14.5 Uitvoering van de montage

De montage van metalen gevelelementen en de verankering daarvan aan het bouwkundig kader dient te geschieden overeenkomstig de (technische) specificaties in het montagebestek.

In 23.4 is de richtlijn voor een montagebestek opgenomen

Gevelelementen dienen op een rechte, vormvaste en vlakke basis te rusten (bij voorbeeld een onderdorpel van een stelkozijn of op het bouwkundig kader). De onderdorpel van het kozijn moet zodanig zijn ondersteund, dat er geen deformatie van het kozijn kan optreden die de functionaliteit beïnvloed. Verwachte toekomstige vormveranderingen van het bouwkundig kader dienen vooraf kenbaar gemaakt te worden.

De plaats en uitvoering van de ankers en andere bevestigingsmiddelen dienen zodanig te zijn dat het gevelelement niet door de bouwconstructie kan worden belast.

De onderlinge afstand van de bevestigingspunten van gevelelementen hart-op-hart aan het bouwkundig kader mag niet meer bedragen dan 800 mm. Bevestigingspunten dienen tussen 150 en 300 mm vanuit de buitenhoeken van het element c.q. vanuit ontmoetingen met stijlen en dorpels te worden geplaatst.

Tenzij door berekening of beproeving kan worden aangetoond dat een grotere hart-op-hart afstand geen bezwaren oplevert tegen enige eis, moet aan de eis worden tegemoet gekomen.

Doorschroeven is toegestaan indien achtervullingen worden toegepast en de elementen niet worden vervormd. Bij het eventueel doorschroeven van onderdorpels dienen er voorzieningen te worden getroffen teneinde te voorkomen dat langs de schroefgaten water in de bouwkundige constructie kan dringen. Waterkeringen mogen door de montage niet worden beschadigd door bijvoorbeeld doorboren.

Ter plaatse van de scharnieren van ramen en deuren moeten (eventueel extra) bevestigingsmiddelen zijn aangebracht.

Bij inbraakwerende gevelelementen moeten ter plaatse van sluitpunten veelal maatregelen worden getroffen, waardoor deformatie van de aansluitende stijlen en/of dorpels onder belasting bij (manuele) beproeving overeenkomstig NEN 5096 tot een minimum beperkt wordt en het openen van afgesloten beweegbare delen niet zonder destructieve beschadiging kan.

De beglazing dient, overeenkomstig NPR 3577, te geschieden.

Het markeren van glas met krijt of kalk is niet toegestaan. Stickers dienen gemakkelijk te verwijderen te zijn en aan de binnenzijde te zijn aangebracht.

De VMRG-gevelelementen dienen, met een maximale afwijking van 1 mm/m1, waterpas, te lood, haaks en vrij van scheluwvorming te worden gemonteerd, dit alles met inachtneming van een tolerantie van ± 3 mm ten aanzien van de as en stramienlijnen alsmede peilmaten. 

Alle verankeringen voor zover niet ­ vervaardigd uit roestvaststaal of aluminium - dienen afdoende tegen corrosie te zijn beschermd en mogen zelf ook geen aantasting van het gevelelement veroorzaken (zie Combinatie van metalen).


Principe van de waterkering en luchtdichting
Screenshot-Principe van de waterkering en luchtdichting-H14.png