VMRG Kwaliteitseisen en adviezen

Dé basis voor het VMRG Keurmerk. Alle bedrijven met VMRG Keurmerk worden op deze hoge eisen gekeurd. Schrijf het VMRG Keurmerk voor in uw bestek, dan bent u verzekerd van een kwaliteitsgevel.

Filter

Selecteer
Hoofdstuk/Paragraaf

4 Constructies

4.1 Inleiding

In dit onderdeel worden eisen gesteld aan en adviezen gegeven over de constructieve eigenschappen van VMRG gevelelementen. In het eerste gedeelte komen de sterkte- en stijfheidseigenschappen aan bod. Vervolgens worden de toleranties van verscheidene constructies gedefinieerd. De laatste twee paragrafen behandelen respectievelijk het hang- en sluitwerk en de waterhuishouding. Verder hebben alle Europese lidstaten hun nationale normen voor constructieberekeningen (in Nederland: NEN 6700 t/m NEN 6790) in 2010 ingetrokken, zodat nu alleen nog Eurocodes (NEN-EN 1990 t/m 1999) gebruikt worden. Het is hierbij van belang deze normen steeds inclusief de Nationale Bijlage (NB) te raadplegen. 

4.2 Sterkte

Voor de constructieve berekeningen dient de opdrachtgever de volgende gegevens te verstrekken:

  • de ligging in verband met het vaststellen van het wind­gebied;
  • bebouwd of onbebouwd gebied of kust;
  • gebouwhoogte;
  • gebruiksfunctie (bijvoorbeeld woonfunctie, kantoor­functie);
  • situatie t.o.v. eventuele nabijgelegen hoge gebouwen;
  • situatie in relatie met hoogteverschillen in het omringende terrein;
  • eventuele bijzondere belastingen.


De belangrijkste belastingen zijn: winddruk, windzuiging en eigen gewicht van de gevelvulling.

Gevelelementen zijn niet-dragende constructies en mogen dus niet worden belast door de omringende bouwkundige constructie. Op schuin geplaatste gevels (α < 60°) dient ook met sneeuwbelastingen rekening te worden gehouden. Voor het berekenen van de gevelelementen op sterkte wordt voor het bepalen van de windbelasting uitgegaan van de waarden van de stuwdruk uit tabel NB.4 van NEN-EN 1991-1-4 (NB). Deze stuwdrukken dienen te worden vermenigvuldigd met diverse factoren, overeenkomstig NEN-EN 1991-1-4(NB). Ook de verankeringen van VMRG gevelelementen dienen voldoende sterk te zijn om de optredende belastingen volgens NEN-EN 1990 en 1991 af te kunnen voeren.

Voor de berekening van (onderdelen van) de gevelconstructie, moet in principe de gevolgklasse van het gebouw worden aangehouden. Volgens tabel NB.20-B1 van NEN-EN 1990, mogen constructie-elementen in een lagere gevolgklasse worden ingedeeld, als mag worden verwacht dat de gevolgen van bezwijken van een geringere orde zijn.

Voor gevelelementen (stijlen & regels) kan in het algemeen worden uitgegaan van gevolgklasse CC2. Als het gebouw in gevolgklasse CC1 valt (zie tabel NB.21-B1 van NEN-EN 1990), mag voor de gevelelementen  ook worden uitgegaan van gevolgklasse CC1. In incidentele gevallen moet worden uitgegaan van gevolgklasse CC3.

In de (normatieve) bijlage H van NEN 2608 is onder H.2 opgenomen, dat voor vlakglas belast door sneeuw, wind of isochore druk uitgegaan worden van  gevolgklasse CC1 en dat vrijwel alle overige toepassingen in gevolgklasse CC2 vallen. Bij gebouwen die in gevolgklasse CC3 vallen in combinatie met een hoog risico op letsel RL > 10 moet worden uitgegaan van gevolgklasse CC3 voor het glas.

Toelichting voor gevelconstructies:
In verband met de voorwaarde t.a.v. het gewicht in principe alleen van toepassing voor plaatmaterialen op het element, dus veelal:

  • glas, gevelprofielen en verankeringen CC2
  • plaatmaterialen op gevel CC1

Zie ook VMRG publicatie “Gevels en Statica”. 

Naast de windbelasting dient het gevelelement in voorkomende gevallen ook bestand te zijn tegen horizontale belastingen t.g.v. personen en meubilair. Dit geldt voor die gevallen waar het gevelelement ook als kering moet functioneren, waarbij de hoogte tussen de niveaus aan weerszijden groter is dan 1,0 m. In 6.4 van NEN-EN 1991-1-1(NB) wordt hiervoor verwezen naar de bijbehorende bijlagen NB.A en NB.B. Dit zijn een lijnbelasting, puntlast en stootbelasting. Voor de grootte en plaats van de punt- en lijnlast zie bijlage NB.6 in bijlage NB.A.

Teneinde een eenvoudige berekening van de stijlen en regels te krijgen, zijn deze lijnbelasting, puntlast en stootbelasting vervangen door een minimum gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2 (rekenwaarde).

De controle op sterkte bij deze belastingen volgens 6.4 van NEN-EN 1991-1-1(NB) is dus niet noodzakelijk mits gerekend is met deze gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2.

Het glas dient uiteraard wel te worden gecontroleerd bij de belastingen volgens 6.4 van  NEN-EN 1991-1-1(NB).

Voor binnenpuien dient een minimale belasting aangehouden te worden van 0,2 kN/m2. In het geval dat binnenpuien dienst doen als kering, moet echter worden gerekend met bovengenoemde  gelijkmatig verdeelde belasting van 1 kN/m2.

Behalve door deze belastingen kunnen gevelelementen ook worden belast door glazenwasinstallaties, zonweringen e.d.

De opdrachtgever verschaft vooraf de plaats en grootte van eventuele bijkomende belastingen.

Het gevelelement mag niet bezwijken ten gevolge van de windlast, eigen gewicht en/of eventuele andere belastingen. De sterktecontrole kan eventueel langs proefondervindelijke weg plaatsvinden. In NEN-EN 12211 is hiervoor een beproevingsmethode vastgesteld. De vereiste beproevingsdruk moet gelijk zijn aan de berekende waarde volgens NEN-EN 1991-1-4(NB).

In het ontwerpstadium kan de sterktecontrole echter alleen op rekenkundige wijze gebeuren. De rekenwaarden van de materiaalsterktes zijn vermeld in de normen:

  • NEN-EN 1993-1-1(NB): staalconstructies - algemene regels en regels voor gebouwen;
  • NEN-EN 1999-1-1(NB); aluminiumconstructies - algemene regels en regels voor gebouwen;
  • NEN 2608: glas.
     

4.3 Doorbuiging

4.3.1 Algemeen

Voor het beperken van de spanningen in het glas alsook voor het in goede staat behouden van de glasrandverbindingen worden in geval van isolerende beglazing eisen gesteld aan de maximaal toelaatbare doorbuiging van de profielen die het glas ondersteunen.

Het spreekt derhalve voor zich, dat de stijfheid van raamprofielen afgestemd moet worden op de beperkingen die toepassing van glas inhouden. Deze beperkingen volgen onder andere uit de bepalingen in NEN 2608, waarin eisen aan glas zijn gesteld met betrekking tot o.a. de weerstand tegen windbelasting.

4.3.2 Horizontale doorbuiging

Stijlen en regels in zowel VMRG vliesgevels als in VMRG gevelelementen mogen bij de hierna bepaalde windbelasting (“frequente combinatie”) op geen enkel punt van hun overspannende lengte meer doorbuiging (w) vertonen dan:

lengte L ≤ 3,0 m:
3,0 m < L ≤ 7,5 m:
L > 7,5 m:

w ≤ L / 200;
w ≤ 5 + L / 300;
w ≤ L / 250

4.3.3 Verticale doorbuiging

Regels mogen ten gevolge van het totaal van de verticale belastingen, veroorzaakt door eigen gewicht, het gewicht van glas en/of van andere vakvullingen, in het verticale vlak niet meer doorbuigen dan:

  • 3 mm: bij gevelconstructies;
  • 3 mm: bij ramen en deuren.

Bij gebruik van geïsoleerde profielen dient het gewicht van het glas of andere vakvulling te worden afgedragen aan het ondersteunende metaalprofiel, tenzij de isolator op de overbrenging van deze krachten is berekend.

4.3.4 Windbelasting

De in rekening te brengen windbelasting om tot verantwoorde profielen te komen, dient bepaald te worden overeenkomstig NEN-EN 1991-1-4(NB).

Voor de berekening op sterkte (alleen wind) in de uiterste grenstoestand (UGT) geldt de volgende formule:

qd = yQ . qp . cp

Hierin is:

  • yQ = 1,35 (belastingfactor, CC1)
  • qp = de extreme stuwdruk bij de betreffende referentiehoogte, zie tabel NB.4;
  • cp = de drukcoëfficiënt voor de gecombineerde in- en uitwendige druk, bepaald volgens hoofdstuk 7.2, in het bijzonder 7.2.2 en 7.2.9, van NEN-EN 1991-1-4(NB).


Voor de berekening van de doorbuiging, kan worden uitgegaan van de frequente combinatie in de bruikbaarheidsgrenstoestand (BGT). Bij de elastische doorbuiging van gevelelementen is immers sprake van een omkeerbare situatie, waarbij geen blijvende vervormingen optreden:

q = Ψ1 · qp · cp = 2/3 . qd

Hierin is Ψ1 = 0,90, de factor behorende bij een terugkeertijd van 12,5 jaar.

De extreme stuwdruk is afhankelijk van:

  • het windgebied (zie figuren NB.1 en NB.4);
  • ligging aan de kust of in een aldanniet bebouwde omgeving;
  • de referentiehoogte van het (beschouwde onderdeel van het) gebouw.


Voor de bepaling van cp wordt ook verwezen naar de VMRG publicatie “Gevels en Statica”. Voor de bepaling van de referentiehoogte moet worden uitgegaan van Tabel 5 NB van 7.2.2 van NEN-EN 1991-1-4.

In incidentele gevallen moet de extreme stuwdruk als gevolg van locale effecten worden verhoogd. Dit is het geval bij:

  • nabijgelegen (hoge) bouwwerken, zie hiervoor bijlage A.4 van NEN-EN 1991-1-4(NB);
  • hoogteverschillen in het omringende terrein, denk aan solitaire heuvels en steile taluds. Dit wordt in rekening gebracht door de orografie factor c0, zie hiervoor bijlage A.3 van NEN-EN 1991-1-4(NB)


Ter voorkoming van een situatie waarin de gevelelementen te slap “aanvoelen”, zijn door VMRG de volgende aanvullende eisen gesteld:

  • Bij gevelelementen met beweegbare elementen geldt als ondergrens een belasting van 0,5 kN/m2.
  • Voor binnenpuien zonder beweegbare delen moet een minimale belasting aangehouden worden volgens artikel 7.2.9 van NEN-EN 1991-1-4(NB) met een absoluut minimum van 0,2 kN/m2.


Voor meer informatie over sterkte- en stijfheidsberekeningen zie NEN-EN 1990/1991/1993/1999(NB) en de VMRG brochure “Gevels en Statica”.

4.3.5 Controle op doorbuiging

De controle op stijfheid kan langs proefondervindelijke weg worden uitgevoerd. In NEN 3660 is hiervoor een meetopstelling beschreven.

De vereiste beproevingsdruk moet minstens gelijk zijn aan de berekende waarde volgens 4.3.4. De constructie dient te voldoen aan de stijfheidseisen van 4.3.2. In het ontwerpstadium kan controle op de doorbuiging echter alleen plaatsvinden langs rekenkundige weg.

4.3.6 Windtunnelonderzoek

Voor hoge gebouwen, gebouwen met een afwijkende vormgeving en gebouwen op een kritische locatie wordt de opdrachtgever aanbevolen om een windtunnelonderzoek uit te laten voeren. Daarmee zijn de gebouwspecifieke waarden voor de windbelasting te bepalen. Aanbevolen wordt om bij de uitvoering en de analyse van het windtunnelonderzoek “CUR Aanbeveling 103” aan te houden.

Stuwdrukwaarde volgens tabel NB.4 van NEN-EN 1991-1-4 (NB)

4.3.6 Aluminium_Constructies_Stuwdrukwaarde.jpg

4.4 Instabiliteit

In elk geval dient nagegaan te worden of er gevaar bestaat voor instabiliteit van de profielen volgens NEN-EN 1999-1-1.

4.5 Stijfheid van beweegbare delen

Voor de doorbuiging van beweegbare delen gelden ook de eisen van 4.3.2 en 4.3.3. Tevens geldt de eis dat de profielen van beweegbare delen voldoende stijf dienen te zijn om de wind- en waterdichtheid te garanderen. Het aantal scharnieren en sluitpunten hangt o.a. af van:

  • De afmetingen van het beweegbare deel;
  • De winddruk op het beweegbare deel;
  • De stijfheid van de profielen;
  • De stijfheid van de ruit;
  • De hardheid van de dichtingsprofielen;
  • De constructie van het beweegbaar deel; (binnen- of buitendraaiend);
  • Het gebruiksdoel;
  • De voorschriften van de profielleverancier.
     

4.6 Sterkte van verbindingen

De sterkte van hoek-, T- en kruisverbindingen moet zodanig zijn dat, zonder blijvende vervorming, de volgende belastingen kunnen worden opgenomen:

  • Wind;
  • Eigen gewicht met vakvulling;
  • Hang- en sluitwerk;
  • Belastingen volgens NEN-EN 1990 en 1991.
     

4.7 Combinatie van metalen

In zijn algemeenheid dient contact van aluminium met andere metalen in de buitenlucht en/of in vochtige omgeving voor­komen te worden. Indien dit toch gebeurt kan er, door elektrolytische werking, contactcorrosie optreden zoals bij aluminium in combinatie met koper en/of lood.

(Onderstaande geldt niet voor hang- en sluitwerk en scharnieren)

Indien aluminium in contact is met de buitenlucht en/of in vochtige omgeving dienen:
- Stalen hulpconstructies, zoals consoles en bevestigingsankers, te zijn voorzien van een zinklaag van minimaal 35 micrometer;
- In aluminium toegepaste bevestigingsmiddelen van aluminium, roestvaststaal of kunststof te zijn, of van het aluminium te worden geïsoleerd.

In alle overige gevallen dienen:
- Stalen hulpconstructies te worden voorzien van een verflaag of een zinklaag van ten minste 10 micrometer;
- In aluminium toegepaste stalen bevestigingsmiddelen minimaal voorzien te zijn van een zinklaag van 5 micrometer.

4.8 Maattoleranties van profielen

De maattoleranties van geëxtrudeerde aluminium hoofdprofielen met de legeringskwaliteit EN-AW 6060 of EN-AW 6063 dienen te voldoen aan NEN-EN 12020-2. De toleranties van de overige aluminium profielen dienen binnen de grenzen van NEN-EN 755-9 te liggen. Van geïsoleerde aluminium profielen moeten de functionele maten liggen binnen de grenzen van de bovengenoemde norm NEN-EN 12020-2.

De maattoleranties van koudvervaardigde stalen gelaste buisprofielen en warmvervaardigde stalen buisprofielen dienen respectievelijk te voldoen aan NEN-EN 12019-2 en NEN-EN 12210-2.

4.9 Maatafwijkingen van bouwkundige constructies

4.9.1 Maatafwijkingen van constructies

Er moet zodanig geconstrueerd en gedimensioneerd worden dat maatafwijkingen kunnen worden opgenomen zonder schade of consequenties voor vereiste prestaties die een gevolg zijn van:

  • Toleranties op eigen werk;
  • Toleranties op het bouwkundig kader waarop moet worden aangesloten;
  • Stelruimte.

De opdrachtgever dient op te geven met welke toleranties t.o.v. stramienmaten en peilmaten het bouwkundig kader zal worden gerealiseerd.

4.9.2 Bewegingen in bouwkundige constructies

Gevels moeten bewegingen van hun componenten en van de bouwkundige constructie kunnen opvangen. Gebouwstructuren moeten daarentegen voldoende stijf zijn om dit mogelijk te maken. We hebben het dan over bewegingen van de bouwkundige constructie ten gevolge van:

  • Doorbuiging van vloeren ten gevolge van eigen gewicht en variabele belasting
  • Zettingen van de constructie
  • Thermische beweging van de constructie


Deze bewegingen dienen te worden afgestemd op het toe te passen gevelconcept. Deze afstemming tussen opdrachtgever/architect/constructeur en de gevelbouwer dient vooraf te gebeuren. De normen voor berekening van de bouwkundige constructies volgens de Eurocode, laten hogere doorbuigingen toe dan de maximaal toelaatbare beweging van de gevelconstructie.

De maximaal toelaatbare doorbuigingen in de gevelconstructies zijn gelimiteerd ten gevolge van:

  • Randspeling glas in de sponning. (kans op breuk waar glas het frame raakt); 
  • Toelaatbare krachten op de verbindingen;
  • Wind en waterdichtheid van de constructie;
  • Esthetische aspecten.


Constructies opgebouwd uit stijl en regelwerk (vliesgevelconstructies) kunnen minder doorbuiging van de bouwkundige constructie opvangen dan gevels opgebouwd uit elementen (elementengevels).

Voor de maximaal toelaatbare doorbuiging van de bouwkundige constructie die binnen de gevel nog opgevangen kan worden wordt in de regel het volgende aangehouden (het betreft de doorbuiging ten gevolge van de variabele belasting na installatie van de gevel):

  • Voor stijl en regelwerk (vliesgevels) 3 mm;
  • Voor elementengevels w = L/1000 met een maximum van 8-10 mm (systeemafhankelijk).


Afhankelijk van de opbouw van de gevelconstructie is afwijking hiervan mogelijk, dit dient met de gevelbouwer te worden afgestemd.

Toepassing van bewegende delen/te openen delen in de gevelconstructie kunnen tot zwaardere eisen leiden.

Figuur 1. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de vliesgevel

4.9.2 constructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_vliesgevel.jpg

Figuur 2. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de elementengevel (met doken)

4.9.2 constructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_elementengevel_met_doken.jpg

Figuur 3. Het effect van doorbuiging van de vloerconstructie voor de elementengevel (zonder doken)

4.9.2 costructie_het_effect_van_doorbuiging_van_de_vloerconstructie_voor_de_elementengevel_zonder_doken.jpg

4.10 Glaslatten

Klikconstructies dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat na ­minimaal 3x demontage nog steeds voldoende bevestiging gewaarborgd is. Deze eis geldt niet voor speciale constructies zoals inbraak- of brandwerende systemen.

Bij buitenbeglazing en bij VMRG gevelelementen voor binnentoepassing mogen de glaslatten aan de einden niet meer open staan dan 1 mm per zijde, evenredig verdeeld. Bij binnenbeglazing mag dit niet meer zijn dan 0,5 mm per zijde, even­redig verdeeld. Bij brandwerende puien kan hiervan afgeweken worden.

4.11 Maatvoering

De buitenmaten van een VMRG gevelelement inclusief de dagmaten bij een vliesgevel mogen ten opzichte van de nominale maten niet meer afwijken dan plus of min 1,5 mm voor VMRG gevelelementen tot 1 m en plus of min 2 mm voor gevelelementen met grotere afmetingen. Geen van de toleranties mag ten koste gaan van de wind- en waterdichtheid. De maatvoering tussen beweegbare delen en kozijnen moet zodanig zijn dat voldaan wordt aan de functionele eisen.

4.12 Haaksheid

De lengte van de diagonalen van een VMRG gevelelement mag in gebruikstoestand onderling niet meer verschillen dan 3 mm.

4.13 Scheluwte, schrikstijfheid en ­stijfheid tegen scheluwvorming

De beglaasde beweegbare delen dienen vlak te zijn. De scheluwte mag niet meer bedragen dan 3 mm.

De beglaasde beweegbare delen dienen, bepaald overeenkomstig NEN-EN 14608, voldoende schrikstijf te zijn (zakking maximaal 1 mm). De stijfheid tegen scheluwvervorming, bepaald overeenkomstig NEN-EN 14608 van beglaasde beweegbare delen dient aan het navolgende te voldoen: Bij een puntlast van +250 N en -250 N op het midden van een lange zijde van een op drie punten ondersteund beglaasd beweegbaar deel, mag na beproeving geen blijvende deformatie optreden.

4.14 Profielontmoetingen

De verstekken en T-verbindingen dienen zodanig (ge)dicht te zijn, dat blijvend voldaan is aan eisen van luchtdoorlatendheid en waterdichtheid. Bij het stellen van de eisen t.a.v. de profielontmoetingen wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • Profielontmoetingen bij fabrieksmatig samengestelde gevelelementen;
  • Profielontmoetingen bij gelaste gevelelementen;
  • Profielontmoetingen bij op de bouw gekoppelde onderdelen.


Ad 1: Profielontmoetingen bij fabrieksmatig samengestelde gevelelementen:

Bij in de fabriek samengestelde VMRG gevelelementen mag de ongelijkheid van profielontmoetingen, gemeten in het vlak van de pui, bij versteknaden en T-verbindingen niet meer bedragen dan 0,5 mm bij profiel­diepten tot 90 mm.

Ten gevolge van profieltoleranties is het niet in alle gevallen mogelijk aan de eisen ten aanzien van de ongelijkheid van profielontmoetingen te voldoen.

De naden aan de zichtzijden mogen niet groter zijn dan 0,3 mm.

Ad 2: Profielontmoetingen bij gelaste gevelelementen
Profielen die in de hoekverbindingen en T-kruisingen worden gelast, moeten “vlak en strak” afgewerkt worden. Deze wijze van verbinden wordt veelal toegepast bij toepassing van koudgewalste kokerprofielen en/of warmgewalste stalen profielen. Opgemerkt wordt dat na het aanbrengen van het laksysteem de gelaste verbindingen nog zichtbaar (kunnen) zijn.

Ad 3: Profielontmoetingen bij op de bouw gekoppelde onderdelen:
Hieronder vallen vliesgevels, stijl- en regelwerk en op de bouw aan elkaar gekoppelde pui-onderdelen. De speling bij profielontmoetingen moet zodanig gekozen worden dat de werking in verband met temperatuurverschillen ongehinderd kan plaatsvinden, waarbij bewegingen van de bouwkundige constructie, volgens opgave van de opdrachtgever, zonder risico op blijvende gevolgschade gevolgd moeten kunnen worden.

Kieren mogen, exclusief profieltoleranties, niet groter zijn dan 2 mm. Kieren groter dan 2 mm moeten worden afgedicht met een hiervoor geëigend dichtingsmiddel.

4.15 Plaatconstructies

4.15.1 Plaatconstructies

Deze paragraaf behandelt zowel plaat- als sandwichconstructies. Het is technisch niet mogelijk plaatwerk te vervaardigen dat absoluut vlak is. Ook is er nog geen praktisch bruikbare reken­methode om de vereiste dikte van beplating te berekenen. Afwijkingen in hoekverdraaiingen bij plaatconstructies en lekdorpels zijn toegestaan mits de toepasbaarheid niet in het gedrang komt.

In elk geval is het volgende van belang voor een goed eindresultaat:

  • Constructiemethode;
  • Legering en hardheid;
  • Soort oppervlaktebehandeling;
  • Afmetingen;
  • Glansgraad na oppervlaktebehandeling;
  • De relevante ervaring van de VMRG gevelbouwer.


Het aantonen van relevante ervaring kan geschieden aan de hand van eerdere projecten.

Voor de materiaalkwaliteit wordt verwezen naar de paragraaf bij hoofdstuk Panelen.

Er dient apart gecontroleerd te worden dat de bevestiging van het paneel duurzaam is. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de oplegging en vermoeiing bij maximale doorbuiging. In de meeste gevallen is voor het ontwerp van plaatconstructies de onderdruk maatgevend. Spouwcompartimentering, zowel horizontaal als verticaal, speelt hierin een belangrijke rol.

De maximale afwijking van vlakheid in onbelaste toestand (inbegrepen temperatuurbelasting) en gemeten in de stand van zijn toepassing (in het vlak van het paneel) mag over de diagonalen gemeten onder een rei nergens meer bedragen dan ± 5 mm/m1 met een absoluut maximum van ± 10 mm. De maximale afwijking van vlakheid over een beperkt oppervlak mag over een afstand van 100 mm in absolute zin nergens meer bedragen dan ± 1 mm. Over een afstand van 500 mm bedraagt de maximale afwijking ± 2 mm.

Voor het meten van vlakheid dienen de volgende hulpmiddelen aanwezig te zijn:

  • Een meetinstrument waarvan de afleesbaarheid een nauw­keurigheid bezit van 0,1 mm;
  • Een reilat van voldoende stijfheid en met een lengte die tenminste gelijk is aan de lengte van de te meten overspanning vermeerderd met minimaal 150 mm;
  • Identieke (houten) klosjes met afmetingen van ca. 100 x 25 mm en dikte X. Het onder- en bovenvlak van de klosjes moet planparallel zijn.

Een paneel mag na montage niet meer dan 5 mm scheluw zijn.

Sandwichpanelen, gebruikt als uitwendige scheidingsconstructie, dienen te voldoen aan het gestelde in Thermische isolatie. Ter voorkoming van corrosie verdient het aanbeveling extra aandacht te besteden aan de hoeken van gezette buitenplaat van de panelen. Het is daarom vereist om de hoeken voortaan dicht te lassen. Dit is tevens een eis met betrekking tot de esthetische aspecten. Het gevelbeeld komt er strakker uit te zien met een gelaste hoek. Echter moet er wel rekening gehouden worden met een lasnaad die zichtbaar kan worden. Bij toepassing van zachte isolatie (bijv. minerale wol of steenwol) is het verplicht om aan de binnenzijde het paneel volledig dampdicht te maken ter voorkoming van vochtproblemen.

Voor overige eisen en adviezen over plaat- en sandwichconstructies wordt verwezen naar het onderdeel Panelen.

4.15.2 Dubbele beplating

Aan de buitenbovenzijde van opliggende dubbele beplating in een uitwendige scheidingsconstructie voor deuren, borstweringen en dergelijke mogen geen inwaterende naden voorkomen. Inwendig dient dubbele beplating te zijn gevuld met een isolerend materiaal. De onderdorpels dienen voorzien te zijn van beluchtingsgaten.

De beplating moet walshuidvrij zijn en inwendig zijn voorzien van een beschermende laag. Platen met circa 2 micrometer zink zijn niet toegestaan.

4.16 Hang- en sluitwerk

4.16.1 Algemeen

Hang- en sluitwerk van het VMRG gevelelement dient zonder blijvende vervorming bestand te zijn tegen belastingen overeenkomstig NEN-EN 1990 en 1991.

Indien ramen en deuren moeten voldoen aan een klasse voor inbraakwerendheid, bepaald volgens NEN 5096, mag voor de bepaling van gelijkwaardigheid met gegeven technische specificaties van een beproefd element voor de toepassing van alternatief hang- en sluitwerk gebruik worden gemaakt van BRL 3104. Het toegepaste hang- en sluitwerk tijdens de test mag worden vervangen door hang- en sluitwerk dat geschikt is voor metalen gevelelementen, minimaal dezelfde classificatie (sterren) heeft, en qua inbraakwerende aspecten functioneel gelijkwaardig is aan het toegepaste hang- en sluitwerk.

4.16.2 Scharnieren

De toegepaste materialen dienen ten alle tijde het risico op contactcorrosie (of galvanische corrosie) tussen de verschillende materialen en onderdelen van een gevelelement nagenoeg uit te sluiten.

De leverancier van materialen en onderdelen dient zekerheid hierover aan te tonen door onafhankelijk en gevalideerd onderzoek door een onderzoeksinstellingen die gekwalificeerd zijn als Notified Body voor de EU voor gevels en gevelelementen. De Notified Body en de VMRG TC kunnen besluiten dat dit overbodig wordt geacht gezien de aard en eigenschappen van materialen zoals bijvoorbeeld kunststoffen, aluminium en bepaalde RVS-soorten. 

Ringen moeten zijn vervaardigd uit roestvaststaal, hardbrons of materialen met gelijkwaardige eigenschapen. Bij messing scharnieren moeten roestvaststalen pennen worden toegepast. Aangezien hier sprake is van twee verschillende metalen, dient speciale aandacht geschonken te worden aan bescherming tegen corrosie.

Indien een eis is gesteld aan de inbraakwering dienen bij naar buiten draaiende ramen en deuren aan de scharnierzijde inbraakwerende voorzieningen te worden getroffen als bedoeld in het onderdeel Inbraakwering.

4.16.3 Sluitwerk

Hang- en sluitwerk moet tegen corrosie zijn bestand volgens EN 1670 minimaal klasse 3 en EN 13126. Indien aan ramen en deuren een eis is gesteld aan de inbraakwerendheid, dient ten minste één sluitpunt met een sleutel afsluitbaar te zijn, tenzij sprake is van toepassing van inbraakwerende beglazing (geldt niet voor alle klassen van inbraakwerendheid).

Inbraakwerende beglazing moet verhinderen dat door het maken van een handgat door glas, sluitingen voor het openen van raam of deur zouden kunnen worden bediend.

In inbraakwerende ramen en deuren zijn handbediende sluitpunten zonder weerstand tegen manipuleren niet toegestaan.

4.16.4 Wielen van schuifelementen

De wielen mogen geen blijvende vervorming vertonen ten gevolge van de normaal optredende belastingen, zoals het eigengewicht van het beweegbare deel, en/of ten gevolge van de gebruikelijke temperatuurwisselingen. De wielen van schuifelementen dienen ten minste eenmaal per jaar op hun werking gecontroleerd en waar nodig gesmeerd te worden.

4.16.5 Deuren in brand- en rookscheidingen

Een beweegbaar constructieonderdeel in een inwendige scheidingsconstructie waarvoor een eis aan weerstand tegen brand of rook geldt, moet volgens het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) zelfsluitend zijn. Een uitzondering geldt voor een deur in een niet-gemeenschappelijke doorgang en een deur van een cel. Deursluiters dienen CE-gemarkeerd te zijn conform EN 1154. Zelfsluitende constructieonderdelen in geopende stand vastzetten (bijvoorbeeld met kleefmagneten), is toegestaan mits deze bij brand en bij rook door brand automatisch worden losgelaten. Elektrische openstandhouders voor naar binnen of naar buiten draaiende deuren dienen CE-gemarkeerd te zijn conform EN 1155. Voor de brand- of rookwerende prestatie van ramen en deuren wordt verwezen naar het onderdeel Brandveiligheid.

4.16.6 Nooduitgangen en vluchtdeuren

Welke eisen gesteld worden aan deuren in vluchtroutes is sterk afhankelijk van het concept dat ten grondslag ligt aan het vluchten. De opdrachtgever dient, op grond van de keuze van o.a. gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, aantal personen en (sub)brand-/rook-compartimenten, de vluchtroutes te bepalen. De opdrachtgever dient de draairichting van elke deur te bepalen en duidelijk aan te geven aan welke eisen elke vluchtdeur dient te voldoen.

Opdrachtgevers en overheden kunnen eisen stellen aan het hang- en sluitwerk dat dient te worden toegepast in geval van nooduitgangen en vluchtdeuren middels verwijzing naar NEN-EN 179 respectievelijk NEN-EN-1125. In de EN 14351-1 staat dat scharnieren in vluchtdeuren aan EN 1935 dienen te voldoen.

Er kunnen 3 toepassingsgebieden worden aangeduid:

  • Paniekopeners
    In situaties en gebouwen waar een groot aantal mensen tegelijkertijd aanwezig zijn die geen goede kennis hebben van de situatie (scholen, winkelcentra, ziekenhuizen, theaters, discotheken, sportcomplexen, restaurants e.d.) Vluchtdeuren dienen te worden voorzien van paniekopeners volgens NEN-EN-1125 (d.i. met duwbalken of stangen) Dit product dient CE-gemarkeerd te zijn.
  • Noodopeners
    In situaties en gebouwen waar een kleiner aantal mensen aanwezig zijn, waarbij niet aangenomen kan worden dat ze allen goede kennis hebben van de situatie (kantoren, werkplaatsen e.d.) Vluchtdeuren dienen te worden voorzien van noodopeners volgens NEN-EN-179 (d.i. met kruk of duwplaat) Dit product dient CE-gemarkeerd te zijn.
  • Andere vluchtmogelijkheid
    Dit toepassingsgebied is niet genormeerd en betreft situaties waar slechts weinig mensen tegelijk aanwezig zijn, die bovendien goed op de hoogte zijn van de situatie (woningen, kleine kantoren e.d.). Hierbij kan worden volstaan met andere voorzieningen zoals knopcilinders of draaiknoppen.


De opdrachtgever dient voor elke deur in een vluchtroute duidelijk aan te geven welke vluchtsituatie van toepassing is en of hang- en sluitwerk volgens EN 179 of EN 1125 vereist is. Vluchtdeuren in niet-brandwerende buitendeuren dienen geleverd te worden met CE-markering en gecertificeerd te zijn conform EN 14351-1, zie onderdeel CE-markering van gevelelementen.

4.16.7 Onderhoud

Alle hang- en sluitwerk dient regelmatig te worden onderhouden zodat het geheel soepel blijft functioneren.

4.17 Waterhuishouding

Deze paragraaf is niet van toepassing voor binnenpuien.

Het is van belang dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat regenwater in sponningen dringt. Het water neemt vuil mee dat zich in de sponningen afzet. Vuil en water belasten de sponningomgeving zoals afdichtingen en oppervlaktebehandeling.

De volgende maatregelen zijn van belang:

  • Verstekken en aansluitingen van regels op stijlen alsook de onderlinge aansluiting van beglazingsrubbers en dichtingsrubbers moeten van een geschikte, waar nodig elastische, afdichting worden voorzien om binnendringen van regenwater te voorkomen;
  • De beglazingsdruk tussen de glasrubbers en de ruiten of panelen mag niet minder dan 500 N/m bedragen. Ter bescherming van de randverbinding mag bij toepassing van isolatieglas de beglazingsdruk een maximum van 1500 N/m niet overschrijden. Deze waarden gelden ook voor geschroefde glaslijsten over de gehele lengte;
  • Sponningbreedte, glasdikte en de stuik-drukeigenschappen van de beglazingsrubbers dienen op elkaar te zijn afgestemd;
  • Om te voorkomen dat regenwater in sponningen wordt aan­gezogen dient de luchtdruk in de sponningen zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de luchtdruk buiten. Daartoe dienen de sponningen voorzien te zijn van beluchtingsopeningen en naar de binnenruimte zo luchtdicht mogelijk te zijn afgewerkt.


De praktijk heeft geleerd dat ondanks de vele voorzorgsmaatregelen er toch regenwater in sponningen kan dringen. Het is derhalve van belang dat dit water zo snel mogelijk en op geschikte wijze wordt afgevoerd. Indien te kleine waterafvoergaten (zie Beglazingssystemen) bovendien als beluchtingsopeningen moeten dienen, ontstaat de situatie dat beluchting niet plaatsvindt omdat de gaten door het water worden afgesloten. Er ontstaat dan een waterkolom boven elk afvoergat. Indien gezien de aard van een sponningconstructie en de waterafvoer zich een waterkolom in de sponning kan opbouwen mag dat nooit tot gevolg hebben dat water komt op plaatsen die daar niet voor zijn ontworpen. Het opbouwen van een waterkolom in de sponning kan voorkomen worden door beluchtingsopeningen boven in de sponning aan te brengen.

Afwateren naar onderliggende gevelelementen is toegestaan mits de waterdichtheid met testresultaten kan worden aangetoond, er gaten in regels zijn opgenomen met voldoende afvoerend vermogen, en de waterhuishouding niet afwatert op of achter de onderliggende vakvullingen.

De volgende maatregelen zijn van belang:

  • Koudgewalste en koudgetrokken kokerprofielen dienen zo goed mogelijk te worden gesloten;
  • Bevestigingsgaten, uitsparingen voor scharnieren, zonweringen, sloten en dergelijke dienen zodanig te worden aangebracht, dat na montage in de stelopening geen of zo weinig mogelijk water in de kokers kan binnendringen;
  • Tijdens vervoer, opslag en in de montagefase kan er soms via bevestigingsgaten en dergelijke water in de kokers binnendringen (bijvoorbeeld tijdens opslag op zijn kant). Wanneer het raam in zijn juiste stand gehouden wordt, moet dit water naar buiten kunnen worden afgevoerd via gaten in de laagste delen van de raamconstructie. Deze gaten kunnen tevens dienst doen als dampontspanningsgaten. Doordat incidenteel regenwater in de kokerprofielen kan binnendringen, kan er inwendig enige lichte corrosie ontstaan. Uit onderzoeken is gebleken dat deze oppervlakkige corrosie, ook op langere termijn, niet schadelijk is voor de constructie. (Rapporten COT nr.1982 B-1470-2 en MCE 82101501 oktober 1982.);
  • Verstekken en aansluitingen van regels op stijlen alsook de onderlinge aansluiting van beglazingsrubbers en dichtingsrubbers moeten van een geschikte, waar nodig elastische, afdichting worden voorzien om binnendringen van regenwater te voorkomen;
  • Om waterinfiltratie onder de ruit en de glaslat te voorkomen, verdient binnenbeglazing de voorkeur. Bij toepassing van buitenbeglazing dienen aluminium glaslatten te worden toegepast;
  • Sponningbreedte, glasdikte en de stuik-drukeigenschappen van de beglazingsrubbers dienen op elkaar te zijn afgestemd;
  • De beglazingsdruk tussen de glasrubbers en de ruiten of panelen moet tussen de 500 en 1500 N/m liggen. Deze waarden gelden ook voor geschroefde glaslijsten over de gehele lengte.
     

4.17.1 Glassponningen

Buitenbeglazing
Bij toepassing van buitenbeglazing moet men ervan uitgaan dat er, via naden bij de glaslateinden, water in de sponning komt. De afwatering kan worden gerealiseerd d.m.v. openingen in de glaslatten. Tevens kan de beluchting van het glas plaatsvinden door deze openingen.

Waterafvoer via de kokers van profielen is niet toegestaan.

Binnenbeglazing
Bij toepassing van binnenbeglazing mag er geen water in de sponning worden toegelaten. Hiertoe dient het glas aan de buiten­zijde zorgvuldig te worden afgekit. Beluchting van het glas kan plaatsvinden via de naden aan de uiteinden van de glaslatten. Dit is niet bij alle glassoorten voldoende, daarom is overleg met de glasleverancier gewenst.

Vliesgevels
Elk vliesgevelsysteem heeft zijn eigen manier van water- en luchthuishouding. Overleg met de VMRG gevelbouwer is noodzakelijk.

4.17.2 Sponningen van beweegbare delen

De kozijnsponningen van naar binnendraaiende delen moeten t.b.v. een juiste waterhuishouding voorzien zijn van een opstand aan de binnenzijde en waterafvoergaten aan de buitenzijde.

Kozijnsponningen bij naar buitendraaiende delen behoeven in verband met waterafvoer bij naar buitendraaiende delen geen extra voorzieningen.

4.18 Geprefabriceerde VMRG gevelelementen

Voornamelijk bij hoogbouwprojecten is het aan te bevelen de gevel uit te voeren in geprefabriceerde VMRG gevelelementen. Daarbij dient in de ontwerpfase rekening gehouden te worden met aspecten zoals:

  • Lange voorbereidingstijd;
  • De logistiek tijdens productie, transport en montage;
  • Het gewicht en de montagewijze;
  • De vervangbaarheid van gevelcomponenten;
  • De visuele beleving van maatafwijkingen;
  • De visuele beleving van naden tussen elementen onderling;
  • De waterhuishouding;
  • Wind- en waterdichtheid van aansluitingen tussen gevel­elementen onderling en op het bouwkundig kader;
  • Bouwfysische aspecten bij de bouwkundige aansluitingen;
  • De gevel als gebouwomhulling.
     

4.19 Leidingen

De integratie van installaties in VMRG gevelelementen is niet ongewoon meer voor de gevelbranche. Daarbij kan de VMRG gevelbouwer te maken krijgen met leidingen voor bijvoorbeeld water, elektra, data, etc. Het is van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de werkzaamheden en de verantwoordelijkheden. Een aantal aandachtspunten daarbij zijn:

  • Doorvoeren (i.v.m. brandeigenschappen, luchtdoorlatendheid, geluidsisolatie);
  • Bereikbaarheid voor onderhoud, herstel en/of vervanging;
  • Bestandheid tegen vocht (bijv. kans op corroderen of kort­sluiting);
  • Aansluitingen tussen leidingen onderling en/of op de gebouwinstallatie;
  • Aansluiting op het Gebouw Beheer Systeem (GBS);
  • Aanwezigheid van elektrische spanning op gevelelementen (stroomvragend of stroomleverend);
  • Het aarden van VMRG gevelelementen.