne Kwaliteitsbewaking

De producent dient te beschikken over een schema van interne kwaliteitsbewaking (IKB-schema) opgesteld volgens het VMRG model handboek en samen met relevante procedures vastgelegd in een productiehandboek.

Aspecten die in het productiehandboek met betrekking tot het beheersen van het productieproces dienen te zijn opgenomen zijn onder andere:

  • Voorselectie van bedrijven die laksystemen in onderaanneming op onderdelen aanbrengen;
  • Ingangscontrole van de halffabricaten;
  • Procesbewaking tijdens de productie, met (werk-) instructies voor de (veilige) bediening en het onderhoud van het machinepark;
  • Beoordeling van het eindproduct en verificatie van de vereiste prestaties in verband met de toepassing;
  • Procesbewaking tijdens de montage;
  • Registratie van meetmiddelen en hun kalibratiestatus, met werkinstructies voor kalibratie voor zover i.v.m. de juiste uitvoering van werkzaamheden noodzakelijk;
  • Klachtenregistratie;
  • Afhandeling van producten met gebreken;
  • Werkinstructie t.b.v. het merken van gevelelementen i.v.m. de vereiste identificatiecode.

23.3 Productiehandboek

Het productiehandboek dient, met inbegrip van het IKB-schema als bedoeld in 23.2, teneinde menings- en interpretatieverschillen te voorkomen, volledig, duidelijk en eenduidig alle gegevens te bevatten die voor een correcte productie van de in de productie vervaardigde gevelelementen belang zijn.

Fabricage dient altijd plaats te vinden aan de hand van systeemhandboeken en procedures in een productiehandboek of in geval van eigen of door derden ontwikkelde nieuwe detaillering, aan de hand van productietekeningen en procedures. 

Hierin moet ten minste zijn vastgelegd de gegevens van:

  • Tot het profielsysteem behorende hoofdprofielen, hulpprofielen, slijtdorpels, etc. met de daarbij behorende omschrijving van de toepassing en kwaliteiten;
  • Type beglazingssysteem (binnen beglazing, buitenbeglazing, droge en/of natte beglazing);
  • Maximale afmetingen van de samen te stellen elementen en de daarin toe te passen onderdelen;
  • Koppelingsmogelijkheden tussen de onderdelen;
  • Verbindingen en koppelingen van (eventuele) inwendige en uitwendige verstijvingconstructies;
  • Beglazingsprofielen (materiaal en hardheid) met beglazingstabel waaruit de combinatie glaslijst en beglazingsprofiel afhankelijk van de toe te passen glas- of paneeldikte kan worden afgeleid;
  • Plaatsingsvoorschrift voor steun- en stelblokjes en de kwaliteit van de toe te passen materialen bij beglazing;
  • Systeem van ontwatering en beluchting van de glassponning en de raamsponning;
  • Dichtingssystemen voor naad- en sluitnaaddichtingen (binnen/buitendichting en/of midden/binnen dichting) en de kwaliteit en vorm van de toegepaste afdichtingsmaterialen;
  • Verbindingen en koppelingen van de profielen onderling;
  • Toepassingsvoorwaarden voor het type en/of soort hang- en sluitwerk.
  • Toepassingsvoorwaarden en aansluitdetails van ventilatieroosters, al dan niet voorzien van suskasten t.b.v. geluidwering (met gegevens omtrent de karakteristieke luchtgeluidsisolatie);
  • Voorschriften met betrekking tot plaats en aantal van sluitpunten, afhankelijk van de toepassing en gerelateerd aan afmetingen c.q. sterkte van het desbetreffende raam- of deurprofiel;
  • Maatregelen ingeval er sprake moet zijn van een bepaalde mate van inbraakwerendheid en/of geluidwerendheid;
  • Maatregelen ingeval er sprake moet zijn van een bepaalde mate van brandwering i.v.m. doorslag en overslag, alsmede de beperking van de ontwikkeling van rookproductie;
  • Maatregelen ingeval er sprake moet zijn van voorzieningen in een vluchtweg.

23.4 Richtlijn voor een 'Montagebestek'

Het montagebestek dient, teneinde menings- en interpretatieverschillen te voorkomen, volledig, duidelijk en eenduidig alle gegevens te bevatten die voor een correcte montage van belang zijn.

Onder de gegevens die een montagebestek dient te bevatten worden verstaan de aansluitdetails, de materiaal specificaties, de interne kwaliteitsbewakingprocedures en de verwerkingsrichtlijnen, noodzakelijk voor de correcte uitvoering van de montage. Het montagebestek mag niet strijdig zijn met de inhoud van de VMRG Kwaliteitseisen en Adviezen.

Tot het montagebestek dienen bijvoorbeeld te behoren:

  • Een set, ten minste de relevante boven-, onder- en zij-aansluitdetails, standaard- dan wel projectgebonden aansluitdetails;
  • Veel voorkomende varianten in uitvoeringen van aansluitingen zoals steenachtige raamdorpelstenen en metalen waterslagen, een deurkozijn met zijlicht en een kozijn met onderpaneel dat voor het binnenspouwblad langs loopt;
  • Aansluitdetails van uitwendige verstijvingprofielen, zowel horizontaal als verticaal met details van de bevestigingen alsmede het verloop van de dichtingen ter plaatse van de profielen;
  • Een eenduidige en ondubbelzinnige specificatie van alle toe te passen materialen;
  • Beglazingsvoorschriften;
  • Een (of meer) ankerschema('s) met een bevestigingsvoorschrift met afkeurcriterium;
  • Verwerkingsvoorschriften, waarin ten minste instructies zijn opgenomen betreffende;

-    De opslag van elementen en materialen;
-    Het transport van de gevelelementen naar de gevelopening;

  • Voorschriften m.b.t. de te voeren kwaliteitsbewaking;
  • Specifieke voorschriften waaraan bij de montage voldaan moet worden, waaronder ten minste:

-    Aan te houden maximale en minimale voegmaten;
-    Aan te houden maximale en minimale verankeringsafstanden;
-    Voorgeschreven bevestigingsmiddelen (merk, lengte, h.o.h. afstand etc.);
-    Voorgeschreven bescherming en kwaliteit van stelkozijnen, bevestigingsmiddelen etc.;

  • Voorgeschreven ondersteuningen van de kozijnen.

Per project dienen aangepaste/aanvullende details voorhanden te zijn indien zij afwijken van of niet voorkomen bij de standaarddetails. Indien detaillering strijdig is met de criteria waarop de (standaard-)details beoordeeld moeten worden, dan dient de producent de opdrachtgever hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. In ieder geval dienen per project gevelaanzichten beschikbaar te zijn, waarop de plaats van de verschillende kozijntypen is aangegeven. Tevens dient ondubbelzinnig te zijn aangegeven (bijvoorbeeld op de gevelaanzichten of op aanzichten van elk element afzonderlijk), welk aansluitdetail op welke doorsnede van toepassing is.

Indien het contract met betrekking tot de uitvoering van de montage technische bepalingen bevat, dan worden deze als onderdeel van het montagebestek beschouwd en dienen zulke bepalingen aan het montagebestek toegevoegd te zijn.

Op de bouwplaats dienen de basisgegevens als vermeld in het (van toepassing zijnde gedeelte van het) standaard montagebestek aanwezig te zijn, eventueel aangevuld met specifiek op dat project betrekking hebbende zaken, zoals tekeningen, materiaalspecificaties en verwerkingsvoorschriften etc.). Deze basisgegevens tezamen vormen het zogenaamde 'projectgebonden montagebestek'.

23.5 Meetmiddelen

De producent dient te beschikken over ten minste de volgende (gekalibreerde) apparatuur ten behoeve van een goede uitvoering van de Interne Kwaliteitsbewaking:

  • Een (elektromagnetische-) laagdiktemeter (ferro c.q. non ferro) voor de ingangscontrole op de oppervlaktebehandelingen;
  • Een gekalibreerde schuifmaat;
  • Een gekalibreerde rolmaat van 5 meter;
  • Een proefkastopstelling met min. afmeting 2 x 2 m2 en gekalibreerde flowmeters wordt aanbevolen;
  • Voor bedrijven die zelf profielen samenstellen dient een proefopstelling met gekalibreerde meetmiddelen aanwezig te zijn voor het bepalen van de bezwijkwaarden bij belasting op afschuiving (T-waarde), overeenkomstig de bepalingsmethoden als vermeld in NEN-EN 14024 voor metalen profielen met thermische onderbreking.

23.6 Klachtenregistratie

De producent moet een klachtenboek bijhouden, waarin hij alle klachten registreert, die betrekking hebben op producten waarop het VMRG Keurmerk van toepassing is. In het klachtenboek dient per klacht te worden aangegeven op welke wijze analyse van de klacht heeft plaats gevonden en op welke wijze de klacht werd afgehandeld.

24 Gebogen (geïsoleerde) aluminium delen voor ramen, deuren en vliesgevels

24.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende eisen opgenomen die gesteld worden aan gebogen (geïsoleerde) aluminium delen voor ramen, deuren en vliesgevels. Het betreft gebogen delen met een buitenradius van minimaal 10x breedte (afmeting evenwijdig aan de walsrichting) van het te buigen aluminium profiel, kleinere radii in overleg. Het plaatsen van een standaard glaslat bij gebogen delen met een radius onder de 500  mm is lastig. 

In overleg met de klant moet de primaire radius (binnen of buiten radius) afgesproken worden.

24.2 Voorwaarden voor het buigen (ingangscontrole buiger)

24.2.1 Wanddikte van de geleverde profielen

Projectmatig kunnen afspraken gemaakt worden over minimale wanddikte van de te leveren profielen.

24.2.2 Overlengte

De profielen moeten altijd geleverd worden met een overlengte om de profielen tijdens het buigen te kunnen vasthouden. De overlengte wordt bepaald door het profiel, het toegepaste buigprincipe en de gebruikte machine.

24.2.3 Thermische behandeling - Hardheid

Uitgegaan wordt van T6, met een hardheid van maximaal webster 12 (70 HB, of F22).

24.2.4 Klemming van profielen met thermische onderbreking

De profielen met thermische onderbreking worden bij voorkeur licht geklemd geleverd (T<12 N/mm). In dat geval moeten de profielen beschouwd worden als profielen van het type O overeenkomstig NEN-EN 14024. Als dit niet mogelijk is, moet dit overeengekomen worden met de buiger. Profielen voor gebogen glas elementen moeten zacht worden ingerold, een en ander in samenspraak met de buiger.

24.3 Voorwaarden voor gebogen delen (eisen waaraan de buiger moet voldoen)

24.3.1 Tolerantie op het contour van het gebogen product

De tolerantie mag op een willekeurig punt niet meer bedragen dan +/- 2 mm van het contour (gewenste radius).

Figuur 1. Tolerantie gebogen product

Screenshot-24.3.1-Figuur 1. Tolerantie gebogen product.png

Opmerking: Bij het coaten van grote overspanningen moeten voorzieningen getroffen die zorgen dat gebogen product zijn vorm behoudt.

24.3.2 Toleranties op dwarsdoorsnedeafmetingen van gebogen profielsecties

De toleranties van de volgende afmetingen zijn gespecificeerd in de relevante paragrafen.

Figuur 2. Definities afmetingen A, B, C, E en H

Screenshot-24.3.2-Figuur 2. Definities afmetingen A, B, C, E en H.png

A: wanddiktes behalve die welke de holle ruimtes omsluiten in holle profielen;
B: wanddiktes die de holle ruimtes omsluiten in holle profielen, behalve die tussen twee holle ruimtes;
C: wanddiktes tussen twee holle ruimtes in holle profielen;
E: de lengte van het kortere been van profielen met open uiteinden;
H: alle afmetingen behalve wanddikte.

24.4 Toleranties op elementniveau (ramen, deuren en vliesgevels)

24.4.1 Ter plaatse van de aansluiting van het gebogen profiel met het rechte profiel

Als gevolg van grotere toleranties (zie x.3.2) kan er een breedteverschil ontstaan tussen het gebogen en het rechte profiel. Dit is zichtbaar in de aansluiting.

24.4.2 Toleranties op gevelelementen met gebogen onderdelen

De buitenmaten van een element (ramen, deuren of vliesgevels) met gebogen onderdelen mogen ten opzichte van de nominale maten, zie figuur 7):

-    in de hoogte (h), in de richting van het gebogen deel,  niet meer afwijken dan +/- 4 mm
-    in de breedte (b) niet meer afwijken dan plus of min 1,5 mm voor gevelelementen tot 1 m en plus of min 2 mm voor gevelelementen met grotere afmetingen. 

Figuur 7. Buitenmaat toleranties

Screenshot-24.4.2-Figuur 7. Buitenmaat toleranties.png